nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 maart 2007
Tijdens de begrotingsbehandeling op donderdag 12 oktober 2006 (Handelingen
der Kamer II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 12, blz. 719–766) is
door mevrouw Vergeer een vraag gesteld over de verhouding tussen leerlingen
en onderwijzend personeel. Mevrouw Vergeer vroeg toen of er niet flink gesnoeid
kan worden in het organisatie- en beheerspersoneel, ter wille van de leraar
in de klas. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd dat zij daar later schriftelijk
op terug zou komen. In deze brief geef ik antwoord op de vraag van mevrouw
Vergeer en beschouw daarmee de toezegging als afgedaan.
Ik deel de zorg van mevrouw Vergeer over de groei van het organisatie-
en beheerspersoneel in het onderwijs. Voorkomen moet worden dat deze groei
ten koste gaat van de leraar. Ik zal daarom de ontwikkelingen ten aanzien
van het onderwijspersoneel nauwgezet blijven volgen.
Het aantal leraren in het primair onderwijs is in de periode 2002–2006
gestegen met 4 000 (in voltijdbanen). Het aantal leerlingen is in dezelfde
periode met ongeveer 5 000 gestegen, van 1 652 300 naar 1 657 800.
De leerling/leraar ratio in het primair onderwijs is daardoor gedaald van
gemiddeld 16,2 in 2002 naar 15,8 in 2005. Wanneer rekening wordt gehouden
met de gewichtenregeling wordt de verhouding nog gunstiger. In 2005 waren
er in het basisonderwijs ongeveer 187 duizend 1.9 leerlingen en bijna 160
duizend 1.25 leerlingen. Scholen krijgen voor deze categorieën leerlingen
extra financiering en kunnen ervoor kiezen om de klassen te verkleinen of
extra ondersteunend personeel aan te stellen. Het aantal onderwijsondersteuners
is in het primair onderwijs toegenomen van 5 000 in 2002 naar 8 000
in 2006. Dit is personeel dat ingezet wordt bij het primaire proces, zoals
onderwijs- en klassenassistenten. Dat betekent dat de afgelopen jaren «meer
handen in de klas» zijn gekomen.
In dezelfde periode is het aantal personeelsleden dat zich in het primair
onderwijs bezighoudt met organisatie- en beheerstaken gelijk gebleven (13
duizend voltijdbanen). Bij deze personeelsleden moet onder andere gedacht
worden aan conciërges, systeembeheerders, administratief personeel en
secretaresses.
Het aantal leraren in het voortgezet onderwijs is in de periode 2002–2006
licht gestegen (met ongeveer 1 000 voltijdbanen). Het aantal leerlingen
is in deze periode echter ook gestegen, van 880 duizend naar iets meer dan
900 duizend. Dat betekent dat de leerling/leraar ratio in deze periode iets
is gestegen, van gemiddeld 14,0 naar 14,1. Omdat scholen echter vrij zijn
in hun keuze hoe zij het onderwijs inrichten zijn er verschillen per school.
In het (reguliere) voortgezet onderwijs waren in 2005 ongeveer 28 duizend
leerlingen die in aanmerking kwamen voor extra bekostiging. Het speciaal voortgezet
onderwijs en het praktijkonderwijs zijn hierbij niet meegenomen. Daar geldt
een aparte regeling.
Het aantal personeelsleden dat zich in het voortgezet onderwijs bezighoudt
met onderwijsondersteunende en organisatie- en beheerstaken is in de periode
2002–2006 gestegen van 12 naar 18 duizend voltijdbanen. Bij deze personeelsleden
moet onder andere gedacht worden aan technisch onderwijsassistenten, conciërges,
systeembeheerders, secretariaatsmedewerkers, administratief personeel, bibliothecarissen,
roostermakers en medewerkers van de mediatheek. Deze personeelsleden vervullen
een nuttige taak binnen de school. Zij nemen vaak werkzaamheden van leraren
uit handen, die niet tot hun kerntaak behoren. Dat neemt niet weg dat voorkomen
moet worden dat de groei van het organisatie- en beheerspersoneel ten koste
gaat van de leraar.
Er is tot nu toe weinig feitenmateriaal beschikbaar over de verschuiving
van bureaucratie en de mate van improductieve bureaucratie. Ik heb de Tweede
Kamer toegezegd voor elke onderwijssector een bureaucratiebenchmark te (laten) ontwikkelen, waarmee per onderwijsinstelling inzichtelijk
wordt gemaakt hoe de omvang van de bureaucratie (overhead) afgezet tegen de
kwaliteit van onderwijs zich verhoudt tot vergelijkbare instellingen binnen
de sector. De besturenorganisaties zijn momenteel bezig met de ontwikkeling
hiervan. Naar verwachting zijn medio 2007 de eerste cijfers beschikbaar.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk