30 800 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2007

nr. 155
MOTIE VAN HET LID VAN DER VEEN C.S.

Voorgesteld 21 juni 2007

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat veiligheid voor de consument voorop dient te staan bij de indeling van zelfzorggeneesmiddelen;

overwegende, dat voor indeling van zelfzorggeneesmiddelen in de categorie UAD in het amendement-Buijs/Arib (29 359, nr. 60) als criteria werden aangegeven dat voorlichting over de keuze, een goed en veilig gebruik, het directe of indirecte veiligheidsprofiel of hulp bij zelfzorgindicatiestelling is gewenst en/of dat toezicht door deskundig personeel op de verkoop van het geneesmiddel wenselijk is ter voorkoming van ongewenste toename van verkeerd gebruik of misbruik;

van mening, dat deze criteria in de ministeriële regeling alleen worden gehanteerd als onderscheid tussen UA en UAD en niet als onderscheid tussen AV en UAD;

overwegende, dat veel van de in de toelichting genoemde uitgangspunten (zoals: dat brede verkrijgbaarheid gewenst is, dat het onderscheid tussen UAD- en AV-middelen niet ligt in de noodzaak van mondeling advies, dat alle zelfzorgmiddelen in principe veilig zijn, ook zonder mondeling advies, dat relatieve veiligheid voldoende is en dat iedereen weet hoe relatief schadelijke middelen gebruikt moeten worden wanneer deze algemeen gebruikt worden) niet overeenkomen met de uitgangspunten zoals verwoord in het amendement-Buijs/Arib en de wens van de Kamer om veiligheid voorop te stellen;

verzoekt de regering in de ministeriële regeling voor zelfzorgmiddelen in criterium b «onevenredig» te vervangen door «geen of slechts een verwaarloosbaar risico»;

verzoekt de regering de toelichting op bovengenoemde punten aan te passen en hierin tevens op te nemen en aan te passen dat noodzaak van advies door drogist of apotheker(assistent) bepalend is voor het onderscheid AV/UAD;

verzoekt de regering toekomstige aanpassingen van de ministeriële regeling voor te hangen bij de Kamer;

verzoekt de regering voorts binnen drie jaar een evaluatie van de ministeriële regeling aan de Kamer te zenden waarin tevens de meerwaarde van de drogist wordt aangegeven, en daarbij een voorstel te voegen voor verdere uitwerking en aanvulling van de indelingscriteria in de ministeriële regeling aan de hand van de ervaringen van het CBG, waarbij ook de voorgestelde criteria in het amendement-Buijs/Arib worden betrokken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van der Veen

Schermers

Wiegman-van Meppelen Scheppink

Naar boven