nr. 631
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2007
Bijgaand zend ik u – ter kennisneming – het rapport van het
in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
uitgevoerde onderzoek «Jonge burgers en democratie».2 Het rapport kondigde ik reeds aan in mijn antwoorden op de vragen
van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over
het jaarverslag 20063.
Het onderzoek was gericht op kennis, houding en vaardigheden van jonge
burgers van 18 tot en met 25 jaar ten aanzien van de democratie.
Naar mijn oordeel blijkt uit het onderzoek dat de kennis van jongeren
op bepaalde punten tekort schiet. Ik noem:
– Het kiesrecht: een op de vier jongeren weet niet dat de gemeenteraad
en provinciale staten rechtstreeks worden gekozen. Een op de acht weet dat
niet van de Tweede Kamer.
– Een op de drie jongeren kent niet de vertrouwensregel, de centrale
notie van onze parlementaire democratie.
– De machtenscheiding: Een substantiële minderheid heeft onvoldoende
begrip van de ratio en essentialia van de scheiding van machten.
– Een op de vijf jongeren heeft onvoldoende besef van het beginsel
van scheiding van kerk en staat.
– Bijna de helft van de jongeren weet niet dat Europese regels voorrang
hebben op nationale voorschriften.
Daarnaast vindt een meerderheid dat rekening houden met anderen niet ten
koste mag gaan van je eigen vrijheid en ruim de helft is het eens met de stelling
dat ’niemand het recht heeft mij voor te schrijven wat ik moet doen
of laten’. Ik beschouw dat als een zorgelijke uitkomst, een houding
die blijk geeft van doorgeslagen individualisme, niet passend bij democratisch
burgerschap.
Zowel op het punt van kennis van de democratie als de ontwikkeling van
een democratische houding, spelen diverse organisaties een rol. Om die reden
heb ik hen nadrukkelijk de vraag gesteld op welke wijze zij een bijdrage zouden
kunnen leveren om zichtbaar vooruitgang te boeken op bovenstaande punten.
Met name ten aanzien van de door mij bekostigde instellingen zal ik binnen
de grenzen van mijn bevoegdheden hun inzet op deze punten verlangen. Van andere
instellingen hoop ik op hun steun om in elk geval op het punt van de kennis
van de democratie op korte termijn vooruitgang te boeken.
Ten slotte heb ik het rapport ter kennisneming
toegezonden aan o.a. de Commissie uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat
en de Raad voor de maatschappelijke ontwikkeling.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
XNoot
1I.v.m. correctie in kamerstuknummer, hiermee komt kamerstuk 31 031
VII, nr. 15 te vervallen.
XNoot
2Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
XNoot
3Kamerstukken 2006/2007, 31 031 VII, nr. 7, blz. 4 (antwoord op vraag
16).