30 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2007

29 271
Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering

nr. 17
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 november 2006

De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 10 oktober 2006 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 25 augustus 2006 over 4 moties, ingediend naar aanleiding van het AO op 12 april 2006 over het programma Versterking opsporing en vervolging (30 300-VI, nr. 178);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 28 september 2006 met overzicht relevante ontwikkelingen ten behoeve van voortgang herziening Wetboek van Strafvordering (29 271, nr. 5).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Weekers (VVD) benadrukt dat de geagendeerde moties niet zozeer ten doel hebben om de positie van de verdachte te versterken, maar om als sluitstuk van een langlopende discussie het strafproces en de aanloop daarvan een kwaliteitsimpuls te geven. Is de minister bereid om toe te zeggen dat hij de vier moties onverkort zal uitvoeren?

De minister wil het auditief registreren van verhoren gefaseerd invoeren en begint met een stap die hij toch al wilde zetten. De motie-Weekers/Wolfsen (30 300-VI, nr. 135) was echter juist bedoeld als aansporing tot versnelling en is in lijn met de dringende oproep van de Nationale ombudsman. Natuurlijk kan niet alles tegelijkertijd, maar de motie is bijna een halfjaar geleden aangenomen en er is op dat punt heel weinig gebeurd. Dat wekt de indruk dat de Kamer met een kluitje in het riet wordt gestuurd. Er had in elk geval al een goed onderzoek gedaan kunnen worden om te onderbouwen waarom de motie niet voortvarender kan worden uitgevoerd en welke kosten daarmee gemoeid zijn. Kan de minister de fasering nader uitwerken en een tijdpad voor de vervolgstappen aangeven, inclusief evaluatiemomenten? Uitstel mag in ieder geval niet leiden tot afstel.

Bij de motie-Dittrich c.s. (30 300-VI, nr. 138), die gericht is op het toelaten van advocaten bij het politieverhoor, gaat het niet om een verplichting in die zin dat het niet naleven ervan leidt tot vrijspraak van de verdachte. Eenadvocaat moet echter wel worden uitgenodigd voor het politieverhoor. De Nederlandse Orde van Advocaten vindt dat de afwijzing van deze motie berust op onterechte vrees voor verstoring van de ordentelijke afwikkeling van het strafproces. Waarom zou dit, net als in vele andere Europese landen, ook in Nederland niet goed functioneren? Daarbij zou begonnen moeten worden met een proef bij de zwaarste gevallen, waarop de minister de audiovisuele registratie van toepassing wil verklaren.

De heer Wolfsen (PvdA) dringt aan op volledige en voortvarende uitvoering van de vier moties. Een verbetering van de kwaliteit van het strafrechtelijk onderzoek versterkt niet alleen de positie van verdachten, maar ook de positie van slachtoffers, die er immers baat bij hebben dat de juiste personen worden veroordeeld.

De Nationale ombudsman, de Kamer en het College van procureurs-generaal pleiten voor auditieve registratie van de verhoren. Audiovisuele registratie mag gefaseerd worden ingevoerd, maar er moet wel mee gestart worden.

Er moet snel een experiment plaatsvinden met de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor, niet op basis van een verplichting maar als mogelijkheid. De aanwezigheid van de advocaat kost geld maar levert ook veel op, omdat onenigheid op zittingen en verhoren van getuigen daarmee in veel gevallen wordt voorkomen. De minister lijkt deze wens van de Kamer te gebruiken als argument om de registratie van verhoren niet te bevorderen, maar intussen doet hij op beide punten niets.

De heer Van Haersma Buma (CDA) herinnert eraan dat de CDA-fractie destijds tegen de voorliggende moties heeft gestemd. Hij vraagt een nadere toelichting op de consequenties van het toelaten van advocaten bij het politieverhoor en van het registreren van de verhoren. Leiden deze maatregelen niet tot een versterking van de positie van advocaten in plaats van tot een verbetering van de waarheidsvinding? Wat zijn de financiële consequenties?

Het past niet bij de wettelijke taak van de Nationale ombudsman om zich in het politieke proces te profileren, zoals de Nationale ombudsman met de brief aan de minister over de registratie van verhoren heeft gedaan. De politieke en financiële afweging ten opzichte van andere zaken, bijvoorbeeld het organiseren van de tegenspraak binnen het OM of de aanpak en opsporing van fraude, is een zaak van de Kamer.

De Nederlandse Orde van Advocaten wil dat de advocaat in de gelegenheid wordt gesteld om bij het politieverhoor aanwezig te zijn; dat betekent dat aan de advocaat zou moeten worden gemeld dat er een verdachte is en dat hem zou moeten worden gevraagd om naar het politieverhoor te gaan. Dat is ongewenst. Het is ook niet in overeenstemming met de motie-Dittrich c.s. (30 300-VI, nr. 138), want dit gaat verder dan de verdachte de gelegenheid geven om een advocaat te vragen om bij dat verhoor aanwezig te zijn.

De indruk bestaat dat de minister ook in zeer zware zaken niet verder wil gaan dan geluidsregistratie van de verhoren, maar in dergelijke zaken zouden de verhoren audiovisueel moeten worden vastgelegd. Dat moet niet gelden voor alle zaken, want dat zou het risico op vormfouten alleen maar vergroten.

Het is begrijpelijk dat de minister geen nieuw projectteam wil oprichten voor evaluatie van zaken die niet tot een veroordeling zijn gekomen, maar hoe wil hij er dan voor zorgen dat onopgeloste zaken voldoende aandacht krijgen?

Het wetsvoorstel inzake de OM-afdoening is vlak voor het zomerreces in de Eerste Kamer aangenomen. Wat is de stand van zaken op het punt van de voorbereiding, de noodzakelijke AMvB’s en het overleg met de VNG?

De heer De Wit (SP) sluit zich aan bij de vraag naar het tijdpad voor uitbreiding van de registratie van verhoren. Enerzijds stelt de minister dat die uitbreiding veel vergt van de betrokken organisaties, anderzijds stelt hij dat zij relatief eenvoudig te realiseren is. Het lijkt erop dat de tweede stelling de juiste is, maar er moet hoe dan ook alles aan worden gedaan om de uitbreiding van de registratie binnen afzienbare tijd te voltooien.

De heer Leyten, de voormalige advocaat-generaal, pleit voor aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor als aanvulling op de registratie, zodat de advocaat eventuele sturing van het verhoor door de politie aan de kaak kan stellen. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft het niet over een plicht om de advocaat het politieverhoor te laten bijwonen maar over een recht van de verdachte, die in overleg met zijn advocaat bepaalt of er gebruik van wordt gemaakt. Dit kan goed samengaan met de uitbreiding van de registratie van de verhoren. Wat vindt de minister van de visie van de heer Leyten en wat is voor de minister het praktische probleem van de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor?

De heer Dittrich (D66) is een groot voorstander van wijziging van de herzieningsprocedure. Veranderde wetenschappelijke inzichten, bijvoorbeeld op het punt van DNA, moeten het mogelijk maken om bij de Hoge Raad herziening aan te vragen. Maakt de minister vaart met de besluitvorming over deze wijziging?

Ten behoeve van de invoering van de OM-afdoening moet het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie-Parket Administratie Systeem (COMPAS) zo snel en zorgvuldig mogelijk worden vervangen door het Geïntegreerd Processensysteem strafrecht (GPS). Hoe staat het met de implementatie van het GPS?

De Nationale ombudsman heeft, ook op basis van zijn taakopdracht, het recht om rechtstreeks adviezen te geven aan de regering en de Kamer. Als zijn aanbevelingen nog niet zijn uitgevoerd, is het logisch dat hij aan de bel trekt. Vervolgens moet de Kamer de afweging maken.

Op het punt van de auditieve registratie van verhoren sluit de heer Dittrich zich aan bij de opmerkingen van de heren Weekers, Wolfsen en De Wit.

De argumenten van de regering tegen de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor zijn niet overtuigend. De motie-Dittrich c.s. vraagt om een proef, zodat in het kader van de algehele herziening van de strafvordering kan worden beoordeeld of en hoe deze aanwezigheid van de advocaat in de wet wordt opgenomen. Zonder proef wordt dat niet duidelijk. De vormgeving kan worden overgelaten aan de advocatuur. Er kan bijvoorbeeld goed worden aangesloten bij de categorie van de ernstige zaken. Deskundigen zijn dan ook van mening dat de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor zonder grote financiële consequenties kan worden ingepast in bestaande systemen.

Antwoord van de minister

De minister benadrukt dat de moties slechts een klein deel uitmaken van wat er wordt gedaan aan versterking van het traject van opsporing naar vervolging. Na de Schiedammer Parkmoord is een heel breed en uitgebreid proces van verbeteringen in alle geledingen van de rechtshandhaving en rechtspleging op gang gekomen. Het gaat daarbij om het goed functioneren van de gehele strafvervolging en niet alleen om het voorkomen dat onschuldigen worden veroordeeld. Het moet ook zo weinig mogelijk gebeuren dat schuldigen door een nalatigheid in de opsporing of vervolging hun straf ontlopen. Het oordeel van de minister over de mogelijkheden om uitvoering te geven aan de voorliggende moties, verschilt niet wezenlijk van het oordeel van zijn voorganger. Dat betekent echter niet dat het denken en het werken stilstaan.

In overleg met het Openbaar Ministerie wordt naar oplossingen gezocht voor de problemen bij de invoering van het nieuwe geautomatiseerde systeem bij het Openbaar Ministerie, dat nodig is voor de implementatie van de Wet OM-afdoening. Verdere vertraging moet zoveel mogelijk worden voorkomen en de OM-afdoening moet worden gerealiseerd zodra de automatisering dat toelaat. De AMvB voor de aanpassing van het Besluit politietransacties is gereed voor aanbieding aan de Raad van State. Voor de uitvoering van de bestuurlijke strafbeschikking is een implementatieplan opgesteld. Daarbij waren ook andere ministeries en de VNG betrokken.

De motie-Weekers/Wolfsen spreekt uit dat alle verhoren auditief moeten worden opgenomen, tenzij de toegevoegde waarde daarvan gering is. De minister wil die uitbreiding gefaseerd realiseren. Onmiddellijke invoering bij alle verhoren is niet uitvoerbaar en zou extra geld vergen. Inmiddels is besloten om de verplichting tot auditieve registratie van verhoren te verruimen tot zaken met een strafmaximum van minstens twaalf jaar, zaken met een lagere strafbedreiging maar waarin sprake is van een dode of zwaar lichamelijk letsel, zedendelicten met een strafbedreiging van minimaal acht jaar en bij seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie. De verdere stapsgewijze uitbreiding van de categorieën vindt plaats aan de hand van de ervaringen die worden opgedaan met de apparatuur, de inrichting van de verhoorkamers en dergelijke. Er moet immers uiterst zorgvuldig te werk worden gegaan om het risico van onenigheid over de registratie zoveel mogelijk te beperken. Registraties moeten zodanig opgeslagen worden dat zij, indien nodig, teruggevonden kunnen worden en bij de technische verwerking moeten de tijdstippen van het begin en het einde van het verhoor duidelijk worden aangegeven. De gefaseerde invoering biedt ook de mogelijkheid om na te gaan in welke categorieën kan worden afgezien van registratie in verband met de geringe toegevoegde waarde of in verband met de acute tijdsdruk waarin het verhoor moet plaatsvinden. Er is een inschatting gemaakt van de opslag- en beheerskosten, inclusief de inrichting van circa 1600 verhoorkamers. De Kamer wordt op de hoogte gehouden van de voortgang.

Voor de gefaseerde uitbreiding van de registratieplicht in de door de motie aangegeven richting is twee jaar uitgetrokken en daar is al mee begonnen. Naar verwachting kunnen de definitieve vormgeving van de uitgebreide registratieplicht en de categorieën waarvoor die plicht geldt na die twee jaar in wetgeving of in beleidslijnen worden vastgelegd. Daarbij wordt eventueel een nadere keuze gemaakt tussen auditieve en audiovisuele registratie. Het is dan natuurlijk aan de Kamer om de budgetbeslissingen te nemen die nodig zijn voor een structurele toepassing van de registratieplicht. Dat gebeurt grotendeels in het kader van de begroting van het ministerie van BZK, omdat de politie onder die begroting valt. De politie moet immers beschikken over de middelen, de mensen, de ruimte en de tijd om hieraan uitvoering te geven. Voor het verbeterprogramma als geheel is in 2006 ruim 21,4 mln. toegevoegd aan de begroting van het ministerie van Justitie. Dat loopt op tot 28,4 mln. in 2009. Daarvan is 6 mln. beschikbaar voor de registratie. De verhoorruimten vallen echter onder het beheer van de politie.

