nr. 8
VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN
DE RAAD VAN STATE
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de rechtsbescherming
in asielzaken te verbeteren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Vreemdelingenwet 2000 wordt gewijzigd als volgt:
A
Aan artikel 31 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijft
buiten toepassing, als er aanwijzingen zijn dat de uitzetting in strijd kan
komen met een voor Nederland geldende internationaalrechtelijke verplichting.
B
Artikel 38 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:
2. Bij het horen wordt de vreemdeling er op gewezen, dat hij feiten
en omstandigheden aannemelijk moet maken die hetzij op zichzelf, hetzij in
verband met andere feiten, een rechtsgrond voor de verlening of verlenging
van de vergunning vormen. Daarbij wordt hij er op gewezen dat hij daartoe
verklaringen moet afleggen en alle bewijsmiddelen waarover hij
beschikt of redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, moet overleggen.
C
Na artikel 82 wordt een artikel tussengevoegd, luidende:
Artikel 82a
De rechtbank houdt bij de beoordeling van het beroep rekening met door
de vreemdeling afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsmiddelen, voorzover
zij de daarin gestelde feiten en vermoedens geloofwaardig acht.
D
Artikel 83 komt te luiden:
Artikel 83
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het beroep ook:
a. feiten en bewijsmiddelen die na het bestreden besluit zijn aangevoerd,
onderscheidenlijk overgelegd;
b. feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn opgekomen
en aangevoerd, en
c. wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt.
2. Met de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt slechts rekening
gehouden indien deze relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning,
bedoeld in de artikelen 28 en 33, of omtrent de ambtshalve verlening van een
vergunning als bedoeld in artikel 14.
3. Met de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt geen rekening
gehouden voorzover een goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening
van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
4. De rechter kan de in het eerste lid bedoelde gegevens buiten beschouwing
laten indien de vreemdeling deze gegevens opzettelijk niet eerder naar voren
heeft gebracht.
5. Indien de indiener van het beroepschrift zich beroept op feiten
of omstandigheden als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, maar deze
niet aanstonds aannemelijk maakt, stelt de rechtbank hem zo nodig in de gelegenheid
deze feiten of omstandigheden binnen een door de rechtbank te bepalen termijn
alsnog aannemelijk te maken.
6. De rechtbank verzoekt Onze Minister om zo spoedig mogelijk schriftelijk
aan de wederpartij en de rechtbank te laten weten of de ingeroepen gegevens
aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden
besluit, tenzij aan een schriftelijke reactie redelijkerwijs geen behoefte
bestaat.
E
Na artikel 83 wordt aan § 2 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 83a
Indien het beroep gericht is tegen een beslissing op een herhaalde aanvraag
en er aanwijzingen zijn dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd kan
komen met een voor Nederland geldende internationaalrechtelijke verplichting,
toetst de rechtbank de bij haar bestreden beslissing opnieuw aan die internationaalrechtelijke
verplichting.
ARTIKEL II
1. Artikel I, onderdelen A en B, is niet van toepassing indien de
aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ingediend.
2. Artikel I, onderdelen C en D, is niet van toepassing indien het
beroep voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ingediend
3. Artikel I, onderdeel E, is niet van toepassing indien het onderzoek
ter zitting voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gesloten.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Justitie,