30 819
Regels voor een Inkomensvoorziening voor Oudere Werklozen (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 5 februari 2007

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

De griffier van de commissie,

Post

InhoudsopgaveBlz.
   
1.INLEIDING3
 Aanleiding3
 Het advies van de SER en het kabinetsstandpunt4
 Uitgangspunten van de IOW5
   
2.RECHT OP IOW5
 Kring van rechthebbenden5
 Hoogte van de uitkering6
 Vermogenstoets7
 Inkomenstoets7
 Eindiging van IOW-recht7
 Verschillen en overeenkomsten met IOAW, WW-vervolg- uitkering en WWB8
   
3.ACTIVERING EN RE-INTEGRATIE8
 Re-integratie van werkloze werknemers8
 Plichten IOW8
 Rechten en plichten partners8
 Vrijstellingen en ontheffingen9
   
4.UITVOERING9
 Onderzoek naar de wijze van uitvoering van de IOW9
 Uitvoeringstechnische commentaren9
   
5.OVERIGE ASPECTEN9
 Internationale aspecten9
 Consequenties voor de IOAW10
   
6.FINANCIËLE GEVOLGEN10
 Uitkeringslasten10
 Uitvoerings- en implementatiekosten11
   
7.EVALUATIE11
   
Artikelsgewijs11

1. INLEIDING

Aanleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel dat strekt tot invoering van een inkomensvoorziening voor oudere werklozen die op of na de leeftijd van 50 jaar werkloos zijn geworden. De arbeidsmarktpositie van 50 plussers heeft de aandacht van de leden van de CDA-fractie. Deze leden achten het van groot belang dat de arbeidsmarktpositie van deze werknemers verbeterd. Vanuit die gedachte willen de leden van de CDA-fractie ook zeker de vinger aan de pols houden bij deze voorziening. Deze leden kunnen in grote lijnen met het wetsvoorstel instemmen, maar hebben nog wel een aantal vragen bij het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel IOW. Deze leden achten het van groot belang dat mensen die onvrijwillig werkloos zijn, kunnen vertrouwen op een goede inkomensvoorziening en op hulp bij het vinden van een nieuwe betaalde baan. Het wetsvoorstel IOW sluit hier op aan. Deze leden hebben een aantal vragen bij dit wetsvoorstel, die hierna aan de orde zullen komen.

De leden van de SP-fractie staan positief tegenover de verbeteringen die de IOW aanbrengt ten opzichte van de IOAW, maar achten het niveau van inkomensbescherming te laag voor mensen die langdurig werkzaam zijn geweest en werkloos blijven. Doorgaans door omstandigheden, waarop zij nauwelijks invloed hebben. Deze leden constateren dat de regering het SER-advies grotendeels overneemt, maar niet op het onderdeel van de sollicitatieplicht.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Naar de mening van deze leden is het van groot belang dat er een goed sociaal vangnet is voor (oudere) werkzoekenden, terwijl tegelijkertijd de arbeidsparticipatie van ouderen wordt bevorderd. Allereerst omdat werk één van de belangrijkste mogelijkheden tot ontplooiing biedt. Daarnaast omdat de komende jaren toenemende tekorten op de arbeidsmarkt te verwachten zijn. Voor de leden van de VVD-fractie is het dan ook van groot belang dat het wetsvoorstel ook daadwerkelijk bijdraagt aan de re-integratie van oudere werklozen op de arbeidsmarkt. Kan de regering daarom nog eens helder toelichten waarom de voorgestelde IOW beter zal werken als het gaat om de re-integratie van oudere werknemers van de bestaande IOAW?

De leden van de fractie van de PVV zijn geen voorstander van verdere uitbouw van de sociale voorzieningen, maar stemmen in met de nadruk die gelegd wordt op activering op de arbeidsmarkt van deze groep oudere werklozen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel voor een inkomensvoorziening voor oudere werklozen. Deze leden onderschrijven de noodzaak om voor oudere werklozen een aanvullend inkomen te garanderen, omdat het voor oudere werklozen over het algemeen niet makkelijk is om aan een nieuwe baan te komen als zij werkloos zijn geworden op oudere leeftijd.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden constateren dat de IOW op twee punten afwijkt van de oude IOAW, namelijk de uitvoering door het UWV en de afwezigheid van een partnertoets voor werknemers die bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of ouder zijn. Beide onderdelen vinden deze leden positief.

Het advies van de SER en het kabinetsstandpunt

De leden van de CDA-fractie constateren dat deze voorziening een tijdelijk karakter heeft en niet geldt voor oudere werknemers die na 1 juli 2011 werkloos worden. De leden van de CDA-fractie kunnen zich echter ook voorstellen dat de regeling een meer duurzaam karakter krijgt. Daarom pleiten deze leden voor een evaluatie van de regeling in 2010, zonder op voorhand aan te sturen op het beëindigen van de regeling in 2011. Deze leden vragen een reactie van de regering op dit punt. Kan de regering toelichten waarom er voor is gekozen om deze regeling een tijdelijk karakter te geven? Wat zijn de (financiële) gevolgen zijn van eventuele verlenging voor onbepaalde tijd? Kan worden toegelicht met het oog op het mogelijkerwijs langduriger karakter van de regeling of de aanvullende toegangsvoorwaarde van een arbeidsverleden van 25 jaar die de SER voorstelde voor 60-plussers wel relevant wordt? (Nu wordt aangegeven in de memorie van toelichting dat deze aanvullende arbeidsvoorwaarde kan worden geschrapt omdat het om een tijdelijke regeling gaat.)

De regering wijkt ook op enkele punten af van het advies van de SER. Kan de regering een schematisch overzicht verschaffen op welke punten zij afwijkt van het SER-advies en wat de reden hiervoor is?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering schrijft dat de IOW in 2010 zal worden geëvalueerd en dat de regeling in 2011 zal eindigen. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering ziet als doel van de evaluatie, als de regering nu al de beslissing heeft genomen de regeling in 2011 te beëindigen voor nieuwe werklozen. Ook vragen zij waarom de regering niet voorstelt om de regeling te behouden, tenzij uit de evaluatie blijkt dat de arbeidsmarktpositie van werkloze 50-plussers zodanig is verbeterd dat extra inkomensbescherming niet meer nodig is.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie de regering te kwantificeren wanneer voor de doelgroep van de IOW sprake is van «reële werkgelegenheidsperspectieven als gevolg van voldoende vraag naar arbeid». (formulering ontleend aan SER-advies 05-05, bladzijde 112).

Heeft de regering overwogen de volgende combinatie van maatregelen te nemen: afschaffing van de IOAW voor nieuwe WW’ers per 1 oktober 2006, permanent maken van de IOW voor die groep en afschaffing van de IOW60+ met ingang van juli 2011? Kan de regering toelichten wat volgens haar de voor- en nadelen zouden zijn van een dergelijke combinatie van maatregelen? Ook vragen de leden van de PvdA-fractie toe te lichten waarom een dergelijke combinatie niet de voorkeur krijgt van de regering.

De leden van de SP-fractie vragen waarom nu al wordt vastgesteld dat de IOW in 2011 zal eindigen. Waarom verwacht de regering dat er na 2011 geen behoefte meer zal zijn aan een regeling als de IOW? Is het niet zo dat er altijd een groep zal blijven bestaan die door omstandigheden na een langdurig werkzame periode geen baan zal vinden? Is het de opvatting van de regering dat tegen die tijd de WWB volstaat? Of blijft de IOAW in zijn huidige vorm bestaan na afloop van de IOW?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de regering zelf al uiteenzet dat er diverse maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat ouderen werkloos raken.

De leden van de fractie van de PVV zijn van mening dat de IOW door de regering terecht als tijdelijk arrangement wordt gezien. Deze leden benadrukken dat kosten en baten goed in het oog moeten worden gehouden.

