30 800 IXA
Vaststelling van de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2007

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 oktober 2006

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De waarnemend griffier van de commissie,

Nava

1

Kan de regering een overzicht geven van de opbouw van het EMU-saldo, uitgesplitst naar de bijdrage daaraan van de sociale fondsen, de diverse overheden, de uitgavenkaders, etcetera?

De tabellen in bijlage 1 van de Miljoenennota bieden inzicht in de opbouw van het EMU-saldo vanuit de rijksbegroting. Onderstaande tabel biedt een geconsolideerde opstelling vanuit de uitgaven die relevant zijn voor de uitgavenkaders (zowel belastinggefinancierde rijksuitgaven als premiegefinancierde uitgaven van de sociale fondsen). De inkomsten in deze tabel luiden op EMU-basis en zijn terug te vinden in bijlage 3 van de Miljoenennota. Naast inkomsten en uitgaven conform de uitgavenkaderdefinitie zijn er ook begrotingsposten die niet relevant zijn voor de uitgavenkaders maar wel meetellen voor het EMU-saldo. Te denken valt aan gasbaten, FES-uitgaven, de zorgtoeslag, het btw-compensatiefonds en bestemmingsheffingen. De inkomsten en uitgaven van de sociale fondsen vallen grotendeels onder het uitgavenkader en binnen de inkomstendefinitie van bijlage 3 van de Miljoenennota. Het saldo van de sociale fondsen is zichtbaar onderin de tabel. Tenslotte bevat het EMU-saldo ook het saldo van de lokale overheden.

 20062007
   
in mld euro   
Uitgaven onder de kaders– 198,5– 205,7
wv. rijksbegroting in enge zin– 97,7– 101,5
wv. sociale zekerheid en arbeidsmarkt– 56,8– 58,4
wv. zorg– 44,1– 45,7
   
Inkomsten198,1205,0
wv. belastingen124,6131,6
wv. premies73,673,5
   
Overig0,71,5
wv. gasbaten en fes-uitgaven6,36,9
wv. zorgtoeslag– 2,5– 2,9
wv. btw-compensatiefonds– 1,9– 2,0
wv. overig– 1,2– 0,5
   
EMU-saldo collectieve sector0,30,9
wv. rijk1,74,1
wv. sociale fondsen0,2– 1,6
wv. OPL– 1,6– 1,6

 2

Wat verklaart de forse mutaties ten opzichte van de vorige Miljoenennota van de «bijstelling rente interne schuldverhouding»? Kan worden toegelicht waarom dit in 2006 en 2007 leidt tot tegenvallers van € 1 miljard, respectievelijk € 0,5 miljard en in de jaren daarna tot meevallers, oplopend tot € 1,4 miljard in 2010? Hoe werken deze mutaties uit op het EMU-saldo en de EMU-schuld?

In de presentatie in tabel 2 is abusievelijk een onjuiste reeks opgenomen voor de «bijstelling rente interne schuldverhouding». Dit is de enige plek waar deze onjuiste reeks is terug te vinden, in de totaaltelling is gerekend met de correcte cijfers. De juiste invulling van tabel 2 is als volgt:

Tabel 2: Belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds ontwerpbegroting 2006 (x € 1 mln.)

 200620072008200920102011artnr.
Stand ontwerpbegroting 2006111 00712 64214 07415 34316 717  
Mutaties:      1
Interest rate swaps– 69– 53– 5– 49– 48 1
Bijstelling kapitaalmarktberoep– 211– 723– 1 207– 1 556– 1 859 1
Bijstelling rekenrente217– 343– 365– 365– 365 1
Effect van schulduitgifte– 151– 175– 176– 176– 176  
Bijstelling rente interne schuldverhoudingen84– 213– 441– 837– 1 297 2
Overig64– 5– 70– 97– 40 1,2
Stand ontwerpbegroting 2007110 94211 13111 81112 26212 93213 534 

1 Stand ontwerpbegroting betreft in deze tabel het saldo van de rente-uitgaven en -ontvangsten vermeerderd met het saldo van de overige apparaatuitgaven en -ontvangsten. Dit totale saldo wordt aangeduid als rentekosten. Uitsplitsing vindt plaats in de beleidsartikelen en in de verdiepingsbijlage.

In bovenstaande tabel is te zien dat in de juiste reeks geen sprake is van tegenvallers van respectievelijk € 1 miljard en € 0,5 miljard voor 2006 en 2007, maar van 0,1 resp – 0,2 miljard. De verwachte meevallers op de rentebetaling door het rijk aan andere overheidslichamen vanaf 2007 zijn vooral het gevolg van een lagere inleg door de sociale fondsen vanwege de verslechtering van hun EMU-saldo. De rentebetalingen door het rijk aan andere overheidslichamen zijn wel relevant voor het EMU-saldo van het rijk, maar niet voor het EMU-saldo van de gehele collectieve sector omdat dat een geconsolideerde weergave geeft.

3

Voorheen was in de begroting IXA altijd opgenomen, een overzicht van de componenten waaruit de financieringsbehoefte van het Rijk was opgebouwd. Kan de regering gespecificeerd aangeven hoe de financieringsbehoefte van het Rijk is opgebouwd, en voorts deze gegevens weer standaard opnemen in de begroting IXA?

Tot het begrotingsjaar 2004 werd uitgegaan van een feitelijk saldo Rijk exclusief de inleg sociale fondsen en overig geïntegreerd middelenbeheer. Met ingang van de begroting 2005 wordt uitgegaan van een feitelijk financieringssaldo van het Rijk inclusief de inleg sociale fondsen en overig geïntegreerd middelenbeheer. De inleg van de sociale fondsen en overig geïntegreerd middelenbeheer wordt daarmee niet langer gepresenteerd als dekking van reguliere uitgaven en ontvangsten van het rijk, maar is daar onderdeel van geworden. Hiermee is de financieringsbehoefte van het rijk gelijk aan de door het Agentschap te financieren bedrag op de geldmarkt en de kapitaalmarkt (zie tabel). De bijdrage van de sociale fondsen, RWT’s en agentschappen aan de rijksuitgaven en ontvangsten staat in tabel 6 en tabel 8 uit het verdiepingshoofdstuk in begroting IXA.

Omvang en dekking financieringsbehoefte van het Rijk, 2005–2011 (in mln)

 200620072008200920102011
Aflossingen25 88526 96121 37427 88022 91213 314
Feitelijk financieringstekort Rijk3 562– 1 9498882 0622 085– 1 023
Financieringbehoefte29 44725 01222 26129 94324 99712 291
       
Dekking door:      
Toename Geldmarktberoep6 00000000
Kapitaalmarktberoep23 44725 01222 26129 94324 99712 291

4

Waarom wordt verondersteld dat er vanaf 2006 niet nog meer rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) dan de huidige 155 op vrijwillige basis zullen opteren voor het geïntegreerd middelenbeheer? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat het voordeel van het geïntegreerd middelenbeheer de komende jaren voor een veel grote deel zal neerslaan bij de RWT’s? Hoeveel RWT’s zouden er theoretisch voor geïntegreerd middelenbeheer kunnen opteren en welke potentiële besparingen kan dat opleveren? Probeert de minister actief RWT’s, waaronder onderwijsinstellingen te bewegen, om deel te nemen aan geïntegreerd middelenbeheer? Waarom is in 2006 het totale voordeel van het geïntegreerd middelenbeheer (voor Rijk en RWT’s samen) nog € 117 mln. en daalt dat in 2007 naar € 73 mln.?

Op dit moment zijn de instellingen die verplicht zijn deel te nemen aan GMB ingeregeld (circa 100 instellingen). Verwacht wordt dat circa de helft van de niet verplichte deelnemers, die voor het overgrote deel bestaan uit onderwijsinstellingen, daarvoor vrijwillig zullen kiezen (totaal circa 110 instellingen). Aangezien geïntegreerd middelenbeheer zich richt op de grote publieke instellingen, verwachten wij met name een vrijwillige deelname door onderwijsinstellingen die behoren tot de sectoren BVE, HBO, en WO. Een groot deel van deze onderwijsinstellingen zijn het afgelopen jaar actief benaderd door Financiën. Aan hen zijn de mogelijkheden en de financiële voordelen van GMB toegelicht tijdens een persoonlijk onderhoud met accountmanagers van Financiën. Deelname blijft echter een keuze van de instelling zelf.

De terugval van het totale voordeel van het geïntegreerd middelenbeheer (voor Rijk en RWT’s samen) in 2007 heeft twee oorzaken. Het grootste deel van de terugval van het totale voordeel (50 mln euro) komt door de terugval in het jaarlijkse voordeel voor het Rijk. Dit heeft te maken met de verwachte ontwikkeling van de korte en lange rente. Doordat de korte rente gaat stijgen, gaan de rentelasten over het hele rekening-courant tegoed (inclusief deposito’s) direct omhoog. Daartegenover staat weliswaar dat door een stijgende lange rente de rentebaten over leningen ook omhoog gaan, maar dit geldt alleen voor nieuw afgesloten leningen. Voor de in eerdere jaren afgesloten leningen geldt nog steeds de lagere rente uit die eerdere jaren. Hierdoor stijgen de rentelasten meer dan de rentebaten, met als gevolg een kleiner voordeel voor het Rijk. De afgelopen jaren was het voordeel voor het Rijk juist extra hoog vanwege een tegengesteld effect (dalende korte rente en lange rente). Tweede oorzaak, die er voor zorgt dat het voordeel voor RWT’s ongeveer gelijk blijft, is dat wij verwachten dat er na 2006 niet veel nieuwe RWT’s bij komen die deel gaan nemen aan het geïntegreerd middelenbeheer. Hierdoor neemt de hoeveelheid middelen die RWT’s aantrekken of uitzetten bij het Rijk maar beperkt toe. Daardoor neemt ook het voordeel voor RWT’s maar beperkt toe in 2007.

5

Wordt verwacht, zoals tabel 8 suggereert, dat agentschappen en RWT’s de komende jaren steeds per saldo minder zullen lenen bij de schatkist? Wat verklaart de terugloop in netto-leningen van RWT’s van € 451 miljoen in 2006, naar € 292 miljoen. in 2007, naar € 24 miljoen in 2008? Kunnen ook de brutocijfers van tabel 8 verstrekt worden, zodat zichtbaar wordt wat er enerzijds wordt afgelost door RWT’s en agentschappen en anderzijds hoeveel er nieuw geleend wordt?

De netto leningen RWT’s van tabel 8 zijn gebaseerd op de bij ons bekende leenbehoefte van RWT’s. Een inschatting van de daadwerkelijke leenbehoefte in toekomstige jaren is zeer lastig te maken. Om deze reden is slechts de momenteel beschikbare informatie opgenomen.

De brutocijfers van tabel 8 zijn als volgt:

Tabel 8: Opbouw leningen minus aflossingen (x € 1 mln.)1

 200620072008200920102011
Totaal leningen minus aflossingen974721281159– 99– 100
Totaal leningen1 4491 3378139177961 025
Totaal aflossingen4766165317588951 125
Netto leningen Agentschappen523429258159– 100– 100
Leningen Agentschappen993903778707471500
Aflossingen Agentschappen471474520548572600
Netto leningen RWT’s45129224020
Leningen RWT’s45643435210325525
Aflossingen RWT’s514211210323525

1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.


XNoot
1

 Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Van Egerschot (VVD), Irrgang (SP) en Willemse-van der Ploeg (CDA).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Vacature (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Stuurman (PvdA), Schippers (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Beek (VVD), Gerkens (SP) en Rambocus (CDA).

Naar boven