nr. 81
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2007
Op 6 december 2006 werd er in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
gedebatteerd over de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken. Daarbij
was onder meer een voorstel van het toenmalige lid Dijksma aan de orde om
de memorie van toelichting van wetsvoorstellen te herschrijven nadat de behandeling
in de Tweede Kamer is afgerond.1 De Minister-President
heeft in een eerste reactie aangegeven dit minder gewenst te vinden met het
oog op mogelijke vertraging in het wetgevingsproces en het feit dat daarmee
zou worden ingegrepen in de wetsgeschiedenis en toegezegd dat de minister
van Justitie, in het licht van zijn verantwoordelijkheid voor het algemeen
wetgevingsbeleid nader op dit voorstel zou ingaan. Met deze brief doe ik deze
toezegging gestand.
Aanleiding
Volledigheidshalve wordt een korte weergave gegeven van het voorstel van
Dijksma en de argumenten hierbij. In haar optiek kan de toelichting op wetsvoorstellen
worden verbeterd door (de toelichting op) amendementen en moties na de behandeling
in de Tweede Kamer mee te nemen in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel.
In het geval dit niet gebeurt, vormt de memorie van toelichting geen volledige
toelichting op de aangenomen wet. Dit geldt vooral wanneer een wetsvoorstel
bij behandeling in de Tweede Kamer aanzienlijk is gewijzigd. De reflectieve
waarde van de memorie van toelichting zou hierdoor verminderen, wat naar haar
oordeel met name klemt als na enkele jaren wordt bezien in hoeverre de wet
heeft geleid tot de gewenste beleidsresultaten. Zij stelde dan ook voor dat
de initiatiefnemer van de wet de memorie van toelichting zou herschrijven
op basis van de in de Tweede Kamer gewisselde stukken. Op die wijze zou ook
de Eerste Kamer beter in staat gesteld worden om het wetsvoorstel in zijn
geheel te bezien en coherent te beoordelen. De nieuwe memorie zou niet opnieuw
aan de Tweede Kamer behoeven te worden voorgelegd, omdat behandeling van het
gehele voorstel door de Eerste Kamer voldoende waarborg biedt
deze nieuwe toelichting te bezien.
Overwegingen bij het voorstel
Anders dan in geval van een nota van toelichting bij een algemene maatregel
van bestuur, vormt de memorie van toelichting bij een wet niet de volledige
toelichting daarop. De in parlementaire behandeling gewisselde stukken (van
voorlopig verslag tot stemmingsverslagen) geven mede inzicht in de beweegredenen
voor en betekenis van de artikelen. Erkend moet worden dat het soms enig zoekwerk
vergt om de gedachtewisseling over een bepaald artikel of bepaalde aspecten
van de wet in de parlementaire geschiedenis terug te zoeken. De elektronische
beschikbaarheid van alle parlementaire stukken via de internetsites van de
overheid en de Tweede en Eerste Kamer (o.a. via de Officiële Publicaties
en Parlando) hebben de toegankelijkheid en daarmee de transparantie echter
al aanmerkelijk vergroot.
Het herschrijven van de memorie van toelichting na afronding van de behandeling
in de Tweede Kamer lijkt mij om meerdere redenen geen aantrekkelijke optie.
In de eerste plaats zou, zoals eerder aangegeven, bij het samenstellen van
een nieuwe tekst gemakkelijk en onbedoeld een zekere «geschiedvervalsing»
kunnen optreden. In de tweede plaats zou zo’n «consolidatie»
van de memorie van toelichting en alle vervolgstukken de nodige tijd en capaciteit
kosten. Dit geldt voor de Tweede Kamer zelf, maar vooral voor de ministeries
indien de lijn wordt aangehouden dat de «initiatiefnemer» zorgdraagt
voor de consolidatie, aangezien het gros van de wetsvoorstellen door de regering
wordt ingediend. Bij de wetgevingsdirecties op de ministeries is deze capaciteit
in elk geval niet voorhanden.
Daarbij komt dat moeilijk vast te stellen is welke teksten voor consolidatie
in aanmerking komen om een daadwerkelijk volledig beeld van de toelichting
op een wet te geven. Daarvoor zouden niet alleen de schriftelijke stukken,
maar ook de handelingen verwerkt moeten worden. Dat daarmee het capaciteitsbeslag
nog groter zou worden, behoeft geen nader betoog.
Een en ander betekent echter niet dat het niet mogelijk zou zijn om de
toegankelijkheid en transparantie van de parlementaire geschiedenis bij een
wet verder te verbeteren. Door de toegenomen beschikbaarheid van elektronische
teksten is het mogelijk de ontsluiting daarvan, en daarmee de toegankelijkheid
in hun onderlinge samenhang, nog verder te verbeteren. Hiertoe zijn initiatieven
in gang gezet, zowel binnen de organisatie van Uw Kamer, als binnen de rijksdienst.
Op welke termijn deze hun beslag kunnen krijgen is nu nog niet te overzien.
Ik stel mij voor u van de vorderingen op de hoogte te houden.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin