30 819
Regels voor een Inkomensvoorziening voor Oudere Werklozen (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen)

nr. 10
NADER VERSLAG

Vastgesteld 19 februari 2008

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft, na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 30 819, nr. 7), nog behoefte nadere vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen in dit nader verslag voldoende beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave:

1. Inleiding 1

2. Recht op IOW 2

3. Uitvoering 4

4. Financiële gevolgen 4

5. Evaluatie 4

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel dat strekt tot invoering van een inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW) die op of na de leeftijd van 60 jaar werkloos zijn geworden. De leden van de CDA-fractie achten het van groot belang dat de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers wordt verbeterd. Helaas is het nog steeds zo dat het met het vorderen van de leeftijd moeilijker is om aan de slag te komen (ter illustratie: in 2006 had 55% van de 55 tot 59-jarigen een baan. Vanaf het 60e jaar neemt het aandeel werkende ouderen snel af: van de 60 tot 64-jarigen werkt minder dan één op de vijf). De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de inkomensvoorziening voor oudere werklozen, deze zijn opgenomen in dit verslag.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota van wijziging bij het wetsvoorstel IOW. Zij achten het een verbetering dat de wet voor inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) «gewoon» van toepassing blijft voor mensen die na hun 50ste verjaardag werkloos raken en die niet voor het einde van hun WW-uitkering nieuw werk hebben gevonden.

Een verdere verbetering zou in de ogen van de leden van de PvdA-fractie mogelijk zijn door ook de IOW voor 60-plussers te laten uitvoeren. De vragen van de leden van de PvdA-fractie met betrekking tot de IOW zijn opgenomen in dit verslag.

De leden van de SP-fractie staan positief tegenover de voorgestelde wijzigingen door de nota van wijziging aangaande de regels voor een inkomensvoorziening voor oudere werkelozen.

Zij zien geen overtuigende argumenten om de einddatum van de IOW toch in het wetsvoorstel te laten staan en vragen de regering om toe te lichten wat de nadelen zijn van het schrappen van de einddatum.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de IOW naar zijn aard een tijdelijk karakter heeft. De laatste instroom zal geschieden op 31 augustus 2014. Gecombineerd met de IOAW betekent dit dat mensen die op de eerste werkloosheidswet (WW) dag 50 jaar of ouder zijn anders behandeld worden dan mensen die jonger zijn. Mensen jonger dan 50 zijn, indien uiteindelijke geen betaald werk wordt gevonden, aangewezen op de Wet werk en bijstand (WWB). Achtergrond hiervan is ongetwijfeld de geringere arbeidsmarktkansen van oudere werkzoekenden. De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de IOW, deze zijn in dit verslag opgenomen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van de nota van wijziging. Zij zijn er voorstander van dat gestreefd wordt naar zo eenvoudig mogelijke wetgeving. Wel dient daarbij de doelstelling en het resultaat van beleid voorop te staan. Zij zijn er nog niet van overtuigd of het onderhavige wijzigingwetsvoorstel, zoals de regering stelt, geen nadere gevolgen heeft voor de met de wet beoogde doelgroep in vergelijking met het oorspronkelijke wetsvoorstel. Daarover hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie nog enkele vragen, deze zijn opgenomen in dit verslag.

2. Recht op IOW

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat mensen die op oudere leeftijd onvrijwillig werkloos worden, kunnen vertrouwen op een goede inkomensvoorziening en niet genoodzaakt worden om aan het einde van hun werkzame leven bijvoorbeeld hun huis «op te eten». Wat hierbij helpt is dat de IOW, evenals de huidige IOAW géén vermogenstoets bevat.

Wat verder in belangrijke mate kan helpen is het schrappen van de partnertoets. De leden van de CDA-fractie kunnen er dan ook van harte mee instemmen dat in de IOW de partnertoets voor werknemers die bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of ouder zijn, wordt geschrapt.

De leden van de CDA-fractie stemmen van harte in met het voorstel in de nota van wijziging om 30% van de inkomsten die de IOW-gerechtigde verwerft vrij te laten. Zij zijn het met de regering eens dat een lagere vrijlatingsregeling (zoals in het oorspronkelijke voorstel) het risico in zich heeft dat er te weinig prikkelwerking is om te gaan werken.

De leden van de CDA-fractie stemmen ook in met het voorstel in de nota van wijziging om het vereiste om toestemming van het UWV voor de start als zelfstandige te laten vervallen. Zij zien het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige als een passende manier om uit de uitkering te komen.

Als de uitkering op grond van de IOW minder bedraagt dan het relevant sociaal minimum (indien voorafgaande ww-uitkering lager was dan 70% wettelijk minimumloon) en ook de aanvulling vanuit de Toeslagenwet niet toereikend is, dan wordt daarnaast aanvullende bijstand vanuit de gemeente verstrekt. Na afloop van de WW-periode kan deze aanvullende bijstand doorlopen tijdens de IOW-uitkering, zo lezen de leden van de CDA-fractie in de nota naar aanleiding van het verslag. Wellicht zal deze situatie zich slechts enkele keren voordoen. Toch vragen de leden van de CDA-fractie hoe in die situaties wordt omgegaan met de vermogenstoets.

Waarom kiest de regering ervoor om de IOW-uitkering te laten eindigen op de dag van overlijden van de uitkeringsgerechtigde? In de meeste sociale zekerheidswetten heeft de nabestaande nog recht op een maand uitkering. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of overwogen is om hiervoor ook te kiezen in de IOW? Zo neen, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering tenslotte in te gaan op de volgende concrete casussen:

1: Een burger heeft recht op een IOW-uitkering en een toeslag uit hoofde van de toeslagenwet, omdat de partner geen inkomen heeft. De IOW-gerechtigde overlijdt. Op welke uitkering heeft de partner recht wanneer die is geboren na 1950 en geen kinderen onder de 18 verzorgt? Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat de partner op de dag na overlijden al geen enkele inkomsten heeft?

2: Een burger (geboren 1 februari 1950) wordt werkloos op 1 maart 2010 en krijgt recht op een IOW-uitkering. Hij is getrouwd met een partner, die op 1 januari 1955 is geboren. Ondanks het feit dat beiden blijven zoeken vinden ze geen baan en verwerven zij geen inkomsten voor hun 65e. Zij hebben een eigen vermogen boven de bijstandsnorm. Hoeveel inkomen krijgen zij, wanneer zij recht hebben op de IOW? Hoeveel inkomen krijgen zij, wanneer hij recht krijgt op de AOW? Zo er een verschil is tussen de laatste twee situaties, was is de rechtvaardigingsgrond daarvoor?

De leden van de SP-fractie vragen of de hoogte van het relevante sociaal-minimum als minimum gehanteerd kan worden voor de IOW uitkering. Daarbij vragen de leden van de SP-fractie aan de regering om toe te lichten wat hier de vooren nadelen van zijn, aangevuld met een financiële onderbouwing.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering het overzicht in hoofdstuk 1, paragraaf 5, waarin rechten en plichten in IOW en IOAW worden vergeleken, aan te vullen met eenzelfde schema voor een werkzoekende jonger dan 50. Welke gevolgen hebben de verschillen naar de mening van de regering op de inspanningen om werk te vinden van de werkzoekende en een eventuele partner? Welke prikkels bevatten IOW en IOAW voor een eventuele partner om betaalde arbeid te zoeken?

De regering streeft naar een grotere inzet en gelijke behandeling van ouderen op de arbeidsmarkt. Toch zijn zowel IOW als IOAW gebaseerd op een onderscheid tussen werkzoekenden ouder en jonger dan 50 jaar. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij dit principieel juist vindt? Hoeveel mensen maken, naar verwachting, gebruik van IOW en IOAW gezamenlijk? Is de regering bereid om beide wetten regelmatig te evalueren en daarbij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te betrekken? Vindt de regering het gewenst dat er ook op langere termijn een onderscheid blijft in de behandeling van werkzoekenden ouder en jonger dan 50 jaar?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de IOW beperkt wordt tot werknemers die op of na 1 oktober 2006 werkloos zijn geworden en bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of ouder zijn. Deze personen komen na afloop van de WW-duur bij voortdurende werkloosheid in aanmerking voor de IOW-uitkering. Zij vragen of «voortdurende werkloosheid» een absoluut criterium is voor het verkrijgen van de IOW-uitkering. En gold deze voorwaarde ook in het oorspronkelijke wetsvoorstel?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat in artikel 34 WW wordt verstaan onder «inkomen in verband met arbeid» en waarom kiest de regering voor een onderscheid tussen inkomen uit en in verband met arbeid. Is de regering voornemens om een minimale periode van arbeid te koppelen alvorens tot beëindiging van de uitkering over te gaan, zodat IOW-ers nog een stimulans krijgen om arbeid te aanvaarden?

