nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 februari 2007
Naar aanleiding van de op 24 oktober 2006 aangenomen motie Koenders-Samsom-Karimi
(30 800-V, nr. 20) en in vervolg op mijn brief van 10 augustus 2006
(Kamerstuk 30 300 V/25 098, nr. 144), informeer ik u over de
stappen die ik heb genomen ter intensivering van de politieke dialoog en versterking
van het maatschappelijk middenveld in Rwanda.
1. Intensivering van de politieke dialoog
Ter intensivering van de politieke dialoog met Rwanda heb ik, en marge
van de Grote Merenconferentie, op 15 december jl. met de Rwandese minister
van Buitenlandse Zaken Murigande afgesproken dat er jaarlijks een bilateraal
beleidsoverleg plaats zal vinden op ministersniveau. Tijdens dit overleg zal
over de ontwikkelingsrelatie tussen Nederland en Rwanda worden gesproken,
evenals over de politieke context waarbinnen deze relatie zich afspeelt. Het
eerste overleg in dit verband zal medio 2007 zijn. Over de inhoud en uitkomst
van dit gesprek zal ik u te zijner tijd nader berichten. Dit reguliere overleg
zal plaatsvinden in aanvulling op reeds bestaand overleg dat in bilateraal
en in EU-verband in Kigali wordt gehouden. De EU en de Rwandese overheid zijn
in 2005 begonnen met de artikel 8 Cotonou-dialoog. Tot op heden vonden drie
gesprekken plaats waarbij de doodstraf, gacaca en de vrijheid van meningsuiting
zijn besproken.
Voorts zal Nederland zich sterk inzetten voor de totstandkoming van een Joint Governance Framework. Dit initiatief ontstond tijdens
de Development Partners Meeting in november 2006
en zal moeten leiden tot een gezamenlijk kader voor analyse, planning van
interventies, monitoring en evaluatie van alle terreinen van goed bestuur
(zoals ook gehanteerd binnen het NEPAD: political democratic governance; economic
governance; corporate governance en socio-eonomic governance). Overheid, donoren
en maatschappelijke organisaties zullen alle hierbij betrokken worden.
Minister Murigande en ik waarderen ook de inspanningen om de politieke
dialoog op parlementair vlak inhoud te geven. Zo vond in februari 2005 een
gesprek plaats van vertegenwoordigers van het Rwandese parlement met de vaste
commissie voor Buitenlandse Zaken. Wellicht dat aan dit gesprek in de nabije
toekomst een structureel vervolg kan worden gegeven.
2. Intensivering van de versterking van het maatschappelijk
middenveld
Met versterking van het maatschappelijk middenveld wordt beoogd om een
bijdrage te leveren aan een stabiele Rwandese samenleving. Tijdens recent
overleg tussen Nederlandse MFO’s en het ministerie is dit als gemeenschappelijk
doel overeengekomen. De bilaterale inspanningen op dit gebied zullen langs
de volgende lijnen worden geïntensiveerd. De al bestaande financiële
en institutionele steun aan boerenorganisaties, met name bedoeld om hen weerbaarder
te maken in de (prijs)onderhandelingen met overheid en privé-sector
en bij verbetering van de toegang tot markten en krediet, zal worden uitgebreid.
Tevens zal een speciaal fonds worden opgezet door Nederland, ter ondersteuning
van het maatschappelijk middenveld, actief op het gebied van rechtshulp (versterking
advocatuur). Voor het beheer van dit fonds zal een internationale NGO worden
geselecteerd.
Voorts zal financiële steun en technische assistentie worden gegeven
aan de Rwandese koepelorganisatie van lokale overheden, waarbij het doel is
om op decentraal niveau capaciteit op te bouwen (ter uitvoering van het nieuwe
decentralisatiebeleid) en om de invloed van decentrale overheden op het regeringsbeleid
te vergroten. Tot slot zal ook hernieuwde financiële steun aan de regionale
mensenrechtenorganisatie Ligue des Droits de l’homme
dans la région des Grands Lacs (LDGL) worden gegeven. Deze
fondsen zullen door LDGL worden ingezet voor het monitoren van de mensenrechtensituatie
in de regio en voor het verspreiden van de bevindingen aan een groot publiek.
Op deze manier beoogt LDGL overheidsbeleid te beïnvloeden. Door middel
van bovengenoemde intensivering wordt in alle drie sectoren (sociaal-economische
ontwikkeling, justitie en goed bestuur/mensenrechten) van het bilaterale programma
in Rwanda een extra inspanning gedaan.
Op al deze terreinen wordt samenwerking gezocht met de Nederlandse MFO’s
op basis van complementariteit, effectiviteit en meerwaarde.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven