30 828
Wet intrekking Vestigingswet Bedrijven 1954

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 31 januari 2007

De vaste commissie voor Economische Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

1. Inleiding1
2. Historische ontwikkeling en huidige eisen2
3. Waarborgen van veiligheid, gezondheid en milieu3
4. Handhaving3
5. Vereenvoudiging van regelgeving4
6. Conclusie4
7. Gevolgen van de intrekking4

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben een positieve grondhouding tegenover de intrekking van de Vestigingswet. Zij onderschrijven het belang van minder administratieve lasten en nalevingskosten, waaronder in het bijzonder het terugdringen en vereenvoudigen van vergunningen. Ook kan intrekking van de Vestigingswet tot meer concurrentie leiden, zodat de consument kan profiteren van lagere prijzen en hogere kwaliteit.

Anderzijds dient er bij het terugdringen van regelzucht altijd aandacht te zijn voor de publieke belangen die door de desbetreffende regels gediend worden en zouden moeten worden. De leden van de CDA-fractie hebben daarom behoefte aan een inhoudelijke analyse van de gevolgen van afschaffing van de Vestigingswet. Kan de regering in kaart brengen hoe de publieke belangen van de huidige Vestigingswet inzake veiligheid, gezondheid en milieu in bouw-, installatie-, vervoermiddelen- en het levensmiddelenbedrijf inmiddels in andere regelgeving verankerd zijn?

Kan de regering daarbij tevens aangeven in welke gevallen zij er bewust voor gekozen heeft om een regel in de Vestigingswet te schrappen zonder deze te vervangen, en waarom zij daarvoor gekozen heeft?

De leden van de CDA-fractie hebben in aanvulling op dit verzoek om een brede analyse nog enkele specifieke vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Op een aantal punten zijn er vragen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat volledige intrekking van de Vestigingswet 1954 tot gevolg heeft dat iedereen zomaar een onderneming kan beginnen in de sectoren die nu nog onder de wet vallen, zonder enige vakkennis. Deze leden betreuren dat en zijn van mening dat het nog altijd belangrijk is dat ondernemers de nodige vakkennis bezitten, met name op vakgebieden waar een gebrek aan vakkennis tot grote rampen kan leiden voor mens en milieu.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van wet houdende de intrekking van de Vestigingswet Bedrijven 1954. Deze leden zijn verheugd over het feit dat het voornemen uit 1999 om de Vestigingswet volledig in te trekken nu daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. De meeste bedrijven kunnen reeds worden opgestart zonder vergunning in het kader van de Vestigingswet. De eisen van de Vestigingswet hebben daarom slechts betrekking op een gering aantal bedrijvenclusters en hebben uisluitend betrekking op de ondernemer bij de start van de onderneming. In de praktijk heeft de Vestigingswet al geen rol meer, zowel bij ondernemers als bij handhavende instanties wordt niet gelet op naleving van de Wet. Daarmee is het belang van de ondernemers om een vestigingsvergunning aan te vragen afgenomen. Het zorgt echter wel voor een extra obstakel voor startende ondernemers. Intrekking van de Vestigingswet zal bovendien een aanzienlijke administratieve lastenbesparing opleveren. Deze leden zijn daarom voorstander van de volledige intrekking van de Vestigingswet en hebben geen verdere vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel intrekking Vestigingswet Bedrijven 1954. Zij onderschrijven het streven naar minder en eenvoudige regelgeving. Deze leden realiseren zich dat de Vestigingswet nauwelijks een rol meer heeft in de economische ordeningswetgeving (mede door het in 1993 reeds ingezette traject van afslanking en afschaffing in het toezicht op de naleving en de strafrechtelijke handhaving) en dat de Vestigingswet geen waarborg biedt voor kwaliteit van ondernemerschap en de toetreding van startende ondernemers belemmert.

Het voorliggend wetsvoorstel roept bij deze leden echter nog wel een paar vragen op.

2. Historische ontwikkeling en huidige eisen

De leden van de CDA-fractie vragen of er sinds de eerdere inperking van de reikwijdte van de Vestigingswet een toename te constateren is van het aantal ondernemingen dat als gevolg van een onbekwame bedrijfsvoering snel failliet gaat. Indien ja, bestaat er een causaal verband tussen inperking van de Vestigingswet en deze faillissementen?

