30 800 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2007

30 540
Recht op een fatsoenlijk bestaan. Gehandicapten en ontwikkelingssamenwerking

nr. 98
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2007

Naar aanleiding van de toezegging gedaan door mijn ambtsvoorganger tijdens het Algemeen Overleg inzake mensen met een handicap d.d. 5 oktober 2006 (kamerstuk 30 540, nr. 4) informeer ik de Kamer hierbij over hoe het VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap uitwerkt in het ontwikkelingsamenwerkingsbeleid.

Op 30 maart 2007 ondertekende de Nederlandse permanent vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in New York voor het Koninkrijk der Nederlanden het nieuwe Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap. Op deze dag hebben in totaal 82 landen ondertekend.

Na de algemene mensenrechtenverdragen en verdragen inzake de rechten van de vrouw en de rechten van het kind, welke in de loop van de afgelopen decennia tot stand kwamen, is dit de nieuwste tak aan de boom van wereldwijde mensenrechtenbescherming. Het Verdrag creëert geen nieuwe rechten, maar beoogt te verzekeren dat mensen met een handicap, op gelijke voet met anderen, de universele rechten van de mens kunnen genieten en op gelijke wijze kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.

Het Verdrag bevat, naast een bevestiging van de bestaande mensenrechten zoals die voor ieder mens gelden, een groot aantal meer specifieke bepalingen die tot doel hebben zowel sociale als fysieke belemmeringen die gehandicapten in het dagelijks leven ervaren weg te nemen of te compenseren. Het Verdrag richt tevens een toezichthoudend comité op, vergelijkbaar met de reeds bestaande comités onder VN-verdragen. Het Verdrag zal nu eerst door Nederland moeten worden bekrachtigd. Na bekrachtiging door twintig landen zal het voor die landen in werking treden.

Artikel 32 van het Verdrag betreft internationale samenwerking. In dit artikel worden vier opties genoemd voor het nader gevolg geven aan deze samenwerking, namelijk: het voeren van inclusief beleid, het faciliteren en steunen van capaciteitsversterking, het faciliteren van onderzoek en, indien van toepassing, het verschaffen van economische en technische steun. Met name de twee eerstgenoemde opties sluiten aan bij het door mij gevoerde beleid.

Inclusief beleid

De afgelopen jaren heeft een verschuiving plaatsgevonden van aandacht voor armen zelf naar aandacht voor processen van verarming. Vandaar de aandacht voor thema’s als goed bestuur, veiligheid en coherentie in plaats van specifieke aandacht voor bepaalde categorieën armen. Om die reden liggen de aanknopingspunten voor specifieke aandacht voor gehandicapten binnen de bilaterale en multilaterale samenwerking vooral in de mainstreaming binnen met name de onderwijssector en de gezondheidssector, en binnen het mensenrechtenbeleid.

Faciliteren en steunen van capaciteitsversterking

In de bilaterale samenwerking plaatsen we de hulp in toenemende mate in het kader van nationale armoedestrategieën, op basis van de zogenaamde Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP), en de daaraan gerelateerde sectorale benaderingen. Het is van belang dat de ontvangende landen uiteindelijk verantwoordelijkheid nemen en dat donoren met dat land tot een samenhangende strategie komen. Die voortrekkersrol van ontvangende landen en de coördinatie van donoren is natuurlijk moeilijker te verwezenlijken naarmate donoren met meer eigen specifieke aandachtspunten komen. Uit de PRSP’s blijkt dat «disability» voor de ontvangende landen blijkbaar nog geen prioriteit is. Wellicht brengt het recente VN verdrag hier verandering in. Vooral particuliere organisaties hebben een meerwaarde in de zelforganisatie en belangenbehartiging voor gehandicapten. Nederland steunt de Dutch Coalition for Disability and Development die fungeert als platform waar Nederlandse ontwikkelingsorganisaties bijeenkomen met organisaties die zich richten op gehandicaptenbeleid.

Gezondheid

Het gezondheidsbeleid richt zich vooral op het voorkómen van handicaps. Belangrijk in dit verband is onder meer de Nederlandse steun aan de Global Alliance for Vaccines and Immunisation. Om het ontstaan van handicaps ten gevolge van geboortetrauma te voorkómen spelen goede voorzieningen voor reproductieve gezondheid een belangrijke rol. Dit is één van de prioriteiten in mijn beleid. In het algemene gezondheidsbeleid hecht ik veel aan toegankelijkheid van dienstverlening – met name voor armen, vrouwen en gemarginaliseerde groepen. Ook, en misschien wel juist, gehandicapten hebben veel baat bij kwalitatief goede en betaalbare dienstverlening. Nederland steunt reeds sinds 1992 het Lilianefonds. Deze stichting geeft persoonsgebonden ondersteuning aan kinderen met een handicap in ontwikkelingslanden, om hen in staat te stellen zo zelfstandig mogelijk te functioneren.

Onderwijs

Onderwijs heeft hoge prioriteit binnen het Nederlands beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Het uitgangspunt is dat alle kinderen en alle jongeren basisonderwijs genieten, waarbij Nederland zich – aansluitend bij de bredere Education for All (EFA)-doelstellingen – behalve op formeel onderwijs ook richt op non-formeel en beroepsonderwijs. Ik zet mij in voor het stimuleren van «inclusive education», waarbij kwetsbare en moeilijk te bereiken kinderen en jongeren aan het reguliere onderwijs deelnemen. In de beleidsdialoog met de partnerlanden is er speciale aandacht voor degenen die niet of nauwelijks onderwijs kunnen volgen, onder wie gehandicapten; de onderwijssectorplannen worden mede op dit punt beoordeeld. In de partnerlanden neemt de aandacht voor deze problematiek toe. In Bolivia bijvoorbeeld worden leerkrachten getraind in het aanpassen van curricula aan de behoeften van gehandicapte kinderen en is het vervoer naar scholen verbeterd.

Meer over het door Nederland gevoerde beleid is aangegeven en toegelicht in de brief van 20 oktober 2004 (kamerstuk 29 800 V, nr. 11), de beantwoording van Kamervragen van 9 december 2004 en de beantwoording van Kamervragen van 29 maart 2006. Tijdens het Algemeen Overleg op 5 oktober 2006 is dit beleid nogmaals door mijn ambtsvoorganger toegelicht.

Concluderend ben ik van mening dat de totstandkoming van dit VN-verdrag, en de opties genoemd in artikel 32, continuering van het gevoerde beleid rechtvaardigen.

De minister voor ontwikkelingssamenwerking,

A. G. Koenders

Naar boven