30 693
Harmonisatie van uitkeringsrechten van leden van de Tweede Kamer, wijzigingen in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties van leden van de Eerste en Tweede Kamer en leden van het Europees Parlement en enkele technische wijzigingen

30 425
Wijziging van de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties

30 424
Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en enige andere wetten in verband met de harmonisatie van de uitkeringsrechten en het onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers brengen van de commissarissen van de Koning, de burgemeesters en de bestuurders van waterschappen

nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2009

In het wetgevingsoverleg dat ik maandag 28 september jl. (kamerstuk 30 693/30 425/30 424, nr. 16) met de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb gevoerd, heb ik toegezegd op een aantal punten nog nota’s van wijziging in te dienen op de voorliggende wetsvoorstellen naar aanleiding van de adviezen van de commissie Dijkstal. Deze nota’s van wijziging ontvangt u separaat.

Verder reageer ik op een aantal punten uit het overleg die gerelateerd zijn aan deze wetsvoorstellen. Het betreft voorgenomen wijzigingen in de rechtspositiebesluiten.

Tenslotte geef ik een overzicht van de regels voor nevenfuncties en neveninkomsten bij de Hoge Colleges van Staat.

AANPASSINGEN IN DE WETSVOORSTELLEN DOOR MIDDEL VAN NOTA’S VAN WIJZIGING

1. Sollicitatieplicht tijdens de verlengde uitkering

In het voorstel van wet onder nummer 30 424 was bepaald dat de sollicitatieplicht niet gold bij een verlengde uitkering voor gewezen ambtsdragers van 55 jaar en ouder. Deze uitzonderingsgrond werd tijdens het overleg door een groot deel van de Kamer als ongewenst en niet noodzakelijk ervaren. Daarom stel ik voor deze uitzondering (geen sollicitatieplicht voor gewezen ambtsdragers van 55 jaar en ouder) door middel van nota’s van wijziging bij de wetsvoorstellen 30 424 en 30 693 te schrappen waardoor ook tijdens de duur van de verlengde uitkering de sollicitatieplicht voor deze groep ambtsdragers gaat gelden.

2. Wijziging overgangsrecht voor politieke ambtsdragers van 50 jaar of ouder die op moment inwerkingtreden gewijzigde Appa bij aftreden recht op een verlengde uitkering zouden hebben

Een politieke ambtsdrager die nu 50 jaar of ouder is en voldoet aan de entree-eis van tien jaar diensttijd heeft na aftreden volgens de huidige Appa aanspraak op een verlengde uitkering tot de leeftijd van 65 jaar. Als deze ambtsdrager na de eerstvolgende verkiezingen opnieuw wordt benoemd, verliest hij op grond van het thans voorgestelde overgangsrecht deze aanspraak op een verlengde uitkering. Hij heeft dan een recht op uitkering van vier jaar indien hij aftreedt voor hij de nieuwe entreeleeftijd van 55 jaar heeft bereikt. Dit zou een prikkel kunnen zijn voor een ongewenste uitstroom uit het ambt. In de nota van wijziging bij wetsvoorstel 30 424 wordt daarom in het kader van het overgangsrecht voorgesteld dat een onmiddellijk na de eerstvolgende verkiezingen herbenoemde ambtsdrager van 50 jaar en ouder die voor zijn 55-ste jaar zijn ambt neerlegt, zijn oorspronkelijke aanspraak op de verlengde uitkering tot 65 jaar behoudt.

3. Verrekening neveninkomsten politieke ambtsdragers met een deeltijd functie.

Tijdens het wetgevingsoverleg kwam de vraag aan de orde of verrekening van in het bijzonder winst uit onderneming reëel is bij vooral wethouders die bij het aantreden een bedrijf hebben en dit aanhouden. De persoonlijke situatie bij de bedrijfsvoering kan verschillen. Het zal vaak gaan om kleine bedrijven die mogelijk samen met een partner of andere verwanten worden gedreven. Verrekening van inkomsten is dan niet vanzelfsprekend. Ik heb me beraden op deze casus en kom tot de conclusie dat deze situatie zich in sterke mate zal voordoen bij bestuurders die door gemeenteraad of Provinciale Staten worden benoemd voor deeltijd functievervulling. De wet biedt die mogelijkheid tegenwoordig in ruimere mate dan vroeger. Ik zou het opgebrachte probleem daarom bij voorkeur oplossen door aanpassing van de regeling voor neveninkomsten van deeltijd bestuurders. Voor deeltijd functievervulling volgen we al een bepaalde lijn als het gaat om leden van de Eerste Kamer, staten- en raadsleden en leden van het algemeen bestuur van waterschappen. Verrekening van andere inkomsten is daar niet aan de orde omdat zij per definitie geacht worden over andere inkomsten te beschikken. De huidige verrekeningsconstructie voor Tweede Kamerleden is ook pas in de wet opgenomen op het moment dat de schadeloosstelling voor leden van de Tweede Kamer werd verhoogd tot een voltijd bezoldiging.

Deze lijn wil ik doortrekken voor wethouders, gedeputeerden en dagelijks bestuursleden van een waterschap die het ambt in deeltijd vervullen. Voor die gevallen wil ik afzien van verrekening van loon, winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden. Dat kan dan ook gelden voor de openbaarmaking van de neveninkomsten. De nevenfuncties dienen wel openbaar te worden gemaakt om inzicht te bieden in mogelijke spanning met de ambtsvervulling. Daarover moeten staten, raden en algemene besturen van waterschappen zich een oordeel kunnen vormen.

Het is steeds aan de staten, de raden en het algemeen bestuur om te oordelen over vervulling in deeltijd en over het percentage van die deeltijd. Zij kunnen daarbij ook de samenhang met nevenfuncties betrekken. In mijn overwegingen heb ik betrokken dat ook in de thans bij uw Kamer aanhangige regeling voor deeltijders in een ruime bijverdienmarge is voorzien. Zij mochten volgens die regeling immers eerst bijverdienen tot het voltijd salaris waarna daarboven de vrijstelling van 14% van de regeling voor Kamerleden geldt. In de praktijk zal het verschil met het laten vervallen van de verrekeningssystematiek voor betrokkenen dus niet steeds heel groot zijn. De praktische uitwerking van de nu voorgestelde regeling zal wel aanzienlijk eenvoudiger zijn. Ten principale vind ik deze benadering ook consistenter omdat zodoende alle ambtsdragers die hun functie in deeltijd vervullen op gelijke voet worden behandeld. In een bijlage geef ik u een overzicht welke maatregelen nu voor wie gaan gelden.

4. Herstel van een verschrijving

In wetsvoorstel 30 693 is in artikel 84a per abuis de duur van de uitkering voor het overgangsrecht op vier in plaats van zes jaar bepaald. Deze verschrijving is hersteld in de nota van wijziging bij wetsvoorstel 30 693.

5. Directe inwerkingtreding van het loopbaanprincipe

Inwerkingtreding van het loopbaanprincipe is in het wetsvoorstel bepaald bij Koninklijk Besluit. Aangedrongen is op een spoedige inwerkingtreding. Met de wens van een snelle inwerkingtreding stem ik in. Ik zeg u daarom toe om het loopbaanprincipe zo snel mogelijk in werking te laten treden.

6. Wijze van openbaarmaking van nevenfuncties

In de wetsvoorstellen is de gebruikelijke terminologie uit de Gemeentewet en de Provinciewet voor openbaarmaking van nevenfuncties en neveninkomsten overgenomen. Dit betekent dat de gegevens ter inzage moeten worden gelegd op provincie- of gemeentehuis. Deze terminologie sluit niet uit dat de openbaarmaking ook geschiedt op het internet. Dat sluit aan bij de praktijk.

7. Geen sollicitatieplicht bij een nieuwe politieke functie

De sollicitatieplicht zou op grond van de wetsvoorstellen niet gaan gelden als een politieke ambtsdrager met een nieuwe politieke functie een inkomen verwerft van minimaal 55% van het vroegere inkomen. Tijdens het wetgevingsoverleg is geconstateerd dat het percentage van 55% was afgeleid van het met 30% verhoogde ministersalaris. Nu het kabinet op 17 februari 2009 heeft besloten het ministerssalaris niet te verhogen, moet dit percentage worden gerelateerd aan de hoogte van het huidige ministersalaris. In nota’s van wijziging bij wetsvoorstellen 30 424 en 30 693 wordt voorgesteld het percentage vast te stellen op 70%. Daarmee wordt bijvoorbeeld een minister die aantreedt als lid van de Tweede Kamer vrijgesteld van de sollicitatieplicht.

WIJZIGINGEN VAN RECHTSPOSITIEBESLUITEN VOOR EEN AANTAL AAN DE WETSVOORSTELLEN GERELATEERDE ONDERWERPEN

8. Reeds voorgestelde aanpassingen in de rechtspositiebesluiten

In de rechtspositiebesluiten voor de provinciale en gemeentelijke politieke ambtsdragers zal ik binnenkort de volgende wijzigingen met een terugwerkende kracht naar 1 januari 2009 doorvoeren. Ze zijn u eerder aangekondigd in de beleidsbrief van 9 juli 2009. De benodigde middelen (€ 9 miljoen) zijn daarvoor al toegevoegd aan het Gemeentefonds.

– vaste salarisbedragen in plaats van periodieken voor burgemeesters

– samenvoegen van de kleinste gemeenteklassen

– harmoniseren van de inwonersklassen van raadsleden aan die van burgemeesters en wethouders

– invoeren van een toeslag voor fractievoorzitters in provinciale staten en gemeenteraden

– compensatie voor burgemeesters voor het vervallen van de oude FPUplus-maatregel zodanig dat die met name ten goede komt aan de burgemeesters van kleinere gemeenten; deze regeling gaat gelden vanaf 1 januari 2010.

9. Vergoeding lidmaatschap commissies

In het wetgevingsoverleg is aandacht gevraagd voor de taakverzwaring van staten- en raadsleden van kleine fracties die samenhangen met het lidmaatschap van zware raadscommissies. Dit betreft dan extra taken die uitstijgen boven het reguliere raads- en statenwerk. Goede voorbeelden daarvan zijn een enquêtecommissie, een vertrouwenscommissie en een rekenkamercommissie. Ik zal daarom in de rechtspositiebesluiten opnemen dat de raad en provinciale staten bij verordening kunnen besluiten een gemaximeerde toeslag te geven aan leden van dergelijke niet reguliere raadscommissies.

10. Vergoeding statenleden

Tijdens het wetgevingsoverleg is aandacht gevraagd voor de vergoeding van statenleden. Bij het wetsvoorstel tot vermindering van het aantal statenleden zou zijn bepaald dat de vrijvallende middelen beschikbaar zouden moeten blijven voor de rechtspositie van statenleden.

Uit de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel blijkt dat mijn ambtsvoorganger alleen heeft toegezegd de vrijvallende middelen in het Provinciefonds te laten vooruitlopend op een notitie over de rechtspositie van alle politieke ambtsdragers. Deze notitie is op verzoek van het kabinet meegenomen in de advisering door de commissie Dijkstal. Nu alle salarismaatregelen naar aanleiding van deze adviezen geen doorgang kunnen vinden, ligt het in de rede ook de bezoldiging van de statenleden vooralsnog niet te wijzigen.

11. Spookraadsleden

In de rechtspositiebesluiten voor staten- en raadsleden is geregeld dat de gemeenteraad of provinciale staten bij verordening kunnen bepalen dat ten hoogste 20% van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitgekeerd naar rato van het aantal bijgewoonde vergaderingen. Toegezegd is te bezien of er andere mogelijkheden zijn om te bewerkstelligen dat raadsleden hun raadswerk serieus nemen.

Het stellen van algemene regels is op dit punt lastig. Er zouden dan tevens uitzonderingen moeten worden geformuleerd voor gerechtvaardigde situaties van afwezigheid. De beoordeling moet uiteindelijk op decentraal niveau plaatsvinden en kan dus ook het beste daar worden neergelegd. Een rol voor de onafhankelijke burgemeester in de beoordeling van het functioneren van raadsleden lijkt mij hier niet aangewezen. Een burgemeester moet niet hoeven treden in een oordeel over het functioneren van raadsleden. Een verhoging van de korting naar maximaal 100% van de vergoeding zou een teruggang betekenen naar het stelsel van de afgeschafte presentievergoeding. Voorgesteld wordt daarom om in de rechtspositiebesluiten op te nemen dat in een verordening kan worden bepaald dat maximaal 50% van de vergoeding afhankelijk kan worden gesteld van aanwezigheid.

12. Vergoeding fractievoorzitter afgesplitste fractie

Tijdens het wetgevingsoverleg is geconcludeerd dat een toeslag van 1% voor fractieleiders van afgesplitste fracties geen aanleiding zou moeten zijn voor aanpassingen in de wet- en regelgeving op dit punt. Ik heb mij ervan vergewist dat de hoogte van de vergoeding voor fractievoorzitters voor de Tweede Kamer 1% bedraagt. Aanpassing is dus niet nodig.

NEVENFUNCTIES EN NEVENINKOMSTEN LEDEN HOGE COLLEGES VAN STAAT

Leden van de Raad van State, Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman kennen vergelijkbare regels voor openbaarmaking van nevenfuncties maar deze regels zijn wel afgestemd op het bijzondere en onafhankelijke karakter van de genoemde functionarissen. Ze zijn niet volledig in lijn met de beoogde regelingen voor politieke ambtsdragers. Het zijn immers ook geen politieke ambtsdragers.

In essentie gaat het om:

– een aantal strikte bepalingen over incomptabiliteiten (geen andere openbare betrekkingen waaraan een vaste bezoldiging is verbonden, geen gekozen politieke ambtsdrager, geen advocaat of accountant e.d.)

– een algemene norm om onpartijdigheid en onafhankelijkheid te waarborgen

– transparantie: interne melding en externe openbaarheid.

Nevenfuncties voor de leden van de Hoge Colleges van Staat zijn dus niet verboden maar wel strikt ingekaderd. Ik zie geen reden om deze regelingen voor de leden van de Hoge Colleges van Staat en die voor politieke ambtsdragers nader op elkaar af te stemmen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

 Openbaarmaken nevenfunctiesOpenbaarmaken neveninkomstenVerrekenen neveninkomsten
Definitie inkomensbegripn.v.t.Belastbaar loon• Belastbaar loon• Resultaat uit overige werkzaamheden• Winst uit onderneming
    
BewindsliedenMogen geen nevenfuncties hebbenMogen geen neveninkomsten hebbenMogen geen neveninkomsten hebben
    
Leden Tweede KamerJaJaJa
    
Gekozen deeltijd ambtsdragers: – Leden Eerste Kamer – Statenleden – Raadsleden – Leden algemeen bestuur waterschapJaNeeNee
    
Benoemde voltijd ambtsdragers – cdK’s – burgemeesters – voorzitters waterschappen – gedeputeerden – wethoudersJaJaJa
    
Benoemde deeltijd ambtsdragers – gedeputeerden – wethouders – dagelijks bestuursleden waterschappenJaNeeNee
Naar boven