Gezien het gegeven dat het voor oudere werklozen moeilijk is een nieuwe baan te vinden, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie aandacht voor de genoemde einddatum in het wetsvoorstel. Waarom gaat de regeling nu al uit van een einddatum van 1 juli 2011, de datum waarvoor een oudere werkloze ten laatste recht zou hebben op een regeling via het IOW? Waarop baseert de regering de aanname dat het na die datum beter zou gaan, en er meer kansen op het vinden van werk door oudere werklozen zijn? Zou het niet beter zijn om pas bij de evaluatie een besluit te nemen over al dan niet voortbestaan van de IOW-regeling in plaats van nu al een einddatum noemen zonder de toekomst te kennen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat zowel de regering als de SER er voorstander van zijn om de IOW omstreeks 2010 te evalueren, mede in het perspectief van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De regering is echter voornemens om de IOW-regeling te beëindigen, ongeacht de uitkomst van de evaluatie. De aan het woord zijnde leden vragen waarom de regering hierbij afwijkt van het SER-advies, namelijk om de IOW pas te beëindigen wanneer er sprake is van voor de betrokkenen reële werkgelegenheidsperspectieven als gevolg van voldoende vraag naar arbeid? De leden van de SGP-fractie vinden dat eerst daadwerkelijk moet blijken dat er goede arbeidsmarktperspectieven zijn voor de oudere werklozen, voordat er nadere beslissingen worden genomen.

Uitgangspunten van de IOW

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering niet de mogelijkheid wil bieden om bij het opleggen van de sollicitatieplicht uit te gaan van de individuele omstandigheden van de IOW-er en op dit onderdeel het SER-advies niet overneemt. Waarom kan geen maatwerk worden geboden bij de sollicitatieplicht die varieert van de normale sollicitatieplicht, een gematigde sollicitatieplicht en individuele vrijstelling? Kan de regering onderzoeken hoe effectief de huidige sollicitatieplicht voor 57,5 plus is en wat de (de-)motiverende effecten zijn op de sollicitant die jaar in jaar uit iedere week een sollicitatiebrief schrijft en geen werk vindt, geen uitnodiging voor gesprekken krijgt en zelfs geen ontvangstbevestiging? Is hier geen sprake van een administratieve lastendruk op de werkloze die geen enkel doel dient?

De leden van de SP-fractie vragen of de IOW50+ geldt tot 65 jaar of dat de werkloze die tussen 50 en 60 jaar in de IOW is gekomen bij het bereiken van de 60 jarige leeftijd gaat vallen onder de IOW60+. Is er geen sprake van rechtsongelijkheid als de partnertoets bij IOW50+ wel doorloopt tot na het bereiken van 60 jarige leeftijd, terwijl dat voor andere 60-plussers niet geldt?

2. RECHT OP IOW

Kring van rechthebbenden

De leden van de CDA-fractie constateren dat mensen met een volledige arbeidshandicap in Nederland onder de Wet Werk en Bijstand (WWB) kunnen vallen. Zij zijn niet in staat om een inkomen te verwerven en zij ervaren het als onrechtvaardig dat zij een vermogenstoets krijgen opgelegd. De IOW regelt dat ex-WW gerechtigden worden vrijgesteld van een vermogenstoets. Wat is de visie van de regering op het uitbreiden van de IOW voor de doelgroep volledig arbeidsongeschikten, conform de reeds geldende voorwaarden van de IOW (voor 50 en 60 plussers)?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of de mensen die een TRI-uitkering (Tijdelijke regeling inkomenvoorziening) ontvangen (mensen met de eerste WW- of TRI-dag na de 50ste verjaardag), ook onder de IOW vallen. Kunnen zij ook een IOW-uitkering krijgen? Waarom wel of waarom niet? Maakt de regering hierbij een onderscheid tussen mensen die geen en mensen die minder dan zes maanden recht hebben op een WW-uitkering na de herbeoordeling?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de instroom in de IOW uiterlijk per 31 augustus 2014 zal geschieden. Diegenen die dan aan de criteria van de IOW voldoen, zijn op dit moment nog 43 jaar oud. Waarom kiest de regering er voor om nu al vast te leggen dat huidige 43-jarigen die langdurig werkloos worden, onder de IOW zullen vallen? Is ook overwogen om de laatste instroomdatum op een eerder tijdstip te kiezen, bijvoorbeeld per 2010? Hiermee zou immers voor een grotere groep de arbeidsmarktprikkel blijven bestaan die voortvloeit uit het normale WW/WWB-regime.

