30 828
Wet intrekking Vestigingswet Bedrijven 1954

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 15 februari 2007

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag waaruit tot mijn genoegen blijkt dat de meeste fracties de uitgangspunten die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen, delen.

De intrekking van de Vestigingswet Bedrijven 1954 (hierna: Vestigingswet) kan rekenen op steun van de meeste fracties. Ik ga graag in op de bij de fracties opgekomen vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen om een inhoudelijke analyse van de gevolgen van de intrekking van de Vestigingswet in het bijzonder in relatie tot de publieke belangen veiligheid, gezondheid en milieu en waarom niet gekozen is voor vervangende regels. Ook andere fracties stelden hierover vragen.

Een inhoudelijke analyse van de gevolgen met betrekking tot de waarborgen van veiligheid, gezondheid en milieu op basis van de eisen van de Vestigingswet is moeilijk weer te geven. In de Vestigingswet worden namelijk geen inhoudelijke eisen aan veiligheid, gezondheid en milieu gesteld. De Vestigingswet eist slechts kennis van voorschriften met betrekking tot veiligheid, gezondheid en milieu. Deze voorschriften zijn echter niet in de Vestigingswet zelf opgenomen maar in sectorspecifieke wet- en regelgeving. De regelgeving die de betrokken publieke belangen zelf behartigt wordt vanzelfsprekend niet ingetrokken en blijft dus onveranderd. Deze inhoudelijke regelgeving bevat naast voorschriften voor ondernemers ook prikkels dat de ondernemers niet alleen bij de start van de onderneming maar ook met betrekking tot de bedrijfsvoering op een deskundige wijze de betrokken regels naleven. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan de inschakeling van deskundige diensten, overleg met werknemers en de in de betrokken wetgeving opgenomen toezichtsystemen. Voor het behartigen van de publieke belangen is mijn analyse dat de huidige nog voorliggende bepalingen in de Vestigingswet in tegenstelling tot de inhoudelijke bepalingen in overige wet- en regelgeving nog slechts symbolische betekenis hebben (mede omdat de kenniseisen alleen bij de start van de onderneming worden gesteld en gelet op de beperkte overgebleven reikwijdte van de wet). Ze leiden echter wel tot een drempel voor startende ondernemers en tot administratieve lasten. De Vestigingswet heeft sinds 2001 geen betrekking meer op kwaliteitseisen voor ondernemerschap. Sindsdien worden geen eisen meer gesteld over kennis van ondernemerschapsvaardigheiden. Kwaliteitsverbetering van ondernemerschap is dus niet te bereiken door het laten bestaan van de Vestigingswet. Om deze redenen is ook niet gekozen voor vervangende regels.

2. Historische ontwikkeling en huidige eisen

De leden van de CDA-fractie vragen naar het aantal faillissementen en of er een causaal verband bestaat tussen inperking van de Vestigingswet en de faillissementen. In het algemeen is het aantal faillissementen in de periode 1993–2006 gestegen. Deze stijging over de laatste 13 jaren hangt grotendeels samen met het toenemend aantal ondernemingen dat op de markt actief is. Daarnaast is er een conjunctureel effect dat als het ware de schommelingen rond de trendlijn veroorzaakt. Een normale bandbreedte van aantal faillissementen ligt tussen 0,5% en 1% van het aantal bestaande ondernemingen. In 19931 gaat 0,9% van de bestaande ondernemingen failliet, in 1999 0,5% en in 2006 0,8%. Tegen de achtergrond van de heersende conjuncturele omstandigheden vertoont het aantal faillissementen rond 2001 (d.w.z. nadat veel sectoren buiten het bereik van de Vestigingswet vielen en na het vervallen van kwaliteitseisen voor ondernemerschap) geen onverwachte ontwikkeling.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Vestigingswet voordelen kent die de moeite van het bewaren waard zijn bij de start en vestiging van een bedrijf met het oog op publieke belangen. Naar mijn mening heeft de Vestigingswet in de loop van de tijd wel degelijk zijn plaats en nut gehad. In de huidige tijd speelt de Vestigingswet geen rol meer in de economische ordeningswetgeving en biedt deze wet geen waarborg meer voor kwaliteit van ondernemerschap, maar belemmert juist de toetreding van startende ondernemers. Als voordeel beschouw ik dat de Vestigingswet startende ondernemers confronteert met de noodzaak om kennis te verwerven over ondernemerschap en vaardigheden om een bepaalde ondernemersvaardigheid uit te oefenen. Er zijn echter steeds meer specifieke mogelijkheden voor ondernemers om zich goed voor te bereiden, die beter aansluiten op specifieke behoeften van de individuele ondernemer dan de verplichte opleidingen in het kader van de vestigingswetgeving. Er is vergrote aandacht voor het ondernemerschap in het onderwijs en een breed netwerk aan voorlichtings- en adviesinstanties staat ter beschikking van de ondernemer. Op deze wijze kan veel beter aan de behoefte tot maatwerk van kennisoverdracht aan ondernemers worden voldaan dan via het keurslijf van een wettelijke regelgeving. Ik ben daarom, zoals ik in mijn brief over «Kwaliteit van ondernemerschap» aan de Tweede Kamer2 heb aangegeven, tot de conclusie gekomen dat de oplossing veeleer ligt in het stimuleren van deze kennis. De Kamers van Koophandel kunnen daarin een belangrijke taak vervullen, aangezien alle starters zich moeten inschrijven bij de Kamers van Koophandel. In de praktijk doen de Kamers van Koophandel dit ook al veelvuldig. Ik heb in mijn brief ook aangegeven dat ik met de Kamers van Koophandel nadere afspraken wil maken over voorlichting en begeleiding met als doel het beter equiperen van starters en het verhogen van de kwaliteit van ondernemers. Daarnaast is van belang dat er op de private markt een groot aanbod van cursussen en trainingen bestaat.

3. Waarborgen van veiligheid, gezondheid en milieu

De leden van de CDA-fractie vragen zich af, of na incidenten in de bouwsector niet sterker op de kwaliteit van ondernemerschap moet worden ingezet en of de Vestigingswet daarvoor het juiste kader biedt. De incidenten waar de leden van de CDA-fractie op doelen hadden niet voorkomen kunnen worden door een verscherpt toezicht op de Vestigingswet, want deze wet heeft alleen invloed op wat de ondernemer bij aanvang van zijn onderneming moet weten. De Vestigingswet ziet immers niet toe op de kwaliteit van de producten, maar enkel op het aanwezig zijn van een persoon die over bepaalde diploma’s beschikt. Zoals de leden van de CDA-fractie terecht opmerken vormt de wet geen waarborg voor de bedrijfsvoering op termijn.

De leden van de CDA-fractie vragen welke waarde moet worden toegekend aan certificatie als waarborg voor kwaliteit en goed ondernemerschap en welke stimulerende rol overheden als opdrachtgever hierbij kunnen spelen. In het algemeen kan waarde worden toegekend aan certificatie, in de zin dat certificaathouders voldoen aan de eisen die zowel voor het verkrijgen als voor het behouden van het certificaat worden gesteld. Daarbij is het belangrijk te onderkennen dat de eisen van een certificaat specifieke aspecten van kwaliteit dekken en niet noodzakelijkerwijs «kwaliteit» of «goed ondernemerschap» in zijn algemeenheid. In die zin is de waarde die aan een certificaat kan worden toegekend afhankelijk van de mate waarin de certificaatseisen overeenkomen met de verwachtingen van de klant. Daarnaast verschillen certificaten in de wijze waarop de beoordeling van het voldoen aan de eisen door de certificaathouder plaatsvindt. Dit kan gebeuren door een onafhankelijke derde partij, eventueel op haar beurt getoetst door de Raad voor Accreditatie op deskundigheid en onafhankelijkheid, en ook door de initiatiefnemers zelf. Die wijze van beoordeling is mede bepalend voor de waarde die een opdrachtgever toekent aan certificatie of erkenning als waarborg voor kwaliteit en goed ondernemerschap. Overheden die een opdracht aanbesteden zullen over het algemeen kwaliteitseisen stellen. Zij kunnen certificaten toelaten als bewijsmiddel dat aan die eisen wordt voldaan. Daarmee betaalt de investering die ondernemers doen in certificatie zich terug. De aanbestedingsregels staan echter niet toe om een specifiek certificaat te eisen. Aanbieders moeten altijd de ruimte hebben om op een andere wijze aan te tonen dat zij aan de kwaliteitseisen voldoen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom er niet gekozen is om voor de betrokken sectoren een wettelijk keurmerk in te stellen en of in de sectoren al private of wettelijke keurmerken bestaan. Ik vind het belangrijk dat ondernemers de ruimte hebben om zich in de ogen van consumenten te kunnen onderscheiden. Een keurmerk is daarvoor een goed middel. Het zou overigens vreemd zijn wanneer dat keurmerk alleen zegt dat het bedrijf dat het voert aan wettelijke eisen voldoet. De consument mag er namelijk op kunnen vertrouwen dat dat ook zonder keurmerk het geval is. Een keurmerk moet dus gaan over bovenwettelijke zaken. Een wettelijk keurmerk voegt daarom naar mijn mening niet iets toe aan de wettelijke eisen die reeds gelden voor bedrijvigheid, zoals ook de Vestigingswet daar niet meer iets aan toevoegt. Om bij te dragen aan transparantie van de verschillende keurmerken, heb ik in augustus 2006 een website aangekondigd waarop informatie over keurmerken kan worden ingezien. De website ConsuWijzer.nl biedt de consument duidelijkheid over wat het keurmerk extra biedt en hoe dat geborgd wordt. De consument kan dan zelf beoordelen of hij die extra kwaliteit wil. Deze website zal medio 2007 operationeel worden. Deelname van het keurmerk aan de website is vrijwillig, maar keurmerken die op de site gepubliceerd willen worden, dienen vooraf een toets te ondergaan.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie waarom geen vestigingseisen meer nodig zijn, verwijs ik naar het in de inleiding gegeven antwoord op een overeenkomstige vraag van de leden van de CDA-fractie.

4. Handhaving

De leden van de PvdA-fractie stelden een vraag over de belasting van ondernemers door onderzoeken van verschillende inspecties inzake veiligheid, gezondheid en milieu. Daarbij hebben de leden van de ChristenUnie-fractie aangegeven ook over deze materie ingelicht te willen worden. Met betrekking tot de toezichtlast van inspecties en daaraan verbonden aspecten als versnippering en verkokering is het programma «Eenduidig Toezicht» het antwoord van het Kabinet op de door de Tweede Kamer aangenomen motie Aptroot1, die vroeg om één inspectie voor het (MKB)-bedrijfsleven. Zowel VNO-NCW als MKB-Nederland hebben aangegeven op hoofdlijnen tevreden te zijn met dit programma. Het zwaartepunt van dit programma ligt bij de Rijksinspecties, die zijn verenigd in het Beraad van Inspecteuren-Generaal (IG-Beraad). De doelstellingen van dit programma zijn een vermindering van de toezichtlast met 25% en maximaal twee reguliere inspecties per jaar per MKB-bedrijf tenzij dwingende redenen aanwezig zijn. Deze doelstellingen gelden alle relevante domeinen. De domeinen worden gekozen in samenspraak met het bedrijfsleven, waarbij de huidige toezichtlast het belangrijkste criterium is. Per domein wordt een frontoffice gevormd dat de volgende hoofdfuncties heeft: eenduidig aanspreekpunt voor bedrijven binnen het domein; informatie-uitwisseling tussen betrokken inspecties; planning inspecties door de betrokken inspecties; risicoanalyse per domein. De verschillende domeinprojecten zijn inmiddels gestart met deze uitgangspunten, met steeds één inspectie als trekker. De projecten kennen ieder hun eigen fasering. In 2008 kan de doelstelling van maximaal twee inspecties per jaar voor de meest relevante domeinen zijn gerealiseerd. Daarnaast merk ik het volgende op. Met betrekking tot de mate van tevredenheid van het bedrijfsleven over het toezicht leert analyse van de klachten dat veel toezichtlast mede wordt veroorzaakt door de werkwijze en het optreden van inspecteurs. De Rijksinspecties hebben een plan opgesteld voor een cultuurtraject dat moet leiden tot inspecteurs «nieuwe stijl». Deze stijl vraagt van inspecteurs dat zij in uiteenlopende situaties kunnen optreden. Zo zullen zij goedwillende bedrijven eerder adviseren («compliance assistance») dan dat zij de eerste de beste overtreding bestraffen. Daarentegen moeten zij scherp optreden tegen frequente overtreders. In opleidingen moet de basis worden gelegd voor deze cultuurverandering. Op 19 december 2006 is een uitgebreide voortgangsrapportage, met daarin ook de verdere planning van het programma «Eenduidig Toezicht» aan de Tweede Kamer gezonden2.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten slotte of het bedrijfsleven de conclusies die tot de voorgestelde intrekking van de Vestigingswet leiden onderschrijven. Het bedrijfsleven deelt de mening dat de Vestigingswet niet langer functioneert. Het bedrijfsleven constateert voorts dat over de volle breedte gezien de kwaliteit van het Nederlandse bedrijfsleven in zijn algemeenheid in orde is. Wel wijst men op het belang van stimulering van de kwaliteit van ondernemerschap. Ik deel deze conclusie. Tijdens de rondetafelgesprekken die in dit kader zijn georganiseerd werd gewezen op een gedeelde verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, met name de branches, en de overheid3. In samenwerking met het bedrijfsleven zal daarom verder invulling gegeven worden aan de stimulering van kwaliteit van ondernemerschap.

5. Vereenvoudiging van regelgeving

De leden van de PvdA-fractie vragen of de gegevens met betrekking tot de administratieve lasten uit 2002 anno 2006 nog up to date zijn. Voor de operatie ter reductie van administratieve lasten is besloten dat het jaar 2002 maatgevend is als peildatum. Het bedrag van € 111 250 zal voor 2006 niet dezelfde hoogte hebben, omdat het aantal bedrijven dat te maken heeft gehad met de Vestigingswet in 2006 een ander was dan in 2002; er is echter geen aanleiding om te veronderstellen dat de administratieve lastenbesparing thans een substantieel ander bedrag oplevert.

Antwoordend op de vraag van leden van de PvdA-fractie over nalevingskosten merk ik op dat er geen cijfers beschikbaar zijn met een uitsplitsing naar nalevingskosten van individuele ondernemers. Het betreft de kosten voor opleiding en examinering. Deze kosten kunnen per ondernemer sterk verschillen, al naar gelang de voorbereidende studieduur en het al dan niet in één of meerdere malen slagen voor het vereiste examen. De verplichting om aan deze opleidingen te volgen vervalt door de intrekking van de Vestigingswet en daarmee de kosten die daarmee gemoeid zijn. Het volgen van meer op maat gesneden opleidingen moedig ik van harte aan.

6. Conclusie

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de snelheid waarmee de intrekking van de Vestigingswet plaatsvindt, dit om rechtsonzekerheid te beperken. Ik zal mij inzetten om de intrekking op zo kort mogelijke termijn te laten plaatsvinden. Ik hoop daarbij op een voortvarende behandeling in de beide Kamers van het parlement.

Deze leden merken op dat op andere plaatsen de diploma-eisen juist worden ingevoerd of opgeschroefd, zoals in de taxibranche en in de financiële dienstverlening. Ik ben van mening dat het stellen van diploma-eisen binnen specifieke sectoren een manier kan zijn om specifieke publieke belangen te behartigen. Deze eisen moeten dan ook in sectorspecifieke wet- en regelgeving worden opgenomen. Een generiek instrument als de Vestigingswet is daar een minder geschikt middel voor.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de regering helderheid kan verschaffen over het aantal en het type initiatieven met betrekking tot zelfregulering, zoals erkenningsregelingen, keurmerken en extra opleidingseisen die branches stellen. Het veld overziend, constateer ik dat op tal van terreinen, ook in de sectoren die nu nog onder de Vestigingswet vallen initiatieven tot zelfregulering zijn genomen. Eerder noemde ik al de website Consuwijzer.nl, die informatie bevat over verschillende keurmerken.

De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om de kenniseisen te laten vallen, terwijl geschoolde ondernemers het beter doen dan ongeschoolde. Daarbij vragen de leden van de SP-fractie of er evaluaties waren gehouden over de ontwikkeling van kennis en kunde in sectoren die voorheen onder de Vestigingswet vielen. Ik deel de visie van de leden van de SP-fractie dat scholing een positieve bijdrage levert voor het ondernemerschap. In het verleden is daarom via het tot stand brengen van de vestigingswetgeving gepoogd de kwaliteit van ondernemers te bevorderen door personen die ondernemer wilden worden te verplichten om een aantal examens af te leggen en daarvoor te slagen zoals bijvoorbeeld aangaande algemene ondernemersvaardigheden. Echter uit de evaluatie gehouden naar aanleiding van de afschaffing van de door de Vestigingswet verplicht gestelde kenniseisen van algemene ondernemersvaardigheden (AOV) bleek dit niet het gewenste effect te hebben gehad1. Er bleek geen directe relatie te bestaan tussen deze AOV-eisen voor startende ondernemers en de prestaties van hun bedrijven. «Het verdwijnen van AOV heeft namelijk niet geleid tot een verslechtering van de prestaties van starters in termen van startgrootte, werkgelegenheidsgroei, productiviteit, overlevingskans, omzetgroei of aantal faillissementen»1. Veeleer bleek dat deze eisen de toetreding van nieuwe ondernemers hebben belemmerd1.

Mijn visie is dat de oplossing voor het bevorderen van een kwalitatief goed ondernemerschap ligt in het stimuleren om kennis te verwerven. Waar het om gaat is: hoe kunnen startende én bestaande ondernemers ondersteund worden in het nemen van de eigen verantwoordelijkheid om goed voorbereid te beginnen en ook als bestaande ondernemer succesvol te zijn; niet alleen op het gebied van kennis, maar ook gedrag. Ik heb hierover voorstellen gedaan in mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober 2006, over «Kwaliteit van ondernemerschap»1. Ik heb in die brief drie belangrijke lijnen genoemd: voldoende voorlichting voor starters (via kamers van koophandel), masterclasses voor snelle groeiers (programma Mastering growth en Stichting ondernemersklankbord en integratie van het aanleren van ondernemersvaardigheden in het reguliere onderwijs (programma Onderwijs en ondernemerschap; Centres of entrepreneurship). Door de Subsidieregeling ondernemerschap en onderwijs 20072 wil ik aan initiatieven op dit vlak een impuls geven. Ook in het Consumentenbeleid wordt ingezet op de ondernemer zelf. Door middel van een symposium, brochure en het bedrijvengedeelte van StaikSterk.nl wil ik ondernemers wijzen het belang van klantgerichtheid en de rechten en plichten die er uit het consumentenrecht voortvloeien. Kenniseisen blijven dus van belang, maar daartoe is de Vestigingswet niet langer het juiste instrument.

7. Gevolgen van de intrekking

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het gewenst is om overgangsrecht in te richten. Overgangsrecht is zinvol als het noodzakelijk is om voor een bepaalde categorie van ondernemers een afwijkende inwerkingtreding te hebben. Dit is hier niet het geval. De Vestigingswet zou voor alle ondernemers zo snel mogelijk moeten worden ingetrokken. Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie zich af wat er zal gebeuren met ondernemers die nu nog procederen over ontheffingen of weigering van vergunningen. Indien de Vestigingswet ingetrokken wordt, ontvalt de grond aan de procedure. Daarmee is het niet meer noodzakelijk om de procedure voort te zetten, omdat de ondernemer vanaf dat moment ook zonder vestigingsvergunning of ontheffing dienaangaande zijn onderneming mag beginnen. Het aantal procedures dat hierover gevoerd wordt is zeer klein. Bij de verzoeken om ontheffing en vergunning die kort voor het intrekken van de wet zijn ingediend zijn de Kamers van Koophandel en de SER de uitvoerende instanties. De Kamers van Koophandel informeren de ondernemer reeds over de voorgenomen intrekking en zullen dat blijven doen, zodat er geen onduidelijkheid bij de ondernemer kan bestaan.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip


XNoot
1

Bron: CBS Statline.

XNoot
2

Kamerstukken 30 800, XIII, nr. 9; zie ook onder 6. Conclusie van deze nota.

XNoot
1

Kamerstukken 2005–2006, 29 362, nr. 77.

XNoot
2

Kamerstukken 2006–2007, 27 831, nr. 21.

XNoot
3

EIM, «Kwaliteit van ondernemerschap, suggesties voor flankerend beleid vanuit het veld», juli 2006.

XNoot
1

EIM, «Kwaliteit van ondernemerschap; prestaties en kenmerken van ondernemers», april 2005.

XNoot
1

Kamerstuk 30 800 XIII, nr. 9.

XNoot
2

Subsidieregeling ondernemerschap en onderwijs, Staatscourant 31 januari 2007, nummer 22, pagina 11.

Naar boven