nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 april 2007
Hierbij zend ik u het resultaat van de evaluatie van de geldmarktbenchmark.1
Deze evaluatie is aangekondigd in Begroting IXA inzake de Nationale Schuld
voor het jaar 2006.
Het achterliggende rapport bevat naast de kwantitatieve evaluatie tevens
enige achtergrond over de geldmarkt en de prijsvorming op de geldmarkt, alsmede
over de doelen van de gevolgde geldmarktstrategie. Ook de budgettaire effecten
van het beleid en de effecten op de interne organisatie van het Agentschap
komen aan de orde. In deze brief geef ik u in vogelvlucht een overzicht.
Oud beleid (tot 2002)
Tot 2002 werden ter regulering van het schatkistsaldo alleen deposito’s
en Dutch Treasury Certificates (DTC’s, schatkistpapier) ingezet. Deze
geldmarktinstrumenten werden primair afgesloten vanuit liquiditeitsbehoefte.
De kostenoverwegingen en het gelopen risico van deze instrumenten speelden
een ondergeschikte rol. De looptijd van de uitgegeven DTC’s bepaalde
indirect de blootstelling aan het renterisico op de geldmarkt. Tot 2002 betaalde
de staat op de geldmarkt ruwweg de 6-maandsrente op haar geldmarktportefeuille
en liep het bijbehorende renterisico.
Onderzoek 2001
Door de stijgende rentecurve is de verwachting dat verkorting van de geldmarktportefeuille
(korter lenen) gemiddeld genomen tot een verlaging van de rentelasten leidt.
Tegelijkertijd mag verwacht worden dat het risico toeneemt omdat frequentere
herfinanciering van kortere leningen de portefeuille gevoeliger maakt voor
rentewijzigingen en omdat korte rentetarieven gemiddeld genomen volatieler
zijn dan langere tarieven. Op basis hiervan is in 2001 op de geldmarkt de
gevoeligheid van de rentelasten voor de rente integraal onderzocht.
Geconcludeerd werd dat inlenen tegen de daggeldrente
de meest efficiënte combinatie van kosten en risico zou opleveren en
dat tegenover een budgettaire besparing op de rentelasten een minder dan evenredige
toename van het risico zou staan. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat
het optimaal zou zijn om de geldmarktbehoefte volledig in de daggeldmarkt
te financieren.
Nieuw beleid (vanaf 2002)
In navolging van het onderzoek uit 2001 financiert de staat zich sinds
2002 op de geldmarkt tegen de daggeldrente, de Euro Overnight Index Average
(EONIA). Het geldmarktbeleid is bekend geworden als het verkortingsbeleid.
Om het beleid te implementeren, is besloten tot het afsluiten van renteswaps.
Door het afsluiten van renteswaps is het mogelijk om effectief tegen de daggeldrente
te lenen en tegelijkertijd een volwaardige DTC-markt (waar de staat zich goedkoop
financiert en zich van liquiditeit verzekert) in stand te houden. In vergelijking
met het beleid tot 2002 bestaat het nieuwe beleid daarmee feitelijk uit de
toevoeging van renteswaps aan de geldmarktportefeuille. De resultaten van
het nieuwe beleid zijn eenvoudigweg af te meten aan het resultaat (winst of
verlies) op deze renteswaps.
Evaluatieonderzoek (2006)
In 2006 is een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de EONIA-benchmark.
Het onderzoek had als doel om, ex-post, zowel de effecten van financiering
tegen daggeld – het verkortingsbeleid – weer te geven, als de
effecten van invoering van een efficiencyprikkel (benchmark) te evalueren.
De evaluatie heeft bestaan uit een vergelijking van de rentelasten en het
risico in de periode 1991–1998, de periode die ten grondslag lag aan
het onderzoek dat leidde tot invoering van het nieuwe beleid, met die in de
periode 1999–2006. Onderzocht is in hoeverre de ex ante ingeschatte
kosten/risicoverhouding van het nieuwe beleid is uitgekomen. Belangrijkste
conclusie is dat financiering tegen daggeld ook in de periode 1999–2006
de meest efficiënte financieringsvorm is geweest.
Het hanteren van een benchmark op de geldmarkt stelt het Agentschap in
staat om op transparante wijze te rapporteren over de geldmarktactiviteiten
door deze langs een objectieve meetlat (de benchmark) te leggen. Tegelijkertijd
is een besparing gerealiseerd. Het nieuwe beleid heeft over de afgelopen 5
jaar cumulatief € 55,9 miljoen opgeleverd. In de jaren 2002 t/m
2004 is het resultaat van de benchmark positief geweest (achtergrond hiervan
is de dalende en daarna gelijkblijvende rente), terwijl in de jaren 2005 en
2006 het resultaat negatief is geweest (door de stijgende rente). Cumulatief
resulteert ruim € 10 miljoen per jaar aan reductie in de rentelasten
in vergelijking met het beleid tot 2002.
Ik vertrouw erop dat de evaluatie voor u van interesse zal zijn.
De minister van Financiën,
W. J. Bos