30 800 C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2007

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2006

Bij de jaarverantwoording van het provinciefonds 2005 heb ik u een brief toegezegd over de provinciefinanciën. Aanleiding daarvoor is een pleidooi van het lid Fierens voor een overheveling van middelen van het provinciefonds naar het gemeentefonds. Ik heb daarover mijn reserves uitgesproken. Deze zet ik hierna nader uiteen. Tevens doe ik u hierbij de publicatie «De provinciale financiën 2006: een interprovinciale vergelijking» toekomen.1 Deze publicatie wordt jaarlijks door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgesteld.

Mijn hoofdconclusie is dat de financiële positie van de provincies als goed kan worden betiteld. Daarbij bestaan overigens grote verschillen tussen provincies.

Alle provincies hebben in 2006 of in meerjarig perspectief een begroting die materieel in evenwicht is. Zodoende staat geen enkele provincie van rechtswege onder preventief toezicht. Daarnaast hebben 11 van de 12 provincies over 2004 een rekeningoverschot. De wettelijke termijnen van vaststelling en inzending van begroting en rekening worden voorts goed nageleefd. Ook andere financiële gegevens uit de publicatie geven een positief beeld. De gezamenlijke financiële ruimte van de provincies bedraagt in 2006 € 0,6 miljard. Het overgrote deel van het bedrag wordt gevormd door ruimte onder het belastingplafond. De algemene reserves bedragen daarnaast € 0,5 miljard. In procenten van de begrotingsomvang variëren de twee grootheden tussen de provincies van 4,8% tot 22,3% (financiële ruimte) en van 3,4% tot 26,1% (algemene reserves). Per ultimo 2006 bedragen daarnaast de begrote bestemmingsreserves en voorzieningen € 1,8 miljard respectievelijk € 1,2 miljard. In bijvoorbeeld het eigendom van energiebedrijven heeft een aantal provincies nog een potentiële inkomstenbron.

Een uitlichting uit het provinciefonds, zoals het lid Fierens heeft voorgesteld, stuit naar mijn oordeel op diverse bezwaren.

Het eerste bezwaar is, ik heb dat meermalen betoogd, de afspraak tussen het Rijk en de provincies over de normering van het provinciefonds. Deze biedt op dit moment dus geen ruimte voor een andere vaststelling van het provinciefonds. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid is een maatregel, zeker op korte termijn, niet reëel. De Code interbestuurlijke verhoudingen verzet zich daartegen. Ook voor het traject van de provinciebegrotingen 2007 komt zo’n maatregel te laat. De normering gaat uit van evenredigheid: samen de trap en samen de trap af. Het systeem kent lage uitvoeringskosten en heeft een zekere voorspelbare uitkomst. Dat komt het financieel beheer ten goede. De normering van het provinciefonds (en gemeentefonds) is recent geëvalueerd. De Tweede Kamer ontvangt spoedig de aanbevelingen. Een van de aanbevelingen is om de huidige normeringssystematiek ongewijzigd te laten.

Het tweede bezwaar vloeit voort uit de aard van de huidige financiële verhouding met de provincies. Deze wordt gekenmerkt door het ontbreken van al te nadrukkelijke opvattingen over zowel de omvang als de verdeling van het provinciefonds. Het instrumentarium voor een scherp oordeel van het Rijk over omvang en verdeling ontbreekt. Het komt mij onwenselijk voor hierin verandering te brengen. Dat geldt te meer daar een oordeel over «de provincies» al snel een oordeel over elke afzonderlijke provincie zou vereisen. Die nauwe relatie Rijk-provincies vind ik ongewenst.

Het derde bezwaar tegen een uitlichting in verband met de financiële positie houdt verband met de sterke ongelijkheid van de financiële positie van provincies. De verdeelmogelijkheden die de Financiële-verhoudingswet biedt schieten in dat verband te kort. De (wettelijke) kaders perken de verdeelmogelijkheden in, onder meer door een beperking van de toegestane verdeelcriteria. In een verdeling op basis van een ongelijke reservepositie en verschillen in verkoopopbrengsten is niet voorzien.

Een en ander laat onverlet dat op dit moment gesprekken met VNG en IPO plaatsvinden op welke terreinen een efficiëntere taakverdeling tussen provincies en gemeenten mogelijk is. In de toegezonden notitie over het middenbestuur wordt hierop nader ingegaan. Bij die discussie kan ook een effectieve en efficiënte inzet van beschikbare middelen aan de orde komen.

Mede namens de Minister van Financiën,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven