30 678
Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de invoering van bestuursrechtelijke handhaving

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het wenselijk is omwille van het bevorderen van de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag te komen tot de invoering van bestuursrechtelijke handhaving;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGING WET MINIMUMLOON EN MINIMUMVAKANTIEBIJSLAG

De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van 3° door een puntkomma twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

c. beboetbaar feit: een handelen of nalaten waardoor het bij of krachtens deze wet bepaalde niet wordt nageleefd en terzake waarvan een boete kan worden opgelegd;

d. boete: de bestuurlijke sanctie die bestaat uit de onvoorwaardelijke verplichting tot het betalen van een bepaalde geldsom aan de Staat.

B

Hoofdstuk IV komt te luiden:

HOOFDSTUK IV. TOEZICHT OP DE NALEVING

§ 1. Aanwijzing toezichthouders

Artikel 18a

Met het toezicht op de naleving van deze wet en daarop berustende bepalingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.

§ 2. Bestuurlijke boete

Artikel 18b

Als beboetbaar feit wordt aangemerkt het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem op grond van artikel 7 rustende verplichting aangaande het voldoen van hetgeen in hoofdstuk II is aangeduid als minimumloon alsmede het door de werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem op grond van artikel 15 rustende verplichting.

Artikel 18c

1. Beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

2. Indien een beboetbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de boete worden opgelegd aan:

1°. de rechtspersoon, of

2°. degene die opdracht heeft gegeven tot de gedraging waardoor de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet of de daarop berustende bepalingen niet zijn nageleefd alsmede tegen hem die feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedraging, of

3°. de onder 1° en 2° genoemden tezamen.

3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met een rechtspersoon gelijkgesteld: de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, de rederij en het doelvermogen.

Artikel 18d

1. Indien een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 18a vaststelt dat een beboetbaar feit is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.

2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:

a. de naam van degene die het beboetbare feit heeft begaan;

b. de aard van het beboetbare feit onder vermelding van het wettelijke voorschrift dat niet is nageleefd;

c. de bij het beboetbare feit betrokken persoon of personen;

d. de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichting rust tot naleving van het beboetbare wettelijke voorschrift.

3. Indien een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid jegens de bij het beboetbare feit betrokken persoon een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat jegens hem wegens het begaan van een beboetbaar feit een rapport als bedoeld in het eerste lid zal worden opgemaakt, is die persoon niet langer verplicht terzake enige verklaring af te leggen. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

4. Het rapport wordt toegezonden aan de op grond van artikel 18e, eerste lid, aangewezen ambtenaar.

5. Gelijktijdig met de toezending, bedoeld in het vierde lid, wordt het rapport in afschrift toegezonden of uitgereikt aan de persoon of personen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

6. Op verzoek van de in het vijfde lid, eerste zin, bedoelde persoon die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, er zoveel mogelijk voor dat de in het rapport vermelde informatie aan hem wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 18e

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan een boete opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.

2. De terzake van het bij of krachtens deze wet beboetbaar gestelde feiten gelden ten opzichte van elke persoon met of ten aanzien van wie het beboetbare feit is begaan.

3. Geen boete wordt opgelegd indien degene op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet, bedoeld in het eerste lid, is overleden.

4. Een beschikking op grond van deze wet van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen namens Onze Minister.

Artikel 18f

1. Indien de op grond van artikel 18e, eerste lid, aangewezen ambtenaar voornemens is om de natuurlijke persoon of rechtspersoon door wie een beboetbaar feit is begaan een boete op te leggen, wordt deze hiervan in kennis gesteld onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de op grond van artikel 18e, eerste lid, aangewezen ambtenaar binnen een door hem te bepalen termijn de persoon, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen alvorens de boete wordt opgelegd.

3. Indien de persoon, bedoeld in het tweede lid, zijn zienswijze mondeling naar voren brengt en hij de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de op grond van artikel 18e, eerste lid, aangewezen ambtenaar, op diens verzoek ervoor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 18g

1. De boete, die ten hoogste voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, is gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 6 700,–, behoudens het tweede lid.

2. De op grond van artikel 18e, eerste lid aangewezen ambtenaar verhoogt de op te leggen boete met 50%, indien op de dag van het constateren van het beboetbare feit nog geen 24 maanden zijn verstreken nadat een eerder beboetbaar feit bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting is geconstateerd en de boete wegens het eerdere beboetbare feit onherroepelijk is geworden.

3. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin onder meer de boetebedragen voor ieder beboetbaar feit worden vastgesteld.

4. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.

Artikel 18h

1. Een boete wordt opgelegd bij beschikking van de op grond van artikel 18e, eerste lid, aangewezen ambtenaar.

2. In de beschikking wordt in ieder geval vermeld:

a. de hoogte van de boete;

b. het beboetbare feit ter zake waarvan de boete opgelegd wordt;

c. de bij het beboetbare feit betrokken persoon of personen;

d. de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichting rust tot naleving van het bepaalde van het bij of krachtens deze wet, voor zover dit is aangeduid als beboetbaar feit;

e. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.

3. De beschikking wordt gegeven binnen 13 weken na dagtekening van het rapport, bedoeld in artikel 18d.

4. Op verzoek van de in het tweede lid, onderdelen c en d, bedoelde persoon die de inhoud van de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorgt de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, er zoveel mogelijk voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan hem wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 18i

1. De bevoegdheid om een boete op te leggen vervalt na verloop van 2 jaren na de dag waarop het beboetbare feit is geconstateerd.

2. De beslissing om een boete op te leggen stuit de in het eerste lid bedoelde termijn.

Artikel 18j

1. De boete wordt betaald binnen 6 weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 18h, is bekendgemaakt.

2. Degene aan wie een boete is opgelegd, verstrekt desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 18e eerste lid, aangewezen ambtenaar de inlichtingen die redelijkerwijs voor de tenuitvoerlegging van de boete nodig zijn.

3. Bij overlijden van degene aan wie een boete is opgelegd, vervalt de opgelegde boete voor zover de geldsom nog niet is geïnd.

Artikel 18k

1. Bij gebreke van betaling maant de op grond van artikel 18e, eerste lid, aangewezen ambtenaar degene aan wie de boete is opgelegd schriftelijk aan binnen een termijn van 2 weken alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De verschuldigde boete wordt verhoogd met de kosten die op de aanmaning betrekking hebben.

2. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze binnen de in de aanmaning gestelde termijn niet wordt voldaan, wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 18l.

Artikel 18l

1. Bij gebreke van betaling vordert de op grond van artikel 18e, eerste lid, aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete is opgelegd de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel in.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van de degene aan wie de boete is opgelegd bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende 6 weken na de dag van betekening van het dwangbevel staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

4. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld in artikel 18h, niet is ontvangen of dat de bij die beschikking opgelegde boete ten onrechte of op een te hoge geldsom is vastgesteld.

5. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter desgevraagd anders beslist.

Artikel 18m

Indien een boete ten onrechte is opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen 6 weken nadat is vastgesteld dat de boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald.

§ 3. Last onder dwangsom

Artikel 18n

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar kan een werkgever die de op hem op grond van artikel 7 rustende verplichting aangaande het voldoen van hetgeen in hoofdstuk II is aangeduid als minimumloon niet of onvoldoende nakomt alsmede een werkgever de op hem op grond van artikel 15 rustende verplichting niet of onvoldoende nakomt een last onder dwangsom opleggen.

2. Een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom kunnen tezamen worden opgelegd.

3. De last onder dwangsom kan voor ten hoogste een periode van 2 jaar gelden.

4. Onze Minister stelt beleidsregels vast omtrent de last onder dwangsom.

Artikel 18o

Indien een dwangsom ten onrechte is ingevorderd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen 6 weken nadat is vastgesteld dat de dwangsom ten onrechte is ingevorderd, aan de rechthebbende terugbetaald.

§ 4. Gegevensuitwisseling

Artikel 18p

Indien aan een werkgever een boete is opgelegd worden de daarvoor in aanmerking komende verenigingen van werkgevers en werknemers daarvan in kennis gesteld.

C

In Hoofdstuk V vervalt artikel 18c.

D

De artikelen 21 tot en met 23 vervallen.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL III CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bevordering naleving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven