30 800 D
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 2007

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2006

De Nota Ruimte is op 17 januari 2006 in werking getreden. Het Kabinet heeft voor de financiering van de Nota Ruimte € 900 miljoen gereserveerd uit de FES-middelen 2011–2014 (brief Tweede Kamer vergaderjaar 2004–2005, 29 800 D). Het Kabinet heeft hierboven op € 100 mln extra beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Nota Ruimte. Van deze € 1 miljard zal € 250 mln. in de periode 2007–2010 versneld worden uitgegeven. Zie ook mijn begeleidende brief bij de uitvoeringsagenda Ruimte 2006 (bijlage bij 29 435, nr. 174).

In deze brief licht ik u de procedure toe welke door het Kabinet gevolgd zal worden bij de besluitvorming over allocatie van middelen uit het gereserveerde budget voor de uitvoering van de kabinetsbrede Nota Ruimte. Dit zal op gestructureerde wijze in interdepartementaal verband plaatsvinden.

Om met name de € 250 mln. snel voor specifieke projecten in te zetten, zal ik nog deze kabinetsperiode de procedure inwerking stellen. Zoals ook uit de procedure blijkt, zal de daadwerkelijke besluitvorming over specifieke projecten plaatsvinden in het reguliere begrotingstraject en daarmee dus liggen bij het nieuwe Kabinet.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

Procedure voor de inzet van de uit het FES beschikbare gestelde middelen ten behoeve van de Nota Ruimte

1. Inleiding

Voor de financiering van de Nota Ruimte heeft het Kabinet middelen uit het FES ter beschikking gesteld. Deze envelop kan nu op projectniveau verder worden ingevuld.

Voor het op projectniveau nader invullen van de envelop hebben de betrokken departementen (VROM, Financiën, LNV, V&W en EZ) gezamenlijk een procedure opgesteld waarbij de gelden via het reguliere begrotingstraject worden gealloceerd bij de verschillende departementen. Deze procedure is gebaseerd op het zo snel mogelijk in procedure brengen van projecten die een lange looptijd kennen. Ook is de procedure zodanig vormgegeven dat de verschillende departementen zoveel mogelijk een identieke werkwijze kunnen hanteren.

De procedure kent een viertal fases, namelijk:

a. verkenningsfase

b. uitwerkingsfase

c. besluitvormingsfase

d. uitvoeringsfase

Hierna wordt eerst op de verschillende fases van de procedure ingegaan. Vervolgens ga ik kort in op de wijze waarop de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.

A. Verkenningsfase

In de verkenningsfase vindt een eerste oriëntatie plaats van de projecten die in aanmerking zouden kunnen komen voor een financiële bijdrage uit de envelop Nota Ruimte. Dit betreffen projecten die zonder (financiële) inzet van het Rijk niet van de grond komen. Het motto is hierbij «centraal wat moet». Vanuit dit motto bepaalt het Rijk nut en noodzaak. Belangrijkste criterium om een financiële bijdrage te krijgen, is dat een project bijdraagt aan de ruimtelijke hoofdstructuur of daaraan volgens de Nota Ruimte (financieel) gelijk gestelde gebieden (cf Motie Bochove). Daarnaast dienen de projecten een positieve MKBA te hebben, en bovendien van boven-lokale aard te zijn. Omdat de financiering plaatsvindt vanuit het FES dienen de projecten FES-waardig te zijn. In deze fase vindt dan ook een lichte, initiële toets op feswaardigheid plaats door de fesbeheerders. Een lichte, initiële toets om te voorkomen dat pas aan het eind van het selectieproces geconstateerd wordt dat een project niet FES-waardig is. Indien projecten niet FES-waardig blijken, maar wel aan de overige noodzakelijke criteria van de verkenningsfase voldoen dan zal worden bezien of door middel van herprioritering binnen de relevante begroting(en) dan wel in het reguliere begrotingsproces hiervoor middelen beschikbaar kunnen worden gesteld. Indien er in de verkenningsfase middelen voor de niet FES-waardige projecten worden gevonden, dan blijven deze projecten onderdeel uitmaken van de procedure. De procedure met de genoemde vier fases is ook van toepassing op de extra 35 mln die beschikbaar is voor de diepe veenweidegebieden.

De door de departementen aangemelde projectinitiatieven worden jaarlijks interdepartementaal in het zogenaamde 5 D-overleg (directeuren VROM, Financiën, LNV, V&W en EZ) onder voorzitterschap van VROM beoordeeld op geschiktheid voor de middelen die voor de Nota Ruimte beschikbaar zijn gesteld. Deze toetsing vindt plaats op basis van de zgn. noodzakelijke criteria (zie bijlage 1). Aan de hand hiervan wordt bepaald of een project verder wordt uitgewerkt.

Uiteraard wil de minister van VROM met het inzetten van deze middelen een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Nota Ruimte. Dit maakt dan ook onderdeel uit van de noodzakelijke criteria. In bijlage 2 zijn deze doelstellingen uitgebreid beschreven.

Tevens wordt in de verkenningsfase het trekkende departement voorlopig vastgesteld en zullen de betrokken overheden worden geïnformeerd over de procedure en de status en de rol van de projecten in deze.

B. Uitwerkingsfase

Projecten die door het 5 D-overleg geschikt zijn bevonden voor financiering uit de envelop Nota Ruimte, worden door het trekkende departement verder uitgewerkt. Ook hier vindt een toetsing plaats, namelijk op basis van de zogenaamde wegende toetsingscriteria (zie bijlage 1). Met behulp van deze toets worden de projecten in de uitwerkingsfase geprioriteerd en kan ook worden besloten projecten niet verder in behandeling te nemen. Deze prioritering vindt jaarlijks plaats door het 5 D-overleg. Het 5 D-overleg stelt op basis hiervan een advies op voor de Ministerraad. Dit advies zal mede bepaald worden door het conform geldende begrotingsregels vastgestelde financiële plafond in enig jaar.

C. Besluitvormingsfase

Op basis van het advies van het 5 D-overleg neemt de Ministerraad een definitief besluit. In het reguliere begrotingstraject worden de bij het besluit behorende middelen verdeeld over de verschillende departementen. De minister van VROM streeft er naar om dit jaarlijks in de VROM-begroting in beeld te brengen.

D. Uitvoeringsfase

De door het Kabinet gehonoreerde projecten krijgen vervolgens een voorwaardelijke toezegging voor een Rijksbijdrage. De uitvoering en monitoring hiervan ligt bij het trekkende departement. De ministeries zullen bij het tot uitvoering laten komen van projecten door gemeenten of provincies geen gebruik maken van nieuwe specifieke uitkeringen en alleen de middelen via reguliere kanalen beschikbaar stellen. De monitoring en verantwoording zal plaatsvinden volgens de geldende regels van deze reguliere kanalen, waarbij tevens aan de FES verantwoordingsvoorwaarden zal moeten worden voldaan.

2. Inlichten Tweede Kamer

Jaarlijks zal de TK via een voortgangsrapportage worden geïnformeerd over welke projecten zijn opgenomen in de diverse besluitvormingsstappen en zal de TK tevens worden geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de gehonoreerde projecten.

BIJLAGE 1

Toetsingscriteria

1 Toets verkenningsfase (noodzakelijke criteria)

1. FES-waardigheid van het project

2. Bijdrage aan doelstellingen Nota Ruimte, (zie ook bijlage 2) namelijk:

  Het op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten, en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, te weten

• versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland door het bieden van hoogwaardige woon, werk en ecologische milieus;

• krachtige steden en een vitaal platteland;

• borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;

• borging van de veiligheid.

  Het gaat om financiering van:

nationale projecten die bijdragen aan de verbetering van de internationale concurrentiepositie en de ruimtelijk economische structuur én

bovenregionale projecten die bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke economische structuur.

3. Integrale gebiedsontwikkeling

– moet betrekking hebben op een gebied (geen locatieontwikkeling)

– moet multisectoraal zijn

4. Subsidiariteit

– is er sprake van marktfalen/ wordt het project, de voorgestane ontwikkeling, het gebied specifiek in de Nota Ruimte genoemd (daarmee wordt de nationale betekenis van een project aangetoond)

5. Planning en fasering van het project

– wanneer start een project (niet alleen strategische aankopen maar ook de daadwerkelijke fysieke ingrepen)

– in welke periode bevindt het project zich daadwerkelijk in de uitvoeringsfase

6. Synergie-effecten met andere projecten/beleid

– leidt de uitvoering van het project tot het starten van andere projecten in de regio

– gaan reeds bestaande of nieuwe projecten succesvoller verlopen door de start van het project

– sluit het project aan/ ondersteunt het intra- of interdepartementaal beleid

7. Positieve MKBA met eventueel een integrale KBA

– het saldo van kosten en baten moet positief zijn

– bij een negatief saldo wordt bezien of het mogelijk is de plannen te optimaliseren waardoor een positief saldo van kosten en baten ontstaat

2 Toets uitwerkingsfase (wegende criteria)

8. Draagvlak: PPS, regionale afstemming (provincies, WGR+), inspraak

– is er sprake van een vergevorderd stadium van onderhandelingen met marktpartijen over gezamenlijke ontwikkeling (PPS)

– heeft de GS of PS zich positief uitgesproken over het project en draagt de provincie ook financieel bij

– is er draagvlak bij bevolking en instanties die (in)direct betrokkenheid hebben bij het plan aanwezig

9. Business case

– blijkt de fasering van het project uit de businesscase

– is er een goed onderbouwd overzicht waaruit het te realiseren vastgoedprogramma met bijbehorende opbrengsten in een project blijkt

10.  Advies van Planbureaus

   De plannen worden voorzien van het advies van een of meerdere planbureaus (waaronder het CPB)

11. Urgentie

– zal het vertragen van de uitvoering van het project leiden tot het ontstaan of het verder versterken van knelpunten, waardoor een snelle uitvoering van het project benodigd is

12.  Cofinanciering: Optimaliseren bijdragen private partijen en maximaliseren bijdragen andere overheden

– wat zijn de totale private investeringen van private partijen (in vastgoed) die door het ten uitvoer brengen van de grondexploitatie worden gerealiseerd

– zijn private partijen bereid om in PPS verband in het project te participeren

– wat zijn de andere overheidsbijdragen aan het project

13. Resterende tekort in relatie tot totale kosten van het project

– wat is het tekort van het project op netto contante waarde en op basis van de nominale waarde, wanneer rekening is gehouden met alle kosten en opbrengsten en bijdragen van derde partijen

– biedt de grondexploitatie nog voldoende optimalisatiemogelijkheden (in kosten en opbrengsten) of kan de projecteigenaar zelf nog voldoende financiële middelen opbrengen om het tekort te dekken

BIJLAGE 2

Beleidsdoelstellingen Nota Ruimte

Hoofddoelstelling

De doelstellingen van de in te zetten middelen zijn die van de Nota Ruimte, te weten:

Het op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten, en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren.

Dit is als volgt uitgewerkt:

• Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland door het bieden van hoogwaardige woon-, werk- en ecologische milieus;

• krachtige steden en een vitaal platteland;

• borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;

• borging van de veiligheid.

Deze doelstellingen worden onder meer gerealiseerd door middel van integrale gebiedsontwikkeling, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Met integrale gebiedsontwikkeling, ter onderscheiding van «gewone» monofunctionele projecten, worden strategische interventies gepleegd waarmee op belangrijke plekken in Nederland een hogere kwaliteit wordt bereikt door optimalisering van verschillende beleidsdoelen, in plaats van maximalisatie van één of enkele sectordoelen. Hiervoor is een aantal strategische interventies te onderscheiden.

Als type gebieden voor strategische interventies zijn te onderscheiden:

• gebieden verbonden met logistiek in mainports en greenports

• gebieden verbonden met het (inter)nationale spoorwegennetwerk

• gebieden verbonden met de wegcorridors waaraan kennisclusters zijn gelegen

• stedelijke transformatiegebieden

• te transformeren nationale landschappen en groen-blauwe netwerken en structuren die met de stedelijke netwerken zijn verbonden

• te herstructureren en transformeren westelijke veenweidengebieden

In deze gebieden zijn er goede mogelijkheden om meer doelstellingen uit de Nota Ruimte tegelijkertijd te dienen. Voor de stedelijke omgeving gaat het hierbij om een combinatie van een aantal van de volgende operationele doelen:

1. Ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken stedelijke centra

2. Versterking van de kracht en diversiteit van de belangrijkste economische kerngebieden

3. Verbetering van de bereikbaarheid

4. Verbetering van de leefbaarheid en van de sociaal-economische positie van de steden

5. Bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steen

6. Behoud en versterking van de variatie tussen stad en land

7. Afstemmen verstedelijking en economische activiteiten met de waterhuishouding

8. Vergroting van milieukwaliteit en veiligheid

Nader gespecificeerd houdt dit een combinatie van een aantal van de volgende acties in:

• benutting bestaande infrastructuur en aanleg van nieuwe infrastructuur

• intensivering van woningbouw in het bestaand stedelijk gebied

• realisering van voldoende woon- en werkruimte, waaronder complexe gebieden als de Zuidplaspolder en Almere

• herstructurering van verouderde bedrijventerreinen

• verbeteren woonmilieukwaliteit en vergroten groeikansen voor bedrijven door verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijven uit de woonomgeving (sanering ongewenste bestemmingen)

• ruimte voor kennisclusters en creatieve bedrijven, waaronder gebieden als Stadshavens Rotterdam

• vermindering waterproblematiek

• vergroten aantrekkelijkheid van de stedelijke netwerken voor toerisme en recreatie

• vestigingsplaatsen voor logistieke bedrijvigheid, food en zakelijke dienstverlening

• cultuurbehoud en -ontwikkeling

Voor de westelijke veenweidegebieden gaat het om een combinatie van een aantal van de volgende operationele doelen:

1. Remmen bodemdaling

2. Verminderen risico’s wateroverlast en watertekort

3. Verbeteren waterkwaliteit

4. Behoud perspectief landbouw/melkveehouderij

5. Behoud en ontwikkeling cultuurlandschap

6. Ontwikkelen robuuste natuur

7. Bijdragen rustgevend middelpunt van de Randstad

8. Bijdragen vestigingsklimaat Randstad

Nader gespecificeerd houdt dit een combinatie van een aantal van de volgende acties in:

• tot stand brengen van een duurzame economische structuur binnen het gebied zelf en als onderdeel van het totale vestigingsklimaat van de Randstad

• beheersen en terugdringen van de bodemdaling als onomkeerbaar proces door toepassing van de lagenbenadering en de bijbehorende «functie volgt peil»-strategie

• verminderen van risico’s van wateroverlast en watertekort door een veilig en robuust watersysteem en verbeteren van de waterkwaliteit.

• behoud en versterking van de veenweiden als Nationaal Landschap Groene Hart en Laag-Holland: behoud en ontwikkelen cultuurlandschap, ontwikkelen robuuste natuur, perspectieven voor de grondgebonden landbouw, benutting recreatieve potenties en beleving als rustgevend middelpunt van de Randstad.

Naar boven