30 689
Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 teneinde beleggingsinstellingen de mogelijkheid te bieden om vastgoed te ontwikkelen ten behoeve van de eigen portefeuille

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 maart 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

ARTIKEL I wordt als volgt gewijzigd:

A. In het eerste lid, aanhef, wordt «onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid» vervangen door: onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid.

B. In het in het eerste lid opgenomen derde lid van artikel 28 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de aanhef wordt «een beleggingsinstelling» vervangen door: een lichaam.

2. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

a. het houden van aandelen in alsmede het besturen van een ander lichaam waarvan doel en feitelijke werkzaamheid, afgezien van het eventueel beleggen van vermogen, bestaan uit het ontwikkelen van vastgoed ten behoeve van zichzelf of ten behoeve van:

1°. het lichaam;

2°. met het lichaam verbonden lichamen die als beleggingsinstelling zijn aangemerkt, of

3°. lichamen waarin het lichaam of een onder 2° bedoeld lichaam een belang heeft van ten minste een derde gedeelte;.

C. Het tweede en derde lid vervallen, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

II

ARTIKEL II vervalt.

III

ARTIKEL III wordt vernummerd tot ARTIKEL II. Daarnaast vervalt in dat artikel de zinsnede «, maar niet eerder dan met ingang van 1 januari 2007,».

TOELICHTING

Na het uitbrengen van de nota naar aanleiding van het verslag is gebleken dat de voorgestelde wettekst op enkele punten onnodige beperkingen bevat, die in de praktijk tot problemen kunnen leiden. Met deze nota van wijziging worden deze beperkingen weggenomen.

De kring van lichamen waarvoor een belaste projectontwikkelingsdochter werkzaamheden mag verrichten, was in het wetsvoorstel beperkt tot de beleggingsinstelling zelf en de met haar verbonden beleggingsinstellingen. Dit zou tot gevolg hebben dat een projectontwikkelingsdochter geen projectontwikkelingsactiviteiten voor zichzelf zou mogen verrichten. Ook zou zij in het geheel geen activiteiten mogen verrichten voor vastgoeddochters van de beleggingsinstelling zelf of van de met haar verbonden beleggingsinstellingen, als deze vastgoeddochters niet de status van fiscale beleggingsinstelling (kunnen) hebben. Dergelijke gevallen doen zich bijvoorbeeld voor als vastgoeddochters in het buitenland zijn gevestigd.

Verder wekte de tekst de indruk dat een projectontwikkelingsdochter niet zelf zou mogen beleggen.

Ten slotte voorzag de tekst niet in indirecte belangen van een beleggingsinstelling in een projectontwikkelingsdochter. Gedacht kan worden aan een beleggingsinstelling die via een belaste vastgoedbeleggingsdochter een belang houdt in een kleindochter die projecten ontwikkelt voor de kwalificerende kring van lichamen. Bij de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel kon een dergelijk indirect belang niet als beleggen worden aangemerkt. Om deze beperking weg te nemen is in deze nota van wijziging in de aanhef van artikel 28, derde lid, «een beleggingsinstelling» vervangen door «een lichaam». Het houden van aandelen door een belaste vastgoedbeleggingsdochter in een kleindochter die projecten ontwikkelt, kwalificeert daarmee voor de belaste vastgoedbeleggingsdochter («een lichaam») als beleggen. Dit betekent op haar beurt dat ook voor de beleggingsinstelling het houden van aandelen in de belaste beleggingsdochter als beleggen kwalificeert.

Bij de formulering van de wijzigingen is uitgegaan van de tekst van artikel 28 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals die per 1 januari 2007 is komen te luiden ten gevolge van de Wet werken aan winst. Ook is reeds rekening gehouden met het bij de Eerste Kamer aanhangige voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enkele andere belastingwetten in verband met de introductie van een regeling voor vrijgestelde beleggingsinstellingen en een aanpassing van de eisen voor beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting (nr. 30 533). Dit heeft ertoe geleid dat artikel II kon vervallen, evenals de leden twee en drie van artikel I.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Naar boven