30 805
Wet veiligheidsonderzoeken ter verbetering van de uitvoerbaarheid en ter verduidelijking van de toepassing van deze wet

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 31 oktober 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. De beslissingstermijn 2

3. Het werkgeversbegrip 3

4. Relevante gegevens 3

5. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer 3

6. Herhaalonderzoek 4

7. Dynamisering van het veiligheidsonderzoek 4

1. Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken (WVO) ter verbetering van de uitvoerbaarheid en ter verduidelijking van de toepassing van de wet. De voorgestelde wetswijziging heeft hoofdzakelijk een technisch karakter en vloeit voort uit onderzoek naar de uitvoerbaarheid van deze wet. Toch hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen.

De resultaten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van de Wet veiligheidsonderzoeken zijn op 11 oktober 2004 naar de Kamer gestuurd. Kan de regering aangeven waarom dit wetsvoorstel zo lang op zich heeft laten wachten; wat was de oorzaak van de vertraging?

Deze leden willen voorts graag weten wat de concrete gevolgen in de praktijk zullen zijn indien dit wetsvoorstel in werking zal treden. Is de verwachting dat er meer veiligheidsonderzoeken worden gehouden, zullen er meer of juist minder verklaringen van geen bezwaar worden gegeven, zullen de veiligheidsonderzoeken sneller of juist langzamer verlopen?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wijzigingsvoorstel. Het beoogt in hoofdzaak duidelijkheid te scheppen over het begrip werkgevers en over de verantwoordelijkheid van de werkgever bij onder meer wijzigingen in zijn organisatie. Ook voorziet de wet in een uitbreiding van de voor het veiligheidsonderzoek relevante justitiële en strafvorderlijke gegevens.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het WVO, waarmee uitvoering wordt gegeven aan een aantal aanbevelingen die voortvloeien uit het onderzoeksrapport «De uitvoerbaarheid van de Wet veiligheidsonderzoeken» (TK 29 843, nr. 1) Deze leden onderschrijven het belang van de beoogde verbetering van de uitvoerbaarheid en de verduidelijking van de toepassing van deze wet.

2. De beslissingstermijn

De leden van de PvdA-fractie brengen in herinnering dat de minister van BZK in zijn brief van 11 oktober 2004 (TK 29 843 nr. 1) een voorstel doet om de WVO op een aantal punten te wijzigen. Voorgesteld werd om uitzonderingen op de termijn van 8 weken waarbinnen in de huidige wet beslist moet worden over het afgeven van een verklaring van geen bezwaar, in de wet op te nemen . In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel komt de regering op dit voornemen terug omdat de «noodzaak om op dit punt de wet te wijzigen onvoldoende vast is komen te staan». Kan de regering aangeven wat er gewijzigd is, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Waarom staat die noodzaak niet meer voldoende vast? Komen alle verklaringen van geen bezwaar tijdig genoeg? Zo ja, wat is hierbij het referentiekader? Hoeveel verklaringen van goed gedrag worden er gemiddeld per maand aangevraagd en bij hoeveel van die aanvragen worden de verklaringen niet binnen de 8 weken termijn afgegeven? Betekent het niet expliciet opnemen van uitzonderingsgronden om binnen 8 weken een verklaring van geen bezwaar te hoeven afgeven, dat die termijn van 8 weken in de praktijk een minder grote rol speelt bij het nemen van tijdige beslissingen? Hoe wordt de AIVD aangezet tot het tijdig afronden van een veiligheidsonderzoek? Op deze vragen ontvangen de leden graag een reactie van de regering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie uiten hun zorg over de constatering in het genoemde onderzoeksrapport dat veiligheidsonderzoeken een lange looptijd hebben, dat de wettelijke beslissingstermijn van acht weken geregeld wordt overschreden en dat het als gevolg hiervan voorkomt dat betrokkenen zonder verklaring van geen bezwaar op een vertrouwensfunctie worden geplaatst. Terecht wordt hierbij in het onderzoeksrapport aangetekend dat de nationale veiligheid hierdoor in gevaar kan komen. Dit klemt temeer nu uit het rapport blijkt dat met name de zwaarste onderzoeken (voor de zwaarste vertrouwensfuncties) te kampen hebben met termijnoverschrijding. Deze leden hebben begrip voor de in het onderzoeksrapport genoemde vertragende omstandigheden die buiten de macht van de betrokken diensten zijn gelegen, maar hebben ernstige twijfels bij de vraag of het, met het oog op de nationale veiligheid, verantwoord is de huidige praktijk te laten voortbestaan. In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat zij niet de aanbeveling overneemt dat in een aantal gevallen de beslistermijn voor een verklaring van geen bezwaar kan worden overschreden. De enkele toelichting dat de noodzaak om op dit punt de wet te wijzigen vooralsnog onvoldoende is komen vast te staan, overtuigt de aan het woord zijnde leden niet. Zij vragen de regering dan ook nader in te gaan op de problematiek van termijnoverschrijding met inachtneming van het bovenstaande en de omvang van de problematiek in aantallen te duiden. Meer in het bijzonder vragen zij een reactie op het denkbare alternatief dat de wettelijke beslissingstermijn eenmalig met acht weken kan worden verlengd en dat na vruchteloze ommekomst van deze termijn gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 8, tweede lid, een verklaring te weigeren.

3. Het werkgeversbegrip

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de helderheid die nu in de wet wordt aangebracht ten aanzien van het begrip werkgever.

4. Relevante gegevens

De tekst van het voorstel van wet geeft de leden van de fractie van de ChristenUnie aanleiding tot de opmerking dat zonder nadere toelichting aan artikel 7, tweede lid, tweede volzin, onder b. en aan artikel 13, vierde lid, tweede volzin, onder b. zijn toegevoegd de woorden «of andere gewichtige belangen van de staat». Uit het hiervoor reeds aangehaalde onderzoeksrapport (p. 8, voetnoot 1) maken zij op dat deze aanvulling tot het moment van een eerdere wijziging van de WVO – bij gelegenheid van de inwerkingtreding van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 – ook voor kwam in artikel 3, eerste lid WVO. Deze leden zien graag toegelicht waarom de bedoelde woorden destijds uit die bepaling zijn verwijderd en nu in twee andere bepalingen opnieuw worden ingebracht.

Voorts wekt het gebruik van het woord «en», in de tweede regel van het voorgestelde artikel 13, vierde lid, tweede volzin, onder b. bij dezelfde leden de indruk dat hier een cumulatie-eis gesteld wordt. In de huidige wettekst van de WVO staat op deze plaats het woord «of», dat een alternatief aanduidt. Deze leden vernemen graag of op dit punt inderdaad een wijziging is bedoeld en – zo dat het geval is – wat de achtergrond daarvan is.

5. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in relatie tot dit wetsvoorstel. Heeft de regering advies gevraagd aan de Commissie Bescherming Persoonsgegevens? Zo ja, hoe luidde dat advies? Zo neen, is de regering alsnog bereid om dit advies te vragen? In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om gegevens uit politieregisters en strafvorderlijke gegevens expliciet als bronnen voor een veiligheidsonderzoek in de wet te noemen. In de huidige wet zijn alleen justitiële bronnen als zodanig opgenomen. Wel kunnen nu al de politieregisters of strafvorderlijke gegevens worden geraadpleegd als er sprake lijkt te zijn van «overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden» die aanleiding kunnen zijn voor twijfel of een persoon een vertrouwensfunctie mag vervullen. Wat voegt het wetsvoorstel op dit punt toe, anders dan dat het «uit oogpunt van kenbaarheid en voorzienbaarheid» en wetssystematiek nodig is? De leden van de PvdA-fractie vragen of de invoering van de voorgestelde wijzigingen in de praktijk tot het extra raadplegen van strafvorderlijke of politieregisters zal leiden. Zo ja, hoe veel meer? Moeten de leden van de PvdA-fractie de opmerking in de memorie van toelichting dat de diensten niet meer bevoegdheden krijgen om de genoemde bronnen te raadplegen, zien als een aanduiding dat de voorgestelde wetswijziging louter een formele aanpassing van de wetstekst aan de al bestaande praktijk is? Zo neen, wat wordt dan wel beoogd?

Voorts vragen deze leden of de regering kan aangeven op welke wijze wordt voorkomen dat informatie afkomstig uit het politieregister via de werkgever in handen van een daartoe onbevoegde derde beland.

6. Herhaalonderzoek

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het standpunt dat het belang van een goede beveiliging meebrengt dat periodiek, dan wel wanneer omstandigheden daartoe aanleiding geven, het veiligheidsonderzoek herhaald kan worden. Ook delen deze leden het standpunt dat bij dit hernieuwd onderzoek de instemming van betrokkene niet vereist is. Wel zijn zij van mening dat de betrokkene, die voor herhaald onderzoek in aanmerking komt, ingelicht dient te worden over het herhaald onderzoek. Zij vinden dat deze inlichtingenplicht van de werkgever expliciet in de wet opgenomen moet worden en dat niet volstaan kan worden met verwijzing naar de artikelen 4 tweede lid, en 5 tweede lid, van de WVO. Deze twee artikelen zien namelijk op het initiële veiligheidsonderzoek en niet op het herhaald veiligheidsonderzoek. Graag ontvangen de leden een reactie hierop van de regering. Zij vragen ook wanneer betrokkene geïnformeerd wordt over het herhaald onderzoek. Is dat voorafgaand aan het onderzoek, tijdens het onderzoek of na afronding van het onderzoek. Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een reactie hierop van de regering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie ervaren de formulering waarin de AIVD feiten en omstandigheden «vaststelt» die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen (MvT, p. 2, r. 7 e.v.) als verwarrend. Deze leden begrijpen de wet zo, dat de AIVD gegevens «verzamelt» en dat de regering – indien haar blijkt dat die gegevens een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen – een hernieuwd veiligheidsonderzoek doet uitvoeren. Deelt de regering deze uitleg van de wet, zo vragen zij.

Dezelfde leden begrijpen de redenering (MvT, p. 6 en 7) die leidt tot het voorstel om in artikel 9 expliciet op te nemen dat voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek de instemming van betrokkene niet vereist is. Terecht wordt daarbij opgemerkt dat weigering van die instemming automatisch zou leiden tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar (of weigering van afgifte van een nieuwe verklaring) en vervolgens tot ontheffing uit de vertrouwensfunctie. Ook hebben zij begrip voor de stelling dat betrokkene in zo’n situatie veel minder in staat is een reële afweging te maken. Nu het voor het eindresultaat echter niet uitmaakt of een betrokkene zelf weigert of dat na onderzoek geen nieuwe verklaring wordt afgegeven, vragen deze leden de regering of zij heeft overwogen betrokkenen de mogelijkheid te laten «de eer aan zichzelf te houden» en instemming met een hernieuwd onderzoek te weigeren.

In het kader van hernieuwd veiligheidsonderzoek zonder instemmingsvereiste is de leden van de fractie van de ChristenUnie voorts onvoldoende duidelijk geworden of – en zo ja, op welk moment – betrokkenen worden geïnformeerd over (de uitkomst van) een naar hen ingesteld herhalingsonderzoek. Dit geldt uiteraard met name voor betrokkenen bij wie het onderzoek geen negatief resultaat heeft opgeleverd. Zij vragen bovendien een reactie op de vraag of bij dat informeren een onderscheid wordt, of zou moeten worden, gemaakt tussen «reguliere» herhalingsonderzoeken (vanwege tijdsverloop) en herhalingsonderzoeken op grond van gebleken bijzondere feiten en omstandigheden.

7. Dynamisering van veiligheidsonderzoeken

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de aanleiding is geweest tot de introductie van het nieuwe tweede lid van artikel 9 dat aan de AIVD de bevoegdheid geeft voortaan actief op zoek te gaan naar relevante gegevens die aanleiding kunnen geven tot een hernieuwd veiligheidsonderzoek naar een persoon die al een vertrouwensfunctie vervult. Kan concreet worden aangegeven in hoeveel gevallen personen nu ten onrechte een vertrouwensfunctie blijven vervullen omdat de AIVD niet actief naar nieuwe gegevens zoekt? Hoe vaak komt het voor dat iemand met een vertrouwensfunctie naar aanleiding van nieuwe gegevens alsnog uit een vertrouwensfunctie moet worden gezet? Wat betekent het voor de belasting van de AIVD als die dienst voortaan (meer) actief op zoek moet gaan naar nieuwe gegevens betreffende vertrouwenspersonen? Betreft dit een nieuwe taak in het kader van het veiligheidsonderzoek? Zo neen, wat is het dan wel? Zo ja, wat zijn de personele consequenties hiervan?

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op het verschil in werkwijze van de AIVD in een situatie waarbij de AIVD op grond van de uitvoering van andere taken, feiten en omstandigheden tegenkomt, die een hernieuwd onderzoek rechtvaardigen, en de situatie waarbij de AIVD actief op zoek kan gaan naar relevante informatie uit de bestanden van justitie en politie. Zijn dat twee afzonderlijke werkwijzen van de AIVD? In hoeverre behoort het actief op zoek gaan naar relevante informatie uit de bestanden van justitie en politie tot de normale werkzaamheden van de AIVD? Welke opvatting heeft de regering vanuit het gezichtspunt van het belang van vertrouwensfuncties, die in het bijzonder als doel hebben de bescherming van de nationale veiligheid.

Voorts vragen deze leden een nadere toelichting op de relatie tussen het actief op zoek gaan naar relevante informatie en het onderscheid tussen de drie categorieën vertrouwensfunctie, namelijk een A, B en C categorie. De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre het actief op zoek gaan naar informatie door de AIVD een herhaald onderzoek rechtvaardigt in bijvoorbeeld een C-functie, waarin beperkte schade kan worden toegebracht aan de veiligheid van de Staat. Ook vragen deze leden of het actief op zoek gaan naar informatie uitsluitend geldt voor een herhaald onderzoek of ook voor een initieel onderzoek. Gaarne ontvangen de leden van de VVD-fractie hierop een reactie van de regering.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter van Beek (VVD), ondervoorzitter van der Staaij (SGP), Wilders (Groep Wilders), de Pater-van der Meer (CDA), Eerdmans (Groep Eerdmans-van Schijndel), Duyvendak (GL), Spies (CDA), Sterk (CDA), van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Hermans (LPF), Griffith (VVD), Nijs (VVD), Irrgang (SP), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA), Vacature (SP) en Vacature (VVD).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Fierens (PvdA), Weekers (VVD), Slob (CU), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Vacature (LPF), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Vacature (VVD), De Vries (VVD), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), De Wit (SP) en Balemans (VVD).

Naar boven