De leden van de ChristenUnie-fractie onderkennen de nadelen van de wet, namelijk dat de eisen uitsluitend betrekking hebben op de ondernemer (en bedrijfsleider) bij de start van de onderneming. Ook beseffen zij dat het systeem weinig waarborg biedt ten aanzien van de werkelijke bedrijfsvoering en het gedrag binnen de onderneming in de jaren daarna.

Deze leden kunnen zich er ook iets bij voorstellen dat, als het gaat om vakbekwaamheidseisen, de eisen slechts moeizaam geactualiseerd kunnen worden.

Kent de Vestigingswet echter enkel nadelen, of zijn er ook voordelen te noemen die de moeite van het bewaren waard zijn bij de start en vestiging van een bedrijf met het oog op publieke belangen?

3. Waarborgen van veiligheid, gezondheid en milieu

De leden van de CDA-fractie vragen of gezien de toename van het aantal ernstige incidenten in de bouw niet juist sterker moet worden ingezet op het waarborgen van de kwaliteit van het ondernemerschap in deze sector. Indien ja, is de regering van mening dat de Vestigingswet of andere regelgeving hiervoor het aangewezen wettelijk kader vormt? Deze leden geven de voorkeur aan andere wettelijke kaders, omdat de Vestigingswet om verschillende redenen niet effectief blijkt te zijn. Zo hebben de eisen slechts betrekking op de start van ondernemingen en vormen ze geen waarborg voor het latere gedrag van ondernemingen.

Welke waarde moet worden toegekend aan certificatie als waarborg voor kwaliteit en goed ondernemerschap? Welke stimulerende rol kunnen overheden als opdrachtgever hierbij spelen?

De leden van de SP-fractie hadden graag gezien dat de regering met vervangende regelgeving was gekomen om de professionaliteit van ondernemers te waarborgen. Bovendien wordt het voor de consument nu ook moeilijk om te bepalen of een onderneming de nodige kennis en kunde bezit. Nu zou dit via allerlei private keurmerken geregeld kunnen worden, maar meestal is niet iedere onderneming daarbij aangesloten en vaak bestaan er meerdere naast elkaar. Het gevolg is, zo stellen deze leden, dat van private keurmerken nog steeds te weinig onderscheidend vermogen voor de consument uitgaat. Kan de regering daarom uitleggen waarom er niet gekozen is om voor de desbetreffende sectoren een wettelijk keurmerk in te stellen? Is het de regering bekend of in de sectoren die nu nog onder de Vestigingswet 1954 vallen al private en/of wettelijke keurmerken bestaan?

Naar de mening van de leden van de SP-fractie zijn er vakgebieden waarbij gebrek aan vakkennis bij ondernemers grote gevolgen kan hebben voor de veiligheid, gezondheid en het milieu, maar ook voor de financiële positie van consumenten. Het is in het algemeen belang dat de professionaliteit van ondernemers in zulke vakgebieden gewaarborgd is. Kan de regering uitleggen waarom er in zulke vakgebieden geen vestigingseisen meer nodig zijn?

4. Handhaving

De leden van de PvdA-fractie stellen dat de ministeries van SZW, VROM en VWS hebben aangegeven dat er voldoende waarborgen zijn binnen de regelgeving voor arbo-, milieu-, volksgezondheid-, voedselveiligheid- en vervoersaspecten die betrekking hebben op de bedrijfsuitoefening. De inspecties van deze ministeries zien toe op de naleving. In welke mate werken de inspecties samen om de ondernemers zo min mogelijk te belasten met de bezoeken van de diverse inspecties?

De leden van de ChristenUnie vragen of deze werkwijze niet tot versnippering en verkokering leidt. Ook vragen deze leden of het bedrijfsleven de conclusies die tot de voorgestelde intrekking van de Vestigingswet hebben geleid onderschrijven en of zij tevreden zijn met de manier waarop naleving van de eisen op verschillende gebieden worden gecontroleerd door de inspecties van de verschillende ministeries.

5. Vereenvoudiging van regelgeving

De leden van de PvdA-fractie memoreren dat EIM-onderzoek uit 2002 laat zien dat de intrekking van de Vestigingswet een jaarlijkse administratieve lastenbesparing oplevert van € 111 250. Zijn deze gegevens anno 2006 nog up to date? Zo nee, wat is het juiste bedrag? De besparing op nalevingskosten zal, zo stelt de regering, «vele malen» hoger zijn. Hoe hoog is de besparing op de nalevingskosten in totaal en voor de individuele ondernemer?

6. Conclusie

Thans (najaar 2006) wordt overgegaan tot het uitvoeren van het voornemen uit 1999 om de Vestigingswet volledig in te trekken. Tussen het voornemen en de daadwerkelijke uitvoering van het besluit liggen velen jaren. Omdat in de uitvoering al lange tijd wordt vooruitgelopen op de afschaffing vragen de leden van de PvdA-fractie of de intrekking snel voortgang vindt? Dit omdat handhaving steeds moeilijker is geworden en de rechtsonzekerheid toeneemt.

De regering geeft aan dat het stellen van diploma-eisen niet meer van deze tijd is. Maar we zien nu dat op andere plaatsen de diploma-eisen juist worden ingevoerd of opgeschroefd, bijvoorbeeld in de taxibranche (bij de afschaffing van de AOV-eis voerde het ministerie van V&W nieuwe opleidingseisen in die exact gelijk waren aan de oude AOV-eisen) en de financiële dienstverleners (per 1 januari 2006 zijn in de wet Financiële Dienstverlening extra diploma-eisen ingevoerd). De leden van de PvdA-fractie vinden extra diploma-eisen, zeker in het kader van zelfregulering, geen verkeerde trend. Het kwaliteitsimago moet voor de klant immers helder zijn. Kan de regering in dit kader helderheid verschaffen over het aantal en het type initiatieven met betrekking tot zelfregulering, zoals erkenningsregelingen, keurmerken en extra opleidingseisen die branches stellen?

De leden van de SP-fractie memoreren dat uit onderzoek van het MKB en VNO-NVW1 blijkt dat geschoolde ondernemers het beter doen dan ongeschoolde ondernemers. Met andere woorden: ook de Nederlandse economie is gebaat bij geschoolde ondernemers. Waarom is er dan toch gekozen om alle kennisvereisten te laten vallen?

Deze leden herinneren eraan dat de afgelopen jaren steeds meer sectoren buiten de vestigingswet 1954 zijn gaan vallen. Zijn er sindsdien evaluaties gehouden over de ontwikkeling van kennis en kunde in die sectoren en zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten?

7. Gevolgen van de intrekking

In deze paragraaf (en het wetsvoorstel) staat naar de mening van de leden van de PvdA-fractie niets over overgangsbepalingen. Hoe wordt geregeld wat er dient te gebeuren met ondernemers die op het moment van afschaffing nog in de procedure van vergunningverlening zitten? Bijvoorbeeld situaties als afhandeling van bezwaren en beroepsprocedures tegen weigering van een vergunning of ontheffing, maar ook de situatie waarin het verzoek om een vergunning of ontheffing is ingediend kort voor het vervallen van de wet. Dienen deze verzoeken te worden afgehandeld? De leden van de PvdA-fractie vinden het in ieder geval belangrijk voor ondernemers dat zij hier rechtszekerheid over hebben. Welke garantie geeft de regering dat voor ondernemers geen onduidelijkheid zal bestaan.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Ten Hoopen

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), voorzitter, Slob (CU), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Irrgang (SP), ondervoorzitter, Jansen (SP), Biskop (CDA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP) en Ouwehand (PvdD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Kalma (PvdA), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Cramer (CU), Verburg (CDA), Van Hijum (CDA), Vacature (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Heerts (PvdA), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Atsma (CDA), Schippers (VVD), Madlener (PVV), Neppérus (VVD), Tichelaar (PvdA), Gerkens (SP) en Thieme (PvdD).

XNoot
1

Leren ondernemen loont, juni 1999.

Naar boven