30 800 IV
Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2007

nr. 13
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 december 2006

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.

De door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

Franke

1

Waar liggen de knelpunten met betrekking tot de handreikingen ten behoeve van het beter positioneren en bewapenen tegen bestuurlijke ontsporingen die «tot dusverre niet kunnen rekenen op een ruimhartige acceptatie door de Antilliaanse bestuurders»?

Door de bestuurlijke afspraken uit de slotverklaring van 2 november 2006 is deze opmerking in de memorie van toelichting voor een deel achterhaald. Op 2 november 2006 hebben Nederland, het Land Nederlandse Antillen, en de onderhandelingsdelegaties van Curaçao en Sint Maarten samenhangende afspraken gemaakt over onder meer de verbetering van de overheidsfinanciën en de rechtspleging en -handhaving. Het betreft afspraken over schuldsanering, verbetering van het financieel beheer, financieel toezicht ook in de transitieperiode en financiële normen voor de overheid alsmede afspraken inzake het gemeenschappelijk gerechtshof, de politie en het Openbaar Ministerie. Deze afspraken zijn u bij brief van 6 november 2006, met kenmerk 2006-0000360787 toegezonden. Over de consequenties van de afwijzing van het slotakkoord door de eilandsraad van Curaçao bent u bij brief van 5 december 2006 (kenmerk 2006-0000398465) geïnformeerd.

2

Hoe is tot nu toe door de regering van de Nederlandse Antillen en per eiland gereageerd op de «voorwaarden» die Nederland verbindt aan het «leveren van een bijdrage aan een oplossing van de schuldenproblematiek»? Op welke wijze en bij welke gelegenheid zijn deze voorwaarden gesteld?

Het feit dat Nederland voorwaarden heeft gesteld aan het bieden van een oplossing van de schuldenproblematiek wekte op zich geen verbazing bij de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden. Ook de Antilliaanse bestuurders hechten er aan dat de eilanden in een gezonde startpositie raken en deze gezonde positie behouden in een nieuwe staatkundige constellatie. Voorts verwijs ik u naar mijn eerder genoemde brieven over de staatkundige ontwikkelingen.

3

Welke voorwaarden zijn precies geformuleerd en wanneer zijn deze aan de overlegpartners voorgelegd als voorwaarde voor het plaatsvinden van een volgende Ronde Tafel Conferentie (RTC)? Om welk aanbod gaat het daarbij precies waarop positief gereageerd zou moeten worden?

Bij de start-Ronde Tafel Conferentie is afgesproken dat criteria opgesteld zouden worden waaraan de constituties, wetgeving en het overheidsapparaat van de nieuwe landen zouden moeten voldoen. Deze criteria zouden worden vastgesteld in een Ronde Tafel Conferentie. Overeenstemming over de criteria is dus een voorwaarde voor het houden van een Ronde Tafel Conferentie. Nederland heeft begin juni aan de Antilliaanse minister-president aangegeven welke criteria wat haar betreft zouden moeten gelden op het terrein van de rechtspleging en -handhaving, deugdelijkheid van bestuur en financiën. In algemene zin geldt dat het openbaar bestuur en de organisaties in de rechtshandhavingsketen voldoende kwaliteit en kwantiteit moeten hebben en integer moeten zijn. Zie verder mijn brieven van 13 oktober 2006 (kenmerk 2006-0000333864) en 6 november 2006 (kenmerk 2006-0000360787) waarbij ik u de slotverklaring van de miniconferentie over de staatkundige positie van Bonaire, Saba en Sint Eustatius en de slotverklaring van het bestuurlijk overleg met de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten, toezond.

4

a. Is de Kamer eerder geïnformeerd over de inhoud van het protocol dat met Aruba is gesloten inzake het toelatings-, vreemdelingen- en naturalisatiebeleid? Zo neen, kan dat protocol alsnog overgelegd worden?

De Kamer heeft bij brief van 20 maart 2006 (Tweede Kamer vergaderjaar 2005–2006, 30 300 IV, nr. 40) het protocol «inzake de versterkte samenwerking van Aruba en Nederland ter verbetering van het functioneren van de vreemdelingenketen» ontvangen.

b. Kan, daar waar onder de waarborgfunctie gesproken wordt over de bestrijding van mensensmokkel (bladzijden 7 en 9) en onder de «bevordering van de autonomie» ook melding wordt gemaakt van «het Nederlanderschap en de uitlevering» als zijnde een Koninkrijksaangelegenheid (bladzijde 13), meegedeeld worden waar de verschillende bevoegdheden inzake het «toelatings-, vreemdelingen- en naturalisatiebeleid» op de Nederlandse Antillen en Aruba op dit moment berusten en welke diensten deze uitvoeren?

Het vreemdelingenbeleid wordt geregeld op landsniveau, door middel van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU). De verantwoordelijke bewindspersoon op de Nederlandse Antillen is de minister van Justitie. Toelating (vergunningverlening) geschiedt door of namens deze minister, gedelegeerd aan de gezaghebber. De gezaghebber is vanwege zijn verantwoordelijkheid voor openbare orde en veiligheid tevens belast met de uitzetting van niet toegelaten vreemdelingen. Betrokken instanties zijn het Plaatselijk Hoofd van Politie PHP), het Kabinet van de Gezaghebber en de Vreemdelingenpolitie. De Antilliaanse minister van Justitie kan via landsbesluiten algemene aanwijzingen geven.

Op Aruba is de minister van Volksgezondheid en Milieu, Administratieve en Vreemdelingenzaken de verantwoordelijke bewindspersoon op het terrein van visumafgifte, toelating van vreemdelingen en advisering ter zake van naturalisatieverzoeken. Deze taken zijn gemandateerd aan de directeur van Departement van Integratie, Beleid en Toelating van Buitenlanders (DIMAS). Op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid is de minster van Justitie belast met de toezicht- en verwijderingstaak, welke wordt uitgevoerd door de Organisatie voor Alarm en Veiligheid van Aruba (IASA). De minister belast met Vreemdelingenzaken kan aanwijzigen geven in het kader van de uitvoering van de Arubaanse LTU.

Ingevolge artikel 6 Rijkswet op het Nederlanderschap bestaat de mogelijkheid door middel van optie het Nederlanderschap te verkrijgen. De optieverklaring die de vreemdeling aflegt, dient te worden bevestigd door de overheid. Op de Nederlandse Antillen bevestigt (of weigert) de gezaghebber van het eilandgebied de optie, op Aruba doet de Gouverneur dit (vide artt. 17, eerste en 23, eerste lid van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap). Met betrekking tot naturalisatieverzoeken is in de Nederlandse Antillen de gezaghebber bevoegd tot inontvangstneming en in Aruba de Gouverneur. De Rijkswet op het Nederlanderschap geeft voor beide landen de minister van Justitie een adviserende functie aangaande de in hun land woonachtige verzoeker om naturalisatie. De adviserende functie is in beide landen door de minister gemandateerd. Op Aruba aan de DIMAS, op de Nederlandse Antillen aan de gezaghebbers. De uiteindelijke beslissing op het naturalisatieverzoek wordt genomen door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in Nederland. De inwilliging van het verzoek geschiedt bij Koninklijk Besluit.

Het bestrijden van mensensmokkel en uitlevering is geen direct onderdeel van bovengenoemde activiteiten. Daar waar het toelatings- en vreemdelingenbeleid regelt welke personen onder welke voorwaarden in het land mogen verblijven, betreft mensensmokkel de personen die met behulp van criminele organisaties illegaal op het land verblijven. De bestrijding van mensensmokkel gaat daarmee om opsporings- en handhavingstaken waarbij op de Nederlandse Antillen KPNA, Kustwacht en RST betrokken zijn. De opsporing van mensen die illegaal op het eiland verblijven is een taak van de vreemdelingenpolitie (op Aruba de IASA). Vanwege de waarborgfunctie van Nederland op het terrein van de rechthandhaving vindt duurzame ondersteuning plaats van zowel de Kustwacht als het RST. Hiermee wordt deels invulling gegeven aan de waarborgfunctie en wordt tevens voldaan aan internationale verplichtingen.

c. In hoeverre zijn deze bevoegdhedenverdeling en taakvervulling nog adequaat te noemen in het licht van de nu op tafel liggende voorstellen voor staatkundige hervorming?

Zou het Nederlandse paspoort voor alle onderdanen van het Koninkrijk niet moeten inhouden dat het Nederlanderschap en alle daaraan direct te relateren beleidsterreinen koninkrijksaangelegenheid behoren te zijn, die onder de (eind-)verantwoordelijkheid vallen van de Koninkrijksregering?

Nederland wil in het kader van de staatkundige veranderingen samen met Curaçao en Sint Maarten een onderlinge regeling treffen waarin afspraken worden gemaakt over de vreemdelingenketen, zoals een gezamenlijk registratie systeem, garanties voor professionaliteit, kwaliteit en integriteit, eenduidige procedures en registratiesystemen. Ook het Plan Veiligheid Nederlandse Antillen beschrijft verbeteractiviteiten op het terrein van de vreemdelingenketen. De wens tot verbetering blijft bestaan, ongeacht de nieuwe staatkundige structuur. Daarbij zal rekening gehouden worden met de bevoegdheidverdeling en de taakvervulling. Op welke wijze de verbeteringen het beste kunnen worden vormgegeven is een van de onderwerpen die in het licht van de nieuwe staatkundige structuur moet worden bezien.

Het toelaten en uitzetten van vreemdelingen is een landsaangelegenheid krachtens art. 3, lid 1, onderdeel g van het Statuut. Vanwege het Koninkrijk kunnen echter wel algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting gesteld worden. Van deze mogelijkheid is tot dusver geen gebruik gemaakt. In dit verband wordt belang gehecht aan het advies van de Raad van State inzake het Wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met visa dat op 29 september 2006 aan de Raad is voorgelegd. De Raad is gevraagd in haar advies ook in te gaan op de betekenis voor dit ontwerp van de artikelen 3, onder b. en g., van het Statuut van het Koninkrijk. Het advies is nog niet ontvangen.

5

Wat zijn de voornaamste redenen van de ongunstige ontwikkeling van de Arubaanse overheidsfinanciën en van het feit dat de overheid, ondanks een gunstige economische ontwikkeling, onvoldoende in staat is de begrotingstekorten te beteugelen en de stijging van de schuldquote om te buigen? Is er wel een vooruitgang vast te stellen?

De voornaamste redenen voor de ongunstige ontwikkeling van de overheidsfinanciën zijn het gebrek aan begrotingsdiscipline en met name het onvoldoende beheersen van de overheidsuitgaven. Een relatief hoog percentage van de overheidsuitgaven heeft een consumptief karakter. Tekorten bij de Algemene Ziektekostenverzekering (AZV) vormden in de afgelopen jaren een belangrijk financieel risico voor Aruba. Hetzelfde geldt voor de hoge uitgaven aan overheidspersoneel, inclusief de pensioenkosten. De schuldquote (overheidsschuld als percentage van het Bruto Binnenlands Product) is gestegen van 44,5% in 2004 tot 46,1% in 2005.

In 2006 is de premie voor de AZV verhoogd. Dit zal een positieve bijdrage leveren aan de overheidsfinanciën van Aruba in 2006. Voorts is Aruba bezig met het voorbereiden van een herziening van het pensioenstelsel voor ambtenaren. Dit zal naar verwachting in 2006 nog niet worden gerealiseerd.

Teneinde de gewenste daling van de schuldquote te realiseren zijn meer maatregelen nodig, waaronder de genoemde herziening van het ambtenarenpensioenstelsel. Overigens is Aruba tot op heden in staat gebleken de schuldendiensten (rente + aflossing) te betalen (zie tevens het antwoord op vraag 11).

6

In hoeverre blijft het initiatief van de Sociale Vormingsplicht het juiste instrument ondanks dat de problematiek van kansarme Antilliaanse jongeren wordt omschreven als weerbarstig?

Er zijn, naast het stimuleren van de Antilliaanse economie en het bijdragen aan het onderwijsvernieuwingsprogramma, extra inspanningen nodig om de jeugd op de Nederlandse Antillen perspectief te bieden. De sociale vormingsplicht is er op gericht om met name de probleemgroep inactieve jongeren (16–24 jaar) zonder scholing en werk te bereiken en klaar te stomen voor actieve deelname aan de maatschappij. Om de effectiviteit van het instrument te meten wordt er een evaluatie uitgevoerd. De resultaten zullen in 2007 beschikbaar komen.

Daarnaast heeft de Antilliaanse Minister Leeflang van onderwijs een Deltaplan gelanceerd om de jongerenproblematiek in brede zin aan te pakken. In dit plan wordt voorzien in structurele inbedding van de sociale vormingsplicht in het reguliere onderwijs om zo het bereik en effect te vergroten. Nederland onderzoekt of en zo, ja op welke wijze het Deltaplan ondersteund kan worden.

7

Welke basisnormen gelden met betrekking tot het functioneren van het openbaar bestuur, mensenrechten en rechtshandhaving?

Zie het antwoord op vraag 3, alsmede de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord van 22 oktober 2005 en de slotverklaring van de start-Ronde Tafel Conferentie van 26 november 2006 welke u bij brieven van 7 november 2005 (Tweede Kamer vergaderjaar 2005–2006, 30 300 IV, nr. 18) en 28 november 2005 (Tweede Kamer vergaderjaar 2005–2006, 30 300 IV, nr. 21), zijn toegezonden.

8

Aan welke terreinen geeft Nederland in tegenstelling tot de andere Koninkrijkspartners de voorkeur voor het in Koninkrijksverband organiseren van een aantal cruciale terreinen?

Nederland geeft er de voorkeur aan om de rechtspleging en rechtshandhaving in het Caribische deel van het Koninkrijk en de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit in Koninkrijksverband te organiseren. Dit betekent in ieder geval dat de rechterlijke organisatie in het Caribische deel van het Koninkrijk bij rijkswet geregeld zal moeten worden. Ook zal de inrichting, de organisatie en het beheer van het openbaar ministerie en de politie in de nieuwe landen en de samenwerking op deze terreinen, bij of krachtens rijkswet moeten worden geregeld. Bovendien zullen afspraken op het gebied van de grensoverschrijdende criminaliteit in de toekomst vastgesteld moeten worden door de Rijksministerraad. Hiertoe zijn in de slotverklaring van 2 november 2006 nadere afspraken gemaakt.

9

Welke partners zijn de «Relevante partners in de Caribische regio, de Verenigde Staten en Europa»?

De Kustwacht en het RST onderhouden relaties met een grote verscheidenheid aan relevante partners in de genoemde regio. Zonder uitputtend te zijn, wordt samengewerkt met de verantwoordelijke instanties in Colombia en Venezuela, Frankrijk (Sint Maarten), met Amerikaanse opsporingsinstanties zoals de DEA en met de liaisons van bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.

10

Wat zijn de meest recente ontwikkelingen op de Nederlandse Antillen inzake de welvaartskloof tussen arm en rijk, de belastingdruk, de opbrengst van de belastingen en de progressie in de belastingwetgeving?

Ik beschik niet over recente betrouwbare cijfers over genoemde onderwerpen. Het onderzoek financieel beheer heeft geen cijfers opgeleverd over voornoemde onderwerpen. Wel is geconstateerd dat zowel bij het opleggen van belastingen (Landsaangelegenheid), als bij het innen van belastingen grote achterstanden bestaan. Tevens is een groot gedeelte van de achterstallige belastingen niet meer inbaar. Het onderzoeksteam heeft aanbevelingen gedaan om zo snel mogelijk de achterstanden in te lopen. De Tweede Kamer wordt separaat geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek financieel beheer.

11

Welke conclusies en consequenties heeft de regering verbonden aan de verdere stijging van de Arubaanse schuldquote in het afgelopen jaar van 44% naar 46%?

Het streven van de Arubaanse regering is om de schuldquote te laten dalen tot beneden de 40%. Dit wordt door het Internationaal Monetair Fonds gezien als de maximaal houdbare schuld. De stijging van de schuldquote van Aruba is verontrustend en hoewel de situatie niet zo nijpend is als op de Nederlandse Antillen, zijn wel maatregelen nodig om de overheidsfinanciën duurzaam gezond te maken. Hiertoe is een aantal stappen gezet door Aruba (bijvoorbeeld de premieverhoging van de Algemene Ziektekostenverzekering). Over de samenwerking met Nederland zijn in de Rijksministerraad afspraken gemaakt. Het Nederlandse ministerie van Financiën heeft expertise beschikbaar gesteld om het financieel beheer te versterken. Daarnaast zal Nederlandse expertise worden toegevoegd aan de Arubaanse Commissie Overheidsfinanciën. Deze commissie zal de Arubaanse regering adviseren over wettelijke normen voor het begrotingstekort en de schuld, daarnaast zal zij een voorstel doen voor een meerjarig saneringsplan, gebaseerd op deze normen. Ook wordt een halfjaarlijks overleg tussen de ministers van Financiën van Aruba en Nederland ingesteld. Aruba zal op basis van het advies van de Commissie Overheidsfinanciën haar beleid op financieel gebied vormgeven. Dit beleidsplan zal worden voorgelegd aan de Rijksministerraad. De uitvoering van het beleidsplan zal worden gemonitord door de Rijksministerraad en door de Nederlandse minister van Financiën.

12

Welke zijn de samenwerkingsinstrumenten waarover het hier gaat?

Hiermee worden de samenwerkingsprogramma’s bedoeld. Voor de Nederlandse Antillen zijn dit de programma’s duurzame economische ontwikkeling, bestuurlijke ontwikkeling en onderwijs, alsmede het Plan veiligheid Nederlandse Antillen. Voor Aruba is dit het meerjarenprogramma 2006–2009. Hieronder vallen de deelprogramma’s kwaliteit van bestuur, onderwijs, duurzame economische ontwikkeling, rechtshandhaving en de sociale sector.

13

Welke stappen kan de Rijksministerraad (RMR) nemen indien de rapportages daartoe aanleiding geven?

De Rijksministerraad (RMR) kan de waarborgfunctie van het Koninkrijk op verschillende manieren invullen. De RMR kan de ministers van Financiën en/of de premiers van de N.A. en Aruba uitnodigen om zich op basis van de financiële rapportages in de RMR te verantwoorden over het gevoerde beleid. Ook kan de RMR de landen vragen een nieuwe meerjarig realistisch financieel-economisch meerjarenplan in te dienen. Het meerjarenplan dient vervolgens als leidraad bij de beoordeling van de ontwikkeling van de openbare financiën. Als uiterste middel kan de RMR ingrijpen op het gebied van overheidsfinanciën van een land op grond van de waarborgfunctie van het Koninkrijk (artikel 43, tweede lid van het Statuut van het Koninkrijk).

14

Wat wordt verstaan onder «goede organisatorische maatregelen» die moeten bijdragen aan een beter integratiebeleid?

