30 657
Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 13 oktober 2006

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

• Inleiding

• Rol van gemeenten en bevoegdheid burgemeester

• Hulpverlening

• Achtergrond en voorgeschiedenis

• Ervaringen Oostenrijk en Duitsland

• Strafrechtelijk traject

• Recht op de persoonlijke levenssfeer

• Huisverbod bij kindermishandeling

• Rechterlijke toets

• Rechtsbijstand

• Implementatie en uitvoering

• Financiën

• Artikelen

Inleiding

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden stellen met waardering vast dat de regering haar voornemens met betrekking tot bestrijding van geweld in de privé-sfeer voortvarend en actief, met zowel wetgeving als faciliterend beleid, handen en voeten heeft gegeven. Privé geweld is niet langer een privé aangelegenheid waar, vanwege het respecteren van de privé-sfeer niet geïntervenieerd kan worden; privé-geweld wordt erkend als de belangrijkste vorm van geweldsmisdrijven, waar met name publieke aandacht en aanpak noodzakelijk zijn om het grote aantal slachtoffers te verminderen. En waar een halt wordt toegeroepen aan de bedreiging en de onveilige situatie van jaarlijks duizenden slachtoffers, in wat voor hen de meest veilige plek zou moeten zijn in hun bestaan; thuis!

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangeven dat zowel bij daders als bij slachtoffers sprake is van mannen en vrouwen. Het standaardbeeld dat daders uitsluitend mannen zouden zijn en slachtoffers uitsluitend vrouwen of kinderen is daarmee verlaten en terecht, zo menen deze leden. Zij vragen een nadere toelichting op de ontwikkeling van het daderprofiel bij mannen én vrouwen. Er zijn in het recente verleden onderzoeken gedaan, zo menen deze leden, óók waar het gaat om vormen van eergerelateerd geweld. Kunnen uit deze onderzoeken al conclusies worden getrokken met betrekking tot effectieve aanpak bij de verschillende sekse getypeerde daders? In dit kader vragen de leden van de CDA-fractie ook aandacht voor de specifieke groep ouderen, die vanwege hun kwetsbaarheid als hulpvrager in toenemende mate slachtoffer zijn van geweld in de huiselijke kring. Deze leden erkennen dat in deze situatie pas sprake kan zijn van een huisverbod wanneer dader en slachtoffer tot hetzelfde huishouden behoren, echter wellicht vanwege de toegenomen aandacht voor huiselijk geweld, worden ook in deze categorie huishoudens steeds meer meldingen gemaakt van geweld in de privé sfeer. De leden van de CDA-fractie zouden het op prijs stellen indien bij het integrale beleid met betrekking tot het bestrijden van diverse vormen van huiselijk geweld, het geweld tegen ouderen, die vanwege hun ouder worden afhankelijker worden, als specifieke aandachtsgroep wordt benaderd. Nu in de afgelopen periode de strijd tegen huiselijk geweld zo breed is neergezet, achten deze leden het tegengaan van geweld tegen kwetsbare ouderen de uitdaging voor de komende periode.

De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat het wetsvoorstel tijdelijk huisverbod voor daders van huiselijk geweld nu eindelijk naar de Kamer is gestuurd. In 2002 is het voorstel al gedaan in de nota Privé Geweld – Publieke Zaak, en in 2004 is er al uitgebreid gesproken over deze mogelijkheid. Toch moest de Kamer nog ruim twee jaar wachten voordat het voorstel kon worden ