30 800 IV
Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2007

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 november 2006

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1 heeft op 19 oktober 2006 overleg gevoerd met minister Nicolaï voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de minister d.d. 19 september 2006 over staatkundige ontwikkelingen Nederlandse Antillen (30 800 IV/30 461, nr. 3);

– de brief van de minister d.d. 29 september 2006 over de staatsrechtelijke positie van de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius (30 800-IV, nr. 4);

– de brief van de minister d.d. 13 oktober 2006 over de miniconferentie over de toekomstige staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (30 800 IV, nr. 5).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Klaas de Vries (PvdA) is van mening dat de voorlichting van de Raad van State in deze zaak buitengewoon nuttig is geweest en spreekt daarover dan ook zijn waardering uit. Als er geen overwegende bezwaren tegen bestaan, zou hij graag ter completering van het dossier een afschrift ontvangen van de brief met het verzoek aan de Raad van State om zich over het onderwerp te buigen.

De Raad van State geeft in overweging Saba, Sint Eustatius en Bonaire tot Nederland te laten behoren in de vorm van een openbaar lichaam. Op deze manier kunnen zaken tijdens een transitieperiode op bijzondere wijze worden geregeld. Vanuit het oogpunt van overzichtelijkheid is dit een uitstekende oplossing. De status van openbaar lichaam levert echter ook problemen op, bijvoorbeeld met transitie van wetgeving. In dat licht is het bijzonder dat de inwoners van Saba, Sint Eustatius en Bonaire stemrecht zullen krijgen voor verkiezing van de Tweede Kamer, die mogelijk wetten gaat vaststellen die niet op deze eilanden van toepassing zijn. Dergelijke zaken moeten in een natraject zorgvuldig aan de orde komen. Het onderscheid tussen de wetgeving in Nederland en de wetgeving op deze eilanden zal op den duur minimaal moeten zijn. Het mag niet zo zijn dat de eilanden à la carte mogen kiezen uit de wetgeving die hen wel en niet bevalt. Als men onderdeel van Nederland gaat uitmaken, dan zal het Nederlandse recht ook van toepassing moeten zijn. Alle voornemens van de Raad van State met betrekking tot de rechterlijke macht, politie, gevangenissen, belastingwetgeving, et cetera, zijn weloverwogen. Hopelijk houdt het kabinet hieraan vast.

Het is onvoorstelbaar dat delen van Nederland andere relaties met de EU hebben dan Nederland. De heer De Vries zou het daarom ongelukkig vinden als bijvoorbeeld Sint Maarten of Curaçao een afwijkende status zouden kiezen ten opzichte van de EU.

De Raad van State heeft zich niet uitgesproken over de andere eilanden. Het is de vraag of een Koninkrijk met vier landen niet veel te ingewikkeld is. Het zou de beste oplossing zijn als alle inwoners van het Koninkrijk tot één land zouden gaan behoren. In die situatie zal iedereen op voet van gelijkheid worden behandeld. De heer De Vries heeft zijn twijfels over de voorkeur van Sint Maarten. In het advies van de Raad van State staat dat de mogelijke verkrijging van de status van «land» door Sint Maarten het constitutionele verschil in positie met Saint-Martin zou verscherpen. De ene helft van het eiland zou dan een land zijn, terwijl de andere helft een territoriale eenheid is met een status die gelijkenis vertoont met een gemeente. De heer De Vries vindt dit bezwaarlijk. Om allerlei redenen zou hij het beter vinden als Sint Maarten dezelfde status kreeg als Saba, Bonaire en Sint Eustatius, want in dat geval kunnen de zaken onderling tot in perfectie worden geregeld. Die keuze is nog niet gemaakt, maar het zou goed zijn als men daar ter plaatse eens nuchter naar zou kijken. Misschien kan Sint Maarten overwegen om deze vraag bij referendum aan de bevolking voor te leggen. De heer De Vries sluit niet uit dat diverse gebieden in het Caribisch gebied op den duur door goede samenwerking los kunnen komen te staan van landen als Nederland en Frankrijk.

De heer De Vries heeft gehoord dat technisch overleg met Sint Maarten en Curaçao niet tot resultaat zou hebben geleid. Dat zou jammer zijn, aangezien de andere eilanden de wijzigingen met betrekking tot Saba, Sint Eustatius en Bonaire moeten goedkeuren, omdat de Nederlandse Antillen moeten instemmen. Het is daarom jammer dat de regering van de Nederlandse Antillen niet spraakmakend aanwezig is geweest op de miniconferentie in Den Haag. De heer De Vries had het bovendien hoffelijk gevonden als de minister de Kamercommissie op de hoogte had gesteld van het feit dat er een feestelijke ondertekening zou plaatsvinden.

Ook met Aruba moet worden gesproken. Wat voor gevolgen heeft de uitspraak van het Europees Hof van Justitie dat ook Arubanen mogen stemmen bij verkiezingen voor het Europees Parlement? Geldt dit ook voor andere Nederlanders in een dergelijke situatie?

De heer Van Fessem (CDA) complimenteert de minister met de voortvarendheid waarmee hij op zijn nieuwe beleidsterrein is opgetreden. Saba, Sint Eustatius en Bonaire hebben een verstandige keuze gemaakt. De burgers van deze eilanden willen net als alle andere burgers een stabiel leefklimaat, goede gezondheidszorg, goed onderwijs en een fatsoenlijke levensstandaard. Hij is voorts blij dat een en ander in lijn gaat met adviezen hierover van de Raad van State.

Kan de minister globaal aangeven waarvoor Nederland verantwoordelijk wordt bij invoering van een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet? Het gaat dan met name om belangrijke zaken als onderwijs en gezondheidszorg. In hoeverre zijn, al dan niet op de achtergrond, de bewindslieden van OCW en VWS al bij dit proces betrokken? Is het feit dat de inwoners van Saba, Sint Eustatius en Bonaire kiesgerechtigd zullen zijn bij Tweede Kamerverkiezingen een wettelijk gevolg van de gemaakte keuze of is dat een opgekomen idee? Om hoeveel kiesgerechtigden zal het gaan?

De heer Van Fessem vraagt naar de verhouding tussen de punten 11 en 13 van de slotverklaring van de miniconferentie over de staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in Den Haag. Punt 11 luidt: «Nederland zal in de nieuwe staatkundige situatie verantwoordelijk zijn voor de rechtshandhaving en de inrichting van de rechtspleging op Bonaire, Saba en Sint Eustatius.» Punt 13 luidt: «Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba blijft in de nieuwe staatkundige situatie (onder een nieuwe naam) belast met de rechtspraak in Bonaire, Saba en Sint Eustatius.» Benoemt Nederland de nieuwe rechters en officieren van justitie op alle eilanden of alleen op de kleine drie? Als Nederland deze functionarissen alleen op de kleine drie eilanden benoemt, hoe zullen dan de verhoudingen met de nieuwe landen zijn? Valt hierover überhaupt iets te zeggen nu de onderhandelingen met Curaçao, Sint Maarten en Aruba nog moeten aanvangen?

Biedt artikel 134 van de Grondwet de mogelijkheid om publieke lichamen op te richten die zeer op gemeenten lijken en waarop de Nederlandse wetgeving van toepassing is, met uitzondering van onder meer bepaalde sociale en fiscale wetgeving? Zo ja, kan er bij conflicten beroep worden gedaan op het gelijkheidsbeginsel? Is het mogelijk dat er een klacht aanhangig wordt gemaakt bij de Verenigde Naties, die uitspraak doen in aangelegenheden tussen landen en hun voormalige kolonies?

De heer Blok (VVD) vindt het nog iets te vroeg om de minister te feliciteren, omdat het een deelakkoord met Saba, Sint Eustatius en Bonaire betreft dat nog een aantal vragen open laat. Zijn eindbeoordeling hangt dan ook af van het totale akkoord, al beseft hij dat in dat kader nog de hardste noten te kraken zijn. Voor alle onderhandelingspartners moet winst worden geboekt. Hij vraagt daarbij aandacht voor de problematiek van Antilliaanse jongeren die naar Nederland komen en problemen veroorzaken in de grote steden. Hoewel het om een minderheid gaat, werpen zij tevens een smet op de reputatie van alle goedwillende Antillianen. Conform de motie-Luchtenveld c.s. (30 300 IV, nr. 27), moet ook deze problematiek onderdeel uitmaken van de besprekingen.

Met betrekking tot het deelakkoord met Saba, Sint Eustatius en Bonaire merkt de heer Blok op dat bestuurlijke vormgeving van belang is, maar geen panacee vormt voor alle kwalen. De Raad van State wijst dan ook terecht op het risico dat bestuurlijke energie wordt gestoken in nieuwe structuren zonder dat de kwaliteit van publieke taken als onderwijs, milieuzorg en rechtshandhaving daadwerkelijk wordt verbeterd. De Raad van State wijst in dit verband niet op financiële discipline, maar de heer Blok doet dit wel. Ziet de minister dit risico eveneens?

Het is begrijpelijk dat de minister stelt dat er slechts beperkt mag worden afgeweken van de Nederlandse rechtsorde, maar dat het voorzieningenniveau met betrekking tot sociale zekerheid niet op de eilanden zal gelden. Is dat verschil gezien het gelijkheidsprincipe juridisch te handhaven? Bestaat er op de eilanden recht op een bijstandsuitkering? Zo ja, wat is de hoogte van die uitkering? Wat heeft de minister grosso modo voor ogen bij de invulling van dit akkoord met betrekking tot sociale zekerheid, gezondheidszorg en ouderenzorg? De Raad van State heeft gewezen op het risico van migratie in het geval dat enkele eilanden een relatief beter welvaartsniveau kennen. Momenteel vindt al migratie plaats en is er een grote populatie illegale vreemdelingen aanwezig op de eilanden. Wordt dit probleem niet groter op het moment dat het voorzieningenniveau naar het Nederlandse niveau zal kruipen?

Op welke manier zal invulling worden gegeven aan het financiële toezicht? Financieel toezicht schept ook verantwoordelijkheden. Uit een goed functionerend democratisch bestel kunnen namelijk altijd financieel onverstandige beslissingen voortkomen. Het kan Nederland in een onaantrekkelijke positie manoeuvreren als in zo’n geval, analoog aan de artikel 12-procedure bij gemeenten, nare maatregelen moeten worden voorgeschreven aan een bestuur dat door de eilandbewoners zelf is gekozen. Wordt er een voorziening als de artikel 12-status getroffen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de verantwoordelijkheden in zo’n geval blijven waar zij horen?

Antwoord van de minister

De minister dankt de leden voor hun waarderende woorden over de afspraken die met Saba, Sint Eustatius en Bonaire zijn gemaakt. Hij zal de brief aan de Raad van State waarin om voorlichting over de hervorming van de staatkundige verhoudingen van de Antilliaanse eilanden binnen het Koninkrijk werd gevraagd, aan de Kamer doen toekomen. De voorlichting door de Raad van State is erg nuttig geweest bij de onderhandelingen met de drie kleine eilanden. Op de miniconferentie in Den Haag is met deze drie eilanden overeengekomen dat zij als openbaar lichaam sui generis deel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel. De Nederlandse Antillen zijn formeel als waarnemer bij alle besprekingen aanwezig geweest. De minister heeft bovendien direct en persoonlijk contact gehouden met minister Duncan van Constitutionele Zaken van de Nederlandse Antillen. Tijdens de besprekingen hebben de Nederlandse Antillen inbreng kunnen leveren. Hiervan is geen negatief signaal uitgegaan. Datzelfde geldt voor de overige contacten voor, tijdens en na de miniconferentie met de regering van de Nederlandse Antillen.

De Raad van State gaat ervan uit dat het gesloten deelakkoord het mogelijk maakt om vervolgstappen te zetten zonder dat er sprake is van een totaalakkoord met de andere betrokkenen. Die opvatting gaat verder dan de afspraak die de minister daaromtrent heeft gemaakt. Hoewel de drie kleine eilanden graag tot implementatie hadden willen overgaan, heeft de minister hiermee niet ingestemd. Voordat zij uit het staatsbestel van de Nederlandse Antillen stappen om onder het Nederlandse staatsbestel te gaan vallen, moet de regering van de Nederlandse Antillen hiermee instemmen. Aangezien de verschillende deelaspecten sterke samenhang vertonen, is het bovendien lastig om te zeer op zaken vooruit te lopen. Omdat de minister begrip heeft voor het ongeduld van de drie kleine eilanden, heeft hij beloofd om te proberen voor 1 januari 2007 een zodanige duidelijkheid over het totaal te krijgen dat begin 2007 met de implementatie kan worden aangevangen. Als dat niet lukt, zal er een nieuwe bijeenkomst worden georganiseerd. Een en ander hangt namelijk voor een groot deel van de andere betrokken partijen af.

Als zich in de toekomst een feestelijke, heugelijke of historische gebeurtenis dreigt te voltrekken, zal de minister de Kamer hiervan bijtijds op de hoogte stellen. Ter verontschuldiging voor de omissie met betrekking tot de feestelijke ondertekening na de miniconferentie voert hij aan dat van tevoren niet duidelijk was of er resultaat zou worden geboekt.

De minister is het met de leden eens dat de verschillen in geldende wet- en regelgeving tussen de drie kleine eilanden en Nederland zo klein mogelijk moet zijn. Ook van een «keuzemenu» mag geen sprake zijn. Alle Nederlandse wetgeving is van toepassing, tenzij er goede en objectieve redenen zijn om af te wijken. De normen voor bijvoorbeeld kwaliteit en goed bestuur moeten vergelijkbaar worden met die in Nederland, omdat de drie eilanden deel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel.

Voor het niveau van sociale voorzieningen geldt dat de omstandigheden ter plaatse dusdanig anders zijn dat deze niet in de buurt zullen komen van het Nederlandse uitkeringsniveau. Dat neemt niet weg dat de Nederlandse criteria op basis waarvan de rechten op bijstand worden vastgesteld, zoveel mogelijk worden overgenomen. Het gelijkheidsbeginsel ziet erop dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. In dit geval zijn de gevallen ongelijk, omdat daar een ander bedrag nodig is om op bijstandsniveau in het bestaan te kunnen voorzien dan in Nederland. De Raad van State heeft hiertoe de juridische gronden aangereikt. Op de eilanden is men er voorts van doordrongen dat het ook niet in hun belang is om aantrekkelijke voorzieningen te hebben, omdat dit een aanzuigende werking zal hebben op illegale immigranten.

Een inherente consequentie van het onderdeel worden van het Nederlandse staatsbestel is dat het kiesrecht voor de Tweede Kamer wordt verleend. Hierbij is ook het kiesrecht voor de Eerste Kamer opgenomen, omdat dit ten principale hetzelfde is. Daarvoor moet echter een voorziening worden getroffen omdat de eilanden niet onder een provincie vallen. Voorts is het volgens de minister een politiek logische consequentie dat de kiesgerechtigde inwoners kiesrecht krijgen voor het Europees Parlement. Hij schat dat het om ongeveer 10 000 kiesgerechtigden zal gaan op de eilanden.

Het Europees Hof van Justitie heeft een prejudiciële uitspraak gedaan met betrekking tot stemrecht voor het Europees Parlement voor Arubanen. Het Europees Hof constateert dat er sprake is van een onaanvaardbare ongelijkheid. Arubanen mogen niet stemmen voor het Europees Parlement. Als zij echter naar Venezuela verhuizen, mag het wel omdat zij dan worden beschouwd als Nederlander in het buitenland. Met behulp van deze prejudiciële uitspraak zal de Raad van State zich vervolgens over het geschil buigen. Aangezien deze zaak onder de rechter is, kan de minister er niet al te diep op ingaan. Hij wijst er echter op dat het probleem in theorie op twee manieren kan worden opgelost: de mogelijkheden voor Nederlanders om te kunnen stemmen in het buitenland kunnen worden beperkt of de inwoners van onder andere Aruba kunnen meer mogelijkheden krijgen om te stemmen.

Zodra de drie kleine eilanden deel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel, zal bemoeienis van de Verenigde Naties ten aanzien van «koloniën» niet meer aan de orde zijn.

Het is een voor de hand liggende, maar geen noodzakelijke consequentie dat overzeese onderdelen van het Nederlandse staatsbestel de status van ultraperifeer gebied (UPG) krijgen en als zodanig onder de Europese Unie vallen. Het is een wens van Bonaire om onderdeel van de EU te gaan uitmaken. Saba en Sint Eustatius denken hierover iets genuanceerder, maar neigen naar hetzelfde standpunt. De minister heeft hiertegen geen bezwaar, maar er is afgesproken dat eerst de voor- en nadelen worden geïnventariseerd alvorens een beslissing over de UPG-status wordt genomen.

Sint Maarten en Curaçao wensen in tegenstelling tot de drie kleine eilanden meer autonomie. Op Sint Maarten en Curaçao wordt heel verschillend gedacht over de voor- en nadelen van de UPG-status. Hierover bestaan op deze eilanden bovendien veel misverstanden en ongenuanceerde beelden. Voor de grotere eilanden vergt het uitgebreider onderzoek naar de voor- en nadelen om een besluit te kunnen nemen over wenselijkheid van de UPG-status. De minister wil de eilanden bovendien de ruimte geven om zelf een voorkeur te bepalen. Ook met dit onderzoek zal hij haast maken.

Het klopt dat Nederland met betrekking tot Saba, Sint Eustatius en Bonaire de verantwoordelijkheid neemt voor de rechtshandhaving. Anderzijds klopt het dat de rechtshandhaving moet vallen onder een gemeenschappelijk hof voor de aan Nederland gelieerde gebieden in het Caribisch gebied. Hoewel Nederland verantwoordelijkheid neemt voor de rechtshandhaving op de drie kleine eilanden, moet dit niet ten koste gaan van de samenwerking in het Caribisch gebied. Een gemeenschappelijk hof biedt de belangrijkste garantie voor voldoende juridische eenheid. Ook op het niveau van het Openbaar Ministerie en de politie moet er worden samengewerkt met de andere eilanden, die niet onder het Nederlandse staatsbestel vallen. Hieraan wordt vormgegeven doordat Nederland de kleine eilanden vertegenwoordigt in de onderhandelingen met de andere eilanden. Ook in de nieuwe staatkundige situatie zullen de rechters bij Koninklijk Besluit worden benoemd.

Als Sint Maarten en Curaçao autonomer worden, is het van groot belang dat zaken als rechtshandhaving en financiën voldoende centraal geregeld blijven worden. Hierover voert de minister overleg met beide eilanden. Het zou bovendien goed zijn als ook Aruba nauwer zou samenwerken op het niveau van rechtshandhaving en het Openbaar Ministerie. Op dit vlak zijn partijen elkaar in de onderhandelingen nog nauwelijks genaderd, want Aruba wil deze zaken zelf regelen.

De discussie over de te kiezen staatsvorm is ondergeschikt, want het gaat er vooral om dat zaken als onderwijs, gezondheidszorg en sociale voorzieningen goed zijn geregeld. Dit is een belangrijke factor geweest waarom het voorliggende akkoord is ondertekend door Saba, Sint Eustatius en Bonaire. Als dit besef voldoende aanwezig is bij de andere eilanden, zal ook met deze eilanden een akkoord worden bereikt. De aandacht moet zoveel mogelijk uitgaan naar het beleid.

Er zijn harde financiële afspraken gemaakt met de drie kleine eilanden over het op orde brengen van de begroting. Deze eilanden hebben bijvoorbeeld, in tegenstelling tot Nederlandse gemeenten, geen leenbevoegdheid. Nederland heeft derhalve meer sturingsmogelijkheden. De minister gaat ervan uit dat de plaatselijke autoriteiten hun verantwoordelijkheden zullen nemen als de financiën uiteindelijk op orde zijn gebracht. Dat neemt niet weg dat Nederland in het geval van problemen gehouden is bij te springen of maatregelen te treffen.

Het technisch overleg op ambtelijk niveau met Sint Maarten en Curaçao betrof de voorbereiding van de agenda voor het Bestuurlijk Overleg dat in de week van november 2006 plaatsvindt. Dit overleg wordt voorafgegaan door een informeel overleg met Curaçao en Sint Maarten in de week van 22 tot en met 25 oktober 2006. De minister zal hierbij aanwezig zijn. Pas als het Bestuurlijk Overleg zelf plaatsvindt, kan worden bezien of dit al dan niet tot resultaat leidt. Het accent ligt hierbij op bilaterale en intensieve gesprekken met Sint Maarten en Curaçao. De minister zal echter ook met Aruba spreken. De kans bestaat dat de betrokken partijen op korte termijn tot zaken kunnen komen, maar de kans bestaat ook dat partijen er nog niet uitkomen. Hij zal de Kamer berichten over de uitkomsten van dit overleg.

De minister is niet van mening dat Sint Maarten te klein is om een land te zijn, mits zaken als financiën, financieel toezicht en rechtshandhaving op een grotere schaal worden geregeld. Bovendien moeten de financiën van Sint Maarten op orde zijn.

Nadere gedachtewisseling

De heer Klaas de Vries (PvdA) wenst de minister succes tijdens het Bestuurlijk Overleg. Hij hoopt dat men zich aan de overkant bewust is van het feit dat de beslissing niet eindeloos kan worden uitgesteld. Het is voor Nederland van groot belang om gecompliceerde bestuurlijke constructies te voorkomen. Essentiële zaken moeten daarbij worden gegarandeerd. Als dit niet door overleg veilig gesteld kan worden, dan zal Nederland dit via de Koninkrijksregering moeten bewerkstelligen. Met betrekking tot rechtshandhaving en justitie mag geen water in de wijn worden gedaan.

De heer De Vries meent dat inwoners van Saint-Martin rechten kunnen laten gelden op de normale Franse sociale voorzieningen. Hij heeft nooit gehoord dat het daar uit de hand zou lopen. Kan de minister de Kamer daarover informeren?

De heer Van Fessem (CDA) prijst de minister voor het feit dat hij de problemen, vooral op het vlak van justitie, helder heeft benoemd. De constructie dat de drie kleine eilanden zich tot Nederland moeten wenden om zaken op het vlak van politie en justitie te regelen, lijkt echter wat ingewikkeld. Hij roept de minister op om op de ingeslagen weg voort te gaan.

De heer Blok (VVD) vraagt of de Kamer een verdere invulling krijgt van de voorliggende punten voordat er definitief wordt besloten. Een permanent financieel vangnet in de vorm van een artikel 12-status heeft bijvoorbeeld behoorlijke consequenties. Die moeten dan ook goed worden doordacht. Over de uitkomst van dit proces wil hij graag worden geïnformeerd, alvorens wordt besloten over het totaalakkoord.

De minister vindt het volstrekt logisch dat de nadere invulling van de vandaag voorliggende punten eerst aan de Kamer wordt voorgelegd. Nederland, Saba, Sint Eustatius en Bonaire zullen vóór 1 januari 2007 een stappenplan opstellen met betrekking tot de implementatie. Hierin moet ook worden ingegaan op zaken als het voorzieningenniveau. De minister zal de Kamer dit plan toesturen. De minister zal voorts bekijken hoe een en ander op Saint-Martin is geregeld. Hij weet wel dat de overzeese gebieden Frankrijk veel meer geld kosten dan Nederland, zonder dat dit leidt tot een veel rooskleuriger situatie. De minister dankt de leden voor hun vertrouwen in het proces en de voortgang. Het zou goed zijn als alle partijen deze kans zouden grijpen. De minister zal hiertoe in ieder geval zijn uiterste best doen. Hoe eerder er voortgang wordt geboekt, des te beter.

Toezeggingen

– De minister zal het stappenplan over de status van de kleine eilanden als openbaar lichaam zo spoedig mogelijk na vaststelling door de betrokken partijen toezenden aan de Kamer. De vaststelling van het stappenplan is voorzien in januari 2007. Hierin zal hij ook ingaan op het voorzieningenniveau (van sociale zekerheid) en de situatie daaromtrent op Saint-Martin.

De voorzitter van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

Van Beek

De griffier voor dit verslag,

De Gier


XNoot
1

 Samenstelling:

Leden: Klaas de Vries (PvdA), Dittrich (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Bibi de Vries (VVD), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Van Bommel (SP), Van Oerle-van der Horst (CDA), Rambocus (CDA), Van Bochove (CDA), Herben (LPF), Wolfsen (PvdA), Sterk (CDA), Van Fessem (CDA), Tjon-A-Ten (PvdA), Blom (PvdA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF); Visser (VVD), Van Hijum (CDA), Van Egerschot (VVD), Meijer (PvdA) en Wagner (PvdA).

Plv. leden: Arib (PvdA), Van der Laan (D66), Van der Staaij (SGP), Van Haersma Buma (CDA), Schippers (VVD), Vendrik (GroenLinks), Van Velzen (SP), Çörüz (CDA), Jager (CDA), Ormel (CDA), Van den Brink (LPF), Timmermans (PvdA), Joldersma (CDA), Kalsbeek (PvdA), Straub (PvdA), Özütok (GroenLinks), Nijs (VVD), Varela (LPF), Szabó (VVD), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Baalen (VVD), Van Dijken (PvdA), Koenders (PvdA), Halsema (GroenLinks) en De Pater-van der Meer (CDA).

Naar boven