Net als zijn voorganger heeft de minister geen principiële bezwaren tegen aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor, maar dat betekent niet dat het thans praktisch uitvoerbaar is om over de hele linie zaken aan te wijzen waarin de advocaat bij het politieverhoor aanwezig moet zijn. Ook is het ongewenst dat op basis van een experiment in bepaalde zaken of in bepaalde arrondissementen wordt begonnen met aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor en in andere zaken of in andere arrondissementen niet. Er moet, wellicht in wettelijke kaders, een algemene beoordeling plaatsvinden, mede tegen de achtergrond van reeds bestaande voorstellen voor een wettelijke regeling ter zake.

De aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor en de registratie van het verhoor sluiten elkaar niet uit. Wel ligt het voor de hand om eerst voorrang te geven aan de uitbreiding van de registratie.

Nadere gedachtewisseling

De heer Weekers (VVD) verzoekt de minister om de Kamer voor de begrotingsbehandeling een stappenplan te zenden voor de uitbreiding van de registratie van verhoren. Hij gaat ervan uit dat binnen de voorgenomen termijn van twee jaar al nadere stappen in de uitbreiding worden gezet.

Wanneer kan voor het eerst sprake zijn van aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor en over welke zaken gaat het daarbij? Een afbakening op basis van de zwaarte van zaken, zoals ook gesuggereerd door de Nederlandse Orde van Advocaten, is immers wel degelijk mogelijk.

De heer Wolfsen (PvdA) wil duidelijkheid over de concrete stappen die nu genomen gaan worden: wanneer wordt het eerste verhoor opgenomen, wanneer vindt de uitbreiding van de registratie plaats en wanneer is de advocaat voor het eerst aanwezig bij het eerste verhoor?

De aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor kost geld maar levert ook geld op. Kan de minister voor de begrotingsbehandeling inzicht geven in de financiële gevolgen?

De heer Van Haersma Buma (CDA) vraagt waar het door de minister genoemde bedrag van 6 mln. specifiek voor is bedoeld: voor de uiteindelijke uitbreiding van de registratie of voor de huidige uitbreiding van de registratie naar de zeer zware misdrijven?

Met het oog op de begrotingsbehandeling is het van belang om te weten wat de financiële consequenties zijn van invoering van de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor. Advocaten moeten immers betaald worden en hun aanwezigheid bij het politieverhoor is op het punt van de opsporing niet de eerste prioriteit.

De heer De Wit (SP) vraagt wat er nu feitelijk gaat gebeuren op het punt van de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor.

De heer Dittrich (D66) wijst erop dat de motie over de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor al in april is aangenomen. Waarom is de afgelopen maanden geen overleg met de advocatuur gevoerd over de vormgeving daarvan?

De minister wijst erop dat hij de verantwoordelijkheid heeft overgenomen voor de verdediging van de begroting voor 2007. Hij opereert dus binnen de huidige budgettaire en legislatieve kaders. De begroting voorziet niet in een bedrag dat invoering van de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor mogelijk maakt en evenmin in daarvoor vereiste wetgeving. Er is wel een ruwe schatting gemaakt van de kosten daarvan: 92 mln. op jaarbasis. De vragen of deze maatregel wenselijk is en of een werkbare afbakening op dit moment mogelijk is, zijn daarbij nog buiten beschouwing gelaten. Als de Kamer van mening blijft dat meer geld nodig is voor de uitvoering van de desbetreffende motie, kan dat aan de orde komen bij de begrotingsbehandeling en in het kader van de herijking van de strafvordering. De minister zegt toe dat de Kamer voor de begrotingsbehandeling schriftelijk wordt geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de registratie van de verhoren en over het financiële aspect.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Boŝnjaković-van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Dittrich (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Van Egerschot (VVD), Van Schijndel (Groep Eerdmans/Van Schijndel), Meijer (PvdA), Özütok (GroenLinks), Wagner (PvdA) en Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Lambrechts (D66), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Noorman-den Uyl (PvdA), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Karimi (GroenLinks), Van der Sande (VVD), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA), Halsema (GroenLinks) en Timmer (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Spies (CDA), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Hermans (LPF), Griffith (VVD), Nijs (VVD), Irrgang (SP), Meijer (PvdA), Özütok (GroenLinks) en Wagner (PvdA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Fierens (PvdA), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), De Wit (SP) en Balemans (VVD).

Naar boven