nr. 74
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juli 2007
Tijdens de behandeling van de Begroting van het ministerie van Economische
Zaken 2007 is toegezegd de Kamer schriftelijk te informeren over de resultaten
van het onderzoek naar telemarketing en een kabinetsstandpunt in deze (Handelingen
der Kamer II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 15, blz. 973–1000).
In deze brief treft u een samenvatting van het door onderzoeksbureau SEO
uitgevoerde onderzoek, de conclusies die het Kabinet daar aan verbindt, en
wordt kort de relatie geschetst met het bij de Tweede Kamer ingediende initiatiefwetsvoorstel1 van het lid Van Dam. Het volledige rapport vindt u bijgevoegd.2
Uitkomsten van het onderzoek naar «telemarketing»
In het onderzoek staan drie vragen centraal. In eerste plaats is gekeken
naar de daadwerkelijke mate van irritatie en schendingen van de persoonlijke
levenssfeer. Daarnaast is de effectiviteit van de (zelf)regulering ter voorkoming
van deze irritatie onderzocht. Tot slot is ook de handhaafbaarheid van verschillende
vormen van regelgeving tegen proportionele kosten in beeld gebracht.
Uit het onderzoek blijkt dat negen van de tien consumenten telemarketing
als storend ervaart. In geval van een bestaande klantenrelatie vindt meer
dan de helft van de Nederlandse consumenten de telefonisch ongevraagde communicatie
storend. Inbreuk op privacy en producten die niet bij de wens van de consument
aansluiten, zijn hierbij de belangrijkste factoren.
Het vrijwillige «bel me niet register» van de stichting Infofilter
wordt zowel door de consument als de branche als een potentieel effectief
instrument gezien om irritatie onder consumenten tegen te gaan. Driekwart
van de consumenten die zijn ingeschreven bij het Infofilter merkt dat ze minder
gebeld worden. Toch blijken de vrijwillige zelfreguleringinitiatieven zoals Infofilter, de door de branche vastgestelde richtlijn telemarketing
en de «Consumentenlijn Telemarketing» onvoldoende effectief om
de mate van irritatie significant te doen afnemen. De bedrijven die de huidige
zelfregulering naleven, ondervinden daarbij hinder van de bedrijven die dat
niet doen (geschat circa 10%). Met andere woorden: de branche heeft
baat bij groter gebruik van het «bel me niet register».
In het rapport wordt een wettelijk verplicht centraal opt-out register
als een effectief middel aanbevolen, om tot een hoger gebruik van het «bel
me niet register» door bedrijven te komen. OPTA kan dit effectief en
eenvoudig handhaven door de belbestanden van de bedrijven te vergelijken met
het «bel met niet register». In de huidige situatie is de OPTA
beperkt tot handhaving op basis van ingediende klachten.
Kostenaspecten
Ten aanzien van de feitelijke kosten van een wettelijk geregeld centraal
register voor de sector zijn er nauwelijks verschillen te constateren voor
bedrijven die ook nu reeds vrijwillig zijn aangesloten bij Infofilter (het
grootste deel van de sector). Voor de kleine groep bedrijven die nog niet
is aangesloten bij Infofilter, leidt een eventuele wettelijke regeling wel
tot extra kosten.
Door wettelijke verplichting ontstaan verder zogenaamde handhavingskosten.
De handhaving en controle op basis van gegevensbestanden is gemakkelijk realiseerbaar,
dus deze kosten zullen naar verwachting relatief beperkt zijn.
Het recht op verzet
Verder is uit het onderzoek gebleken dat de branche en de OPTA twee aspecten
van artikel 11.7, vierde lid van de Telecommunicatiewet (Tw) verschillend
interpreteren: de interpretatie en de reikwijdte van het actief bieden van «recht
op verzet». OPTA stelt dat dit bij aanvang van ieder telemarketinggesprek
geboden dient te worden door zowel de opdrachtgever/adverteerder als het telemarketingbureau,
omdat de laatstgenoemde een belangrijke schakel is in de keten waarlangs de
telefonische benaderingen plaatsvinden. De branche is daarentegen van mening
dat het alleen hoeft wanneer er geen sprake is van een bestaande klantenrelatie.
De branche vindt tevens dat artikel 11.7, vierde lid Tw slechts de opdrachtgever/adverteerder
omvat en niet het telemarketingbureau.
Kabinetstandpunt
Gezien de mate waarin de consumenten telemarketing als storend ervaren
en het beperkte effect van de zelfregulering door de branche, acht het Kabinet
nadere verplichtende regulering gerechtvaardigd. Op basis van de uitkomsten
van het SEO-onderzoek onderschrijft zij de conclusie dat een wettelijk geregeld
centraal «bel me niet register» een effectief middel kan zijn
om de irritatie bij de consument weg te nemen. Mede met het oog op de geringe
kosten en hoge mate van handhaafbaarheid, zal het Kabinet daarom met voorstellen
komen om de bescherming van de burger tegen ongewenste telemarketing te versterken.
Op 18 oktober 2007 is door het lid Van Dam een initiatiefwetsvoorstel
ingediend (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 845, nrs. 2 en 3)
waarin eveneens een wettelijke grondslag is opgenomen voor een register. De
in dit initiatiefwetsvoorstel geschetste lijn komt inhoudelijk in belangrijke
mate overeen met het kabinetsvoornemen. Gelet op zo gering mogelijke administratieve
lasten voor bedrijven en zo effectief mogelijke handhaving, is echter een
aantal verbeterpunten noodzakelijk, waarbij ook een aanscherping
van het «recht op verzet» (art. 11.7.4 Tw) kan worden meegenomen.
Zo lijkt OPTA, gezien de taken die zij reeds uitvoert op grond van de
Telecommunicatiewet, de meest aangewezen organisatie om het wettelijk geregeld
centraal «bel me niet register» bij onder te brengen.
Bij realisatie van zijn voornemen geeft het Kabinet de voorkeur aan een
zo pragmatisch en efficiënt mogelijke procedure en een zo eenvoudig mogelijke
wijze van regulering. Deze zal de komende maanden verder worden ingevuld.
De staatssecretaris van Economische Zaken
F. Heemskerk