Gedoeld wordt op maatregelen binnen het overheidsapparaat die integer handelen door ambtenaren en bestuurders bevorderen en misbruik en corruptie bemoeilijken. Voorbeelden van deze maatregelen zijn een systeem van functiebeschrijving, -waardering en -beoordeling op basis waarvan aanname, bevordering en ontslag plaatsvindt, het op orde zijn van de administratieve organisatie en interne controle en transparante procedures voor onder andere de afgifte van vergunningen en paspoorten en inkoop en aanbestedingen. Dit zijn zaken die adequaat moeten zijn geregeld voordat de overgang naar de nieuwe staatkundige status van de Antilliaanse eilanden kan plaatsvinden.

15

Welke problemen spelen met betrekking tot de uitvoering van het plan Veiligheid Nederlandse Antillen (PVNA) als wordt gesproken van een structurele verbetering van bedrijfsvoering rechtshandhavingsorganisaties?

Naast bijstand in het kader van de opsporing wordt binnen het PVNA wordt gewerkt aan een structurele verbetering van de bedrijfsvoering van de rechtshandhavingorganisaties om de bestrijding van de criminaliteit op het gewenste niveau te brengen. Met de bestaande Antilliaanse inzet kan geen optimaal resultaat worden bereikt door een tekort aan mensen en middelen in combinatie met een tekort aan kwaliteit en professionaliteit op managementniveau. Nederland draagt bij aan de verbetering van de bedrijfsvoering door een tijdelijke financiële bijdrage aan de uitvoeringskosten (met name investeringskosten) en de inzet van deskundigheid. Deze inspanningen zijn bijvoorbeeld gericht op werving, opleiding en professionalisering van Politie, Openbaar Ministerie en uitbreiding van detentiecapaciteit.

16

Welke projectvoorstellen zijn tot nu toe ingediend door organisaties op de eilandgebieden? Welke criteria gelden voor de projectvoorstellen?

Het aantal ingediende projectvoorstellen bedraagt 307. Van dit aantal voldeden 282 aan de eisen van indiening. Per eiland zijn er prioritaire gebieden voor de aanpak van de armoedeproblematiek aangewezen.

Voorafgaand aan het programma armoedebestrijding is per eilandgebied, in overleg met vertegenwoordigers uit de overheid, de non-gouvernementele sector en de private sector, vastgesteld welke armoedeproblemen op de eilanden prioriteit hebben. Deze prioriteiten zijn vertaald naar concrete criteria en vastgelegd in de Open Call for Proposals als uitgegeven door de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (SONA).

De criteria hebben betrekking op het soort organisaties dat een projectvoorstel kan indienen, de activiteiten die met het projectgeld worden bekostigd (moet betrekking hebben op directe of indirecte armoede verlichting, bestrijding en/of voorkoming) en de kosten die met het projectgeld kunnen worden betaald. Op basis van deze Call for proposals hebben overheidsorganisaties, NGO’s en private organisaties projectvoorstellen kunnen indienen bij de SONA. De 307 ingediende projectvoorstellen zijn vervolgens getoetst door (U)SONA. Behalve de beoordeling van de kwaliteit van de projectplannen op basis van de vooraf vastgestelde en gecommuniceerde criteria, is ook rekening gehouden met de (budget)toedeling per eiland en met een spreiding over de prioritaire aandachtsgebieden. Met het toegezegde bedrag van ruim € 5,5 miljoen worden 97 goedgekeurde projecten gefinancierd. Deze projecten vallen allen binnen de gestelde criteria en betreffen onder meer opvoedingsondersteuning, naschoolse opvang, seksuele voorlichting, voedingsprojecten, huisvestingsprojecten en werk- en leerprojecten.

17

a. Hoe wordt de groei van de deelname van jongeren aan de Sociale Vormingsplicht verwezenlijkt?

De verwerkingscapaciteit van de uitvoeringsorganisaties moet eerst toenemen alvorens deelname actiever gestimuleerd kan worden. Op dit moment worden alle beschikbare plaatsen gebruikt. Kortom de beschikbare capaciteit wordt volledig benut.

b. Wat is de rol van Nederland in dezen?

Nederland faciliteert (inclusief middelen) en ondersteunt door Nederlandse expertise vanuit bijvoorbeeld gemeenten en de Taskforce jeugdwerkeloosheid.

18

Welke duurzame resultaten kunnen tot op dit moment gemeld worden van de middelen die zijn ingezet voor directe armoedebestrijding en voor de Sociale Vormingsplicht? Hoe ligt bij deze beide projecten de verhouding tussen de middelen die Nederland bijdraagt en die de Antilliaanse overheid bijdraagt?

Nederland heeft altijd aangedrongen op een structurele aanpak van de armoedeproblematiek op de Nederlandse Antillen. Aanvankelijk was het de bedoeling een grondige analyse naar de armoede op Antillen uit te laten voeren, maar op verzoek van de Antillen is gestart met een quick scan (om de acute nood aan te pakken). Deze quick scan is door Nederland gefinancierd, maar niet naar tevredenheid door de UNDP in 2005 uitgevoerd. Hierop heeft Nederland het ingezette traject met de UNDP beëindigd. Hierover heb ik u per brief van 30 januari 2006 (Tweede Kamer vergaderjaar 2005–2006, 30 300 IV, nr. 22) geïnformeerd. Vervolgens heb ik u per brief van 13 februari 2006 (Tweede Kamer vergaderjaar 2005–2006, 30 300 IV, nr. 24) laten weten dat de hiertoe bestemde middelen zouden worden besteed aan de directe bestrijding van acute armoede. In totaal is door Nederland een bedrag van ruim € 5,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de in het antwoord op vraag 16 genoemde projecten. Hieraan heeft de Antilliaanse overheid geen bijdrage geleverd.

Het resultaat van de sociale vormingsplicht is dat een aantal jongeren de weg naar het doorstromen in het secundair beroepsonderwijs heeft gevonden. Nederland heeft de pilot voor 100% gefinancierd en de 1e fase voor 85%.

Bezien wordt nu of een structurele aanpak van armoedebestrijding via een andere weg kan worden bereikt. Daarbij wil ik vooral aanhaken bij de initiatieven op het gebied van de sociale en economische ontwikkeling die zijn afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord van oktober 2005 (Tweede Kamer 2005–2006, 30 300 IV, nr. 18).

19

Welke leeftijdscriteria worden gehanteerd voor deelname aan het opleidingsprogramma Toekomst Antilliaanse Militie? Valt onder de militaire training in dit kader ook het gebruik van wapens en munitie?

Het gebruik van wapens en munitie maakt onderdeel uit van de militaire training. De leeftijdsgrens voor deelname aan het opleidingsprogramma Toekomst Antilliaanse Militie is 18 à 19 jaar.

20

Wanneer zullen de nieuwe meerjarige samenwerkingsprogramma’s gericht op het oplossen van de knelpunten zoals openbare financiën, checks and balances en integriteit starten?

De huidige samenwerkingsprogramma’s lopen tot ultimo 2007. Het komende jaar zal worden gebruikt om nieuwe samenwerkingsprogramma’s te formuleren, uitgaande van de afspraken die zijn gemaakt over de nieuwe staatkundige verhoudingen. In beginsel zullen deze programma’s in 2008 van start gaan. Niettemin zal reeds in 2007 een aantal activiteiten worden ondernomen gericht op het verbeteren van de openbare financiën, het versterken van de checks and balances en integriteit. Zo zullen de implementatieplannen gericht op het verbeteren van het financieel beheer op de entiteiten worden uitgevoerd. Voorts zullen de afspraken die zijn gemaakt over toezicht in de transitieperiode zorgen voor de nodige checks and balances.

21

Kan expliciet toegelicht worden waarom hier staat dat:

a. de motie Leerdam over de bestrijding van de illegale arbeid (30 300 IV, nr. 9) is «Afgehandeld per 28 februari 2006»;

b. de motie Schuurman over een nieuw Statuut (30 300 IV, nr. B) is «Afgedaan»; en c. de motie Van Fessem over de Nederlandse inzet bij de RTC (30 300 IV, nr. 32) is «Afgedaan»?

a. De terugkoppeling aan de kamer betreffende de afhandeling van de motie Leerdam berust op een misverstand. Hieronder treft u het antwoord alsnog aan. Voor wat betreft de motie van Fessem (30 300 IV, nr. 32) is de Kamer over de Nederlandse inzet voor het bestuurlijk overleg met de Nederlandse Antillen, Sint Maarten en Curaçao bij brief van 27 oktober 2006 (met kenmerk 2006-0000350874) vooraf geïnformeerd.

Het tegengaan van illegale arbeid heeft veel relatie met de vreemdelingenketen als geheel. Deze keten werkt momenteel niet naar behoren. Daarom is met betrekking tot het verbeteren van de vreemdelingenketen (mede naar aanleiding van het rapport-Bodde) een aantal maatregelen opgenomen in het Plan Veiligheid Nederlandse Antillen. Dit plan wordt mede door Nederland gefinancierd. Op deze wijze draagt de Nederlandse regering bij aan structurele verbeteringen van het vreemdelingenproces. Inmiddels is met de uitvoering van deze maatregelen uit het PVNA gestart. Het opstellen van een separaat Plan van aanpak voor de bestrijding van illegale arbeid is daarmee op dit moment niet aan de orde.

b en c. Op de moties van lid Schuurman over het nieuwe Statuut (30 300 IV, nr. B) en lid van Fessem over de Nederlandse inzet bij de RTC (30 300 IV, nr. 32) is een reactie gegeven in mijn brief van 17 maart 2006 (30 300 IV, nr. 39).

22

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken bij het project DIMAS op Aruba?

Uw kamer zal daarover in januari 2007 worden geïnformeerd.

23

Is de toegezegde brief over de voortgang van de AMFO al aan de Kamer toegezonden? Zo neen, wanneer zal dat dan wel gebeuren?

Bedoelde brief zal voor het aanstaande kerstreces van uw Kamer worden gezonden.

24

Kan de Kamer tijdig vóór de begrotingsbehandeling de toegezegde informatie over de gehanteerde progressie bij de vaststelling van de belastingtarieven en de inning van belastingschulden op de Nederlandse Antillen ontvangen? Kunnen daarbij ook de resultaten van het «onderzoek financieel beheer» overgelegd worden?

Eerstgenoemde vraag heb ik voorgelegd aan de Antilliaanse minister van Financiën. Het is niet waarschijnlijk dat ik die vragen mitsdien nog kan beantwoorden voor de begrotingsbehandeling. De resultaten van het onderzoek Financieel Beheer zal ik u voor de begrotingsbehandeling separaat toezenden.

25

Kan de Kamer tijdig voor de begrotingsbehandeling de toegezegde informatie over de resultaten van de gesprekken met de minister(s) van Financiën over «buitenlandse leningen» tegemoet zien?

Op 3 november jl. is door de Rijksministerraad het verzoek om toestemming tot het aangaan van een buitenlandse lening van Aruba goedgekeurd. Tegelijkertijd zijn er afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van de overheidsfinanciën, zie hiervoor het antwoord bij vraag 11.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), fng. voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Van Baalen (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Van Bochove (CDA), Wolfsen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Van Velzen (SP), Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Fng ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Van Hijum (CDA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Van Dijck (PVV), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Vacature (D66) en Vacature (PvdD).

Plv. leden: Schippers (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Van der Burg (VVD), Boekestijn (VVD), Wolbert (PvdA), Schermers (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Spekman (PvdA), Jager (CDA), De Pater-van der Meer (CDA), Poppe (SP), Albayrak (PvdA), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Abel (SP), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP) en Vacature (D66).

Naar boven