Waarom is er voor gekozen om de groep van 50 jaar en ouder die na 30 juni 2011 werkloos worden weer toegang te bieden tot de huidige IOAW? Waarom is er niet voor gekozen om na die datum te stoppen met een specifiek uitkeringsregime voor oudere werklozen c.q. op een later tijdstip te beoordelen of er nog behoefte is aan een specifiek uitkeringsregime na 2011?

De leden van de PVV-fractie vragen hoe groot de groep ouderen is die in aanmerking komt voor deze regeling. Wordt niet een onnodige nieuwe wet in het leven geroepen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie horen graag de mening van de regering over het voorstel van de CG-Raad om mensen met een volledige arbeidshandicap in de WWB onder de werking van de IOW te brengen. Is er aan deze groep mensen gedacht? Wat vindt de regering van dit voorstel van de CG-Raad?

Hoogte van de uitkering

De leden van de PvdA-fractie constateren dat voor mensen met een «volledige» IOW-uitkering de uitkering wordt aangevuld tot het relevante sociaal-minimum. Mensen met een WW-uitkering lager dan 70% van het WML (Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) krijgen ook een IOW-uitkering lager dan 70% WML. Deze mensen moeten langs twee loketten (UWV en gemeentelijke sociale dienst) om uit te komen op het sociaal minimum. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om de aanvulling tot het sociaal minimum te laten uitvoeren door UWV. Welke instantie is verantwoordelijk voor de re-integratie van deze mensen? Worden mensen die een WW-uitkering of een IOW-uitkering lager dan het sociaal minimum krijgen, er actief door UWV op gewezen dat ze mogelijk recht hebben op een aanvullende bijstand en dat ze die bij de gemeente kunnen aanvragen?

De regering schrijft dat in sommige gevallen gebruik moet worden gemaakt van de kopjesregeling. De leden van de PvdA-fractie vragen in welke gevallen dat nodig is. Op welke wetsartikelen is de «kopjesregeling» gebaseerd? Hoeveel mensen hebben in de afgelopen vijf jaar geld gekregen op basis van de kopjesregeling? Hoe verhoudt dit voorstel voor de IOW zich tot het eveneens ingediende Wetsvoorstel «wijziging van de Toeslagenwet en intrekking van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid in verband met het verbeteren en vereenvoudigen van de wijze waarop het sociaal minimum wordt gewaarborgd in de loondervingsuitkeringen»?1

De leden van de SP-fractie vragen of de hoogte van de IOW-uitkeringen in bedragen kan worden gepresenteerd op basis van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2007.

Vermogenstoets

De leden van de SP-fractie vragen of opgebouwde rechten in een levensloopregeling behoren tot het vermogen en betrokken worden bij de vermogenstoets.

Inkomenstoet

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering in de Memorie van Toelichting uiteenzet dat de inkomsten uit arbeid deels worden vrijgelaten. Maximaal 15% van het minimumloon wordt vrijgelaten. Dit komt overeen met maximaal € 2550 (uitgaand van bruto minimumloon van € 17 000 per jaar) van een totaal van € 6 517 aan bijverdiensten. Voor een alleenstaande worden de eerste € 5 383 daarboven voor 100% in mindering gebracht op de uitkering. Voor iemand met een werkloze partner is dit laatste bedrag zelfs € 10 483. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering dit rijmt met het adagium dat werk moet lonen en dat méér werk méér moet lonen. Wat zijn de financiële gevolgen van verruiming van de vrijlatingsregeling tot 30% van alle bijverdiensten?

De leden van de SP-fractie vragen of opgebouwde pensioenrechten die voor het 60e levensjaar tot pensioenuitkeringen zouden kunnen komen, in het kader van de IOW als inkomen worden beschouwd. Met andere woorden, kan een IOW-er verplicht worden om aanspraken op flexibele pensioenregelingen te maken als die een pensioen voor het 60-ste jaar mogelijk maken? Worden uitkeringen van een verzekeringsmaatschappij voor bijvoorbeeld bedrijfsongevallen en beroepsziekten, en ontslagvergoedingen, betrokken bij de inkomenstoets?

De leden van de SP-fractie vragen of het benutten van de vrijlating leidt tot een armoedeval en zo ja hoe groot die is. Kunt u daarvan rekenvoorbeelden geven? Waarom vervalt de vrijlatingsregeling na 2 jaar. Dan loont werk toch niet meer en is er juist een stimulans om niet meer te werken?

De leden van de SP-fractie vragen of de hoogte van de inkomsten op grond van de IOW in bedragen op basis van het minimumloon per 1-1-2007 kunnen worden gepresenteerd.

Eindiging van IOW-recht

De leden van de PvdA-fractie vragen wat er gebeurt met de IOW-uitkering wanneer de partner van de uitkeringsgerechtigde onbetaald verlof opneemt op grond van hoofdstuk 5 van de Wet arbeid en zorg (bijvoorbeeld langdurend zorgverlof om te zorgen voor de IOW-ontvanger, wanneer die levensbedreigend ziek is). Wordt de IOW-gerechtigde (60+) dan beschouwd als alleenstaande (zonder recht op aanvulling tot het sociaal minimum voor een echtpaar)? Zo ja, welke overwegingen liggen dan hieraan ten grondslag? En welke afwegingen zijn in dit kader gemaakt voor het wettelijk recht op onbetaald adoptieverlof?

Daarnaast merken deze leden op dat de regering uiteenzet dat als de partner van de werkloze werknemer zich niet beschikbaar stelt voor arbeid, de werkloze werknemer aangemerkt wordt als alleenstaande. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering te illustreren wat dit betekent voor IOW50+ respectievelijk IOW60+.

De leden van de SP-fractie vragen onder welke omstandigheden een werkloze onbetaald verlof kan genieten. Kunnen daarvan voorbeelden worden gegeven?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het recht op IOW-uitkering eindigt als de aanvrager of uitkeringgerechtigde niet langer beschikbaar is om arbeid te aanvaarden. Hoe wordt deze beschikbaarheid getoetst ? Worden hierbij dezelfde criteria gehanteerd als bij jongere werkzoekenden?

Verschillend en overeenkomsten met IOAW, WW-vervolguitkering en WWB

De leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat onder de IOW de situatie kan ontstaan dat een werkloze 60-plussers met een werkende partner met voldoende inkomen om gezamenlijk van te leven, een uitkering krijgt, terwijl dit onder de IOAW niet het geval was.

Het voorliggende voorstel is een vervolg op de wet IOAW. Het wordt de leden van de ChristenUnie-fractie uit de Memorie van Toelichting niet helemaal duidelijk wat nu precies de doelstelling is van de IOW ten opzichte van de IOAW-regeling. Kan de regering daar duidelijkheid over verschaffen?

3. ACTIVERING EN RE-INTEGRATIE

Re-integratie van werkloze werknemers

Na afloop van de WW-uitkering kunnen oudere werklozen die onder reikwijdte van de IOW valleen een IOW-aanvraag indienen bij het UWV. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te zeggen dat mensen van wie kan worden verwacht dat zij na afloop van de WW een beroep zullen doen op de IOW, actief worden benaderd door middel van een zo veel mogelijk voorbedrukt formulier.

Kan de regering voorts toelichten waarom het gedurende de werkloosheidsperiode, die in het ongunstigste geval 15 jaar kan duren, slechts één keer is toegestaan te pogen als zelfstandig ondernemer te starten? Kan de regering toelichten wat de financiële en overige voor- en nadelen zouden zijn wanneer werklozen met een WW- of IOW-uitkering na vijf jaar een nieuwe poging zouden mogen doen om als zelfstandig ondernemer te starten?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd naar cijfers over de huidige re-integratie van oudere werklozen, temeer daar de regering toelicht dat activering en bevordering van de arbeidsparticipatie van oudere werklozen centraal staat in dit wetsvoorstel. Kan de regering toelichten op wat voor manier deze speciale aandacht voor de oudere werklozen vorm wordt gegeven? Kan de regering inzicht geven in de aantallen van succesvol gere-integreerde oudere werklozen?

Plichten IOW

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering schematisch aan te geven welke verschillen er zijn tussen de IOW en WW voor wat betreft de plichten ter voorkoming van ontstaan en bestaan van recht op uitkering (als dergelijke verschillen er zijn).

Rechten en plichten partners

De leden van de SP-fractie vragen of de niet-werkende partner van een werkloze, die is aangewezen op de IOW, daarmee een sollicitatieplicht krijgt en verplicht kan worden tot deelname aan re-integratieactiviteiten. Zo ja, geldt die sollicitatieplicht ook als de partner parttime werkt?

Vrijstellingen en ontheffingen

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel personen die op 31 december 2003 57½ jaar of ouder waren, tot nu toe gebruik hebben gemaakt van de voorwaardelijke vrijstelling van de sollicitatieplicht vanwege vrijwilligerswerk en hoeveel vanwege mantelzorgtaken. Voorts vragen deze leden hoeveel van hen op dit moment gebruik maken van een dergelijke vrijstelling. Hoeveel mensen die op 31 december 2003 57½ jaar of ouder waren, zijn op dit moment langer dan een jaar werkloos?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de individuele afstand tot de arbeidsmarkt en perspectiefloos gebleken re-integratieactiviteiten niet betrokken worden bij ontheffing van de sollicitatieplicht.

4. UITVOERING

Onderzoek naar de wijze van uitvoering van de IOW

De leden van de CDA-fractie merken op dat de SER heeft voorgesteld om de uitvoering van de IOW bij gemeenten neer te leggen. De regering heeft echter gekozen voor uitvoering door het UWV op grond van afweging van de volgende aspecten: het streven naar 1 loket voor de burger, de mate waarin het financieringsregime stimuleert tot uitstroom uit de regeling en uniformiteit en efficiency van de uitvoering. Zowel het UWV als de VNG onderschrijven deze voorkeur. Kan de regering toelichten waarom zij kiest voor een taakverbreding van het UWV. Immers, het UWV is het uitvoeringsinstituut voor werknemersverzekeringen en niet voor voorzieningen, aldus deze leden.

Zou verder de 1 loket-functie bij gemeenten niet veel beter gewaarborgd zijn, omdat de gemeenten bij activering van uitkeringsgerechtigden veel beter kunnen inspelen op de regionale arbeidsmarktsituatie, gemeenten ook bijstandsuitkeringen en uitkeringen voor bijzondere bijstand verstrekken waar (eventueel voormalig) IOW-gerechtigden ook voor in aanmerking zouden kunnen komen? Waarom heeft de regering in haar overwegingen niet meegenomen dat de gemeenten reeds gewend zijn de IOAW, de regeling die vooraf ging aan de IOW, te verstrekken?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de SER heeft geadviseerd om de financiering van de IOW-analoog aan de WWBonderdeel te maken van de budgetfinanciering op grond van het Fonds Werk en Inkomen. De regering heeft hiervan afgezien, mede op grond van een advies van de VNG. Leren de ervaringen met de WWB niet dat budgetverantwoordelijkheid van gemeenten positieve effecten heeft op re-integratie van werkzoekenden? Is er geen reden om, nu de krapte op de arbeidsmarkt steeds nijpender wordt, het advies van de VNG te heroverwegen?

Uitvoeringstechnische commentaren

De leden van de PvdA-fractie vragen wat wordt bedoeld met «de afweging voor een eventuele vrijstelling van de sollicatieplicht [...] oudere werklozen»? Wie controleert of de sollicitatieplicht wordt nageleefd?

5. OVERIGE ASPECTEN

Internationale aspecten

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering op één punt het advies van de Raad van State niet heeft gevolgd. De Raad van State adviseert het wetsvoorstel zodanig te wijzigen dat deze niet langer in strijd komt met artikel 68, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1408/71. De regering geeft aan dat dit artikel prevaleert boven het artikel 6, zevende lid, juncto artikel 6, eerste lid (het artikel waar de Raad van State de problemen mee ziet) op grond van artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen. De redenatie van de regering is dat op grond van dit Verdrag deze Verordening verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gelet hierop prevaleert artikel 68 boven artikel 6. De leden van de CDA-fractie willen graag wat nadere uitleg op dit punt. Waarom prevaleert artikel 68 boven artikel 6?

Consequenties voor de IOAW

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het wenselijk acht om de IOAW ook door UWV te laten uitvoeren voor mensen die na 1 juli 2011 werkloos raken. Deze leden vragen de regering dit nader te motiveren. Wanneer zal de regering de invoeringswet IOW naar de Kamer sturen?

De leden van de PvdA-fractie hebben daarnaast een aantal vragen met betrekking tot stamrechtuitkeringen die thans soms in mindering worden gebracht op de IOAW.

Hoeveel IOAW’ers telt Nederland momenteel? Hoeveel daarvan ontvangen thans een stamrechtuitkering? Bij hoeveel mensen wordt de stamrechtuitkering in mindering gebracht op de IOAW-uitkering, al dan niet naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 april 2005 over stamrecht en IOAW? Hoeveel geldt wordt jaarlijks bespaard door het in mindering brengen van stamrechtuitkeringen op de IOAW? Waar vloeien deze besparingen heen, naar gemeenten of naar de rijksoverheid? Acht de regering het wenselijk dat indien met een overeengekomen eenmalige ontslagvergoeding door de werkgever ten behoeve van de werknemer een stamrecht wordt aangekocht, de daaruit bedongen periodieke uitkeringen in het kader van de IOAW buiten aanmerking kunnen blijven, mits de belanghebbende een vrije keuze heeft bij de besteding van de eenmalige ontslagvergoeding en deze vrije bestedingsmogelijkheid kan aantonen? Zo neen, waarom niet?

Wat acht de regering de beste manier om te bewerkstelligen dat uit een stamrecht voortvloeiende periodieke uitkeringen niet voor verrekening met de uitkering ingevolge de Toeslagenwet, de IOAW en de IOW in aanmerking komen? Althans niet in die gevallen waarin de werknemer kan aantonen dat hij een vrije keuze had over de besteding van de eenmalige vergoeding, en dat het stamrecht door de werkgever werd gevestigd na een keuze daarvoor door de werknemer. Acht de regering het hierbij wenselijk een onderscheid te maken tussen oude en nieuwe gevallen?

Als onderscheid tussen oude en nieuwe gevallen volgens de regering wenselijk is, waar zou de regering dan de grens willen trekken tussen oude en nieuwe gevallen en waarom?

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

Uitkeringslasten

De leden van de CDA-fractie vragen waarop de berekening is gebaseerd van de jaarlijkse instroom van 250 personen in de IOW 60+. Waarom wordt uitgegaan van een gemiddeld verblijf van 11 maanden? Welke uitgangspunten en aannames zijn daarbij gehanteerd?

Waarop zijn de berekeningen gebaseerd van de extra uitkeringslasten voor de IOW groep van 60–65 jaar van 13 miljoen euro en de structurele uitvoeringskosten van de IOW? Welke uitgangspunten en aannames zijn daarbij gehanteerd? Hoe verhouden de uitvoeringskosten zich tot de totale uitkeringslasten van de IOW?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven (in absolute aantallen en percentages) van het aantal WW’ers dat momenteel na afloop van de WW een beroep doet op de IOAW, waarbij de eerste werkloosheidsdag ligt tussen de 50 en 55 jaar, tussen 55 en 60 jaar en tussen 60 en 65 jaar? Kan de regering ook een inschatting geven voor de IOW in de komende jaren? Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie een onderbouwing van de inschatting dat jaarlijks circa 250 mensen zullen instromen in de IOW60+. Ook vragen zij een nadere onderbouwing van de kostenraming (€ 13 mln ten opzichte van de IOAW).

In de Memorie van Toelichting gaat de regering in op de extra uitkeringslasten die gepaard gaan met een versoepeling van de regelgeving voor oudere werklozen vanaf 60 jaar. De regering stelt dat deze extra lasten beperkt zijn omdat het maar zou gaan om een groep van 250 mensen voor de duur van gemiddeld 11 maanden. De leden van de ChristenUnie-fractie horen graag een onderbouwing van de regering van deze cijfers. Waar is het aantal van 250 mensen per jaar op gebaseerd? Wat is de achtergrond van de gemiddelde duur van 11 maanden? Juist mensen van 60 jaar of ouder hebben minder kans op een baan, en zullen dus langer afhankelijk zijn van een aanvullende uitkering.

Uitvoerings- en implementatiekosten

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de eenmalige implementatiekosten van de IOW volgens de regering 5,2 miljoen euro bedragen. Dat is 40% van de extra uitkeringslasten die de IOW naar verwachting ten opzichte van de IOAW met zich meebrengt. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering aan te geven waarom zij een percentage van 40% (oftewel meer dan € 4 000 per IOW’er wiens eerste werkloosheidsdag na de 60ste verjaardag ligt) niet te hoog vindt. Gaat de regering nog altijd uit van eenmalige implementatiekosten van € 5,2 mln?

Op welke wijze zal de Kamer worden geïnformeerd over aanpassing van de uitvoeringskosten en de re-integratiekosten?

7. EVALUATIE

De leden van de PvdA-fractie vragen of het volgens de regering nodig is een nulmeting uit te voeren van de werkgelegenheidsperspectieven voor de doelgroep van de IOW op dit moment? Zo neen, waarom dan niet?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 63 Inwerkingtreding

De leden van de CDA-fractie vragen wat de gewenste inwerkingstredingsdatum van deze wet is. Werkt de wet terug tot 1 oktober 2006? Wanneer verwacht de regering de aanpassingswet aan de Kamer toe te zenden?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom artikel 2 eerder in werking zal treden dan de rest van de wet.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Blok (VVD), Ferrier (CDA), Fng ondervoorzitter, Van Vroonhoven-Kok (CDA), Nicolaï (VVD), Smeets (PvdA), Voorzitter, Van Hijum (CDA), Koşer Kaya (D66), Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Verdonk (VVD), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Bosma (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Gesthuizen (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Vendrik (GL), Omtzigt (CDA), Jacobi (PvdA), De Krom (VVD), Van Dijk (CDA), Kortenhorst (CDA), Weekers (VVD), Depla (PvdA), Hessels (CDA), Pechtold (D66), Irrgang (SP), Lempens (SP), Zijlstra (VVD), Huizinga-Heringa (CU), Biskop (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Schinkelshoek (CDA), Fritsma (PVV), Hamer (PvdA), Tichelaar (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Ouwehand (PvdD), De Wit (SP) en Gerkens (SP).

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, kamerstuk 30 937.

Naar boven