3. Uitvoering

Bij de inbreng voor het verslag hebben de leden van de CDA-fractie kritische vragen gesteld over het voornemen van de regering om de uitvoering van de IOW bij het UWV en niet bij de gemeente te positioneren. De IOW is immers net als de IOAW een voorziening en wordt betaald uit de algemene middelen. De regering houdt in de nota naar aanleiding van het verslag vast aan de keuze voor het UWV. De leden van de CDA-fractie vragen hierop een nadere toelichting. Waarom wordt het SER-advies niet gevolgd en kiest de regering derhalve niet voor uitvoering door de gemeente?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten waarom de IOW uitgevoerd zou moeten worden door UWV, aangezien UWV op het moment van ingang van de IOW al 38 maanden heeft gefaald om mensen te re-integreren op de arbeidsmarkt. De leden van de PvdA-fractie geven de regering in overweging het wetsvoorstel op dit punt te heroverwegen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regering stelt dat het wetsvoorstel slechts gewijzigd wordt vanwege het inzichtelijker maken van de regeling. Waarom is dit niet voorzien vóór de indiening van het wetsvoorstel? De uitvoerders zijn destijds gevraagd om een uitvoeringstoets. Zijn daarbij de complexiteit van de voorgestelde regeling en de mogelijke verbeteropties naar voren gekomen en zo ja, waarom heeft de regering daar vooreerst niets mee gedaan?

Werknemers uit de categorie 50–60 jaar moeten bij voortdurende werkloosheid bij de gemeenten een IOAW-aanvraag indienen bij gemeenten. Wat gaat de regering doen om de soepele overgang van UWV naar gemeenten mogelijk te maken, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie? Gaat de regering de mensen uit de doelgroep hier ook actief over voorlichten?

4. Financiële gevolgen

De uitkeringslasten namen volgens de regering niet toe, nu de invoering van de IOW wordt opgeschoven. Maar neemt het aantal (werkloze) 60+-ers niet jaarlijks toe, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Nemen daarmee ook de totale uitkeringslasten van de regeling toe, nu die opschuift in de tijd?

5. Evaluatie

De leden van de CDA-fractie constateren dat de voorgestelde IOW-regeling slechts een tijdelijk karakter heeft en niet meer geldt voor werknemers die na 1 juli 2011 werkloos worden. Weliswaar komt er een evaluatie, maar de resultaten van de evaluatie hebben geen invloed op de einddatum van de regeling. De leden van de CDA-fractie vinden dit een vreemde gang van zaken. Waarom is een evaluatie dan nog nodig? In hoeverre heeft deze wet dan nog toegevoegde waarde? De leden van de CDA-fractie pleiten ervoor om de IOW pas te beëindigen, wanneer er na evaluatie daadwerkelijk blijkt dat er sprake is van een verbetering van de arbeidsmarktpositie van 60-plussers.

Overigens zijn de leden van de CDA-fractie het niet eens met het voornemen van de regering om al in 2010 te willen evalueren, terwijl de wet dan nog maar een jaar in werking is. De evaluatie zou wat deze leden betreft één tot twee jaar moeten worden uitgesteld.

De regering stelt bij de evaluatie vast of het wenselijk is dat de IOAW en de IOW naast elkaar blijven bestaan, zo constateren de leden van de fractie van de ChristenUnie. Zij vragen of deze afweging al niet gemaakt is, nu de regering de IOW op voorhand wil beëindigen.

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GL), Heerts (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Pechtold (D66).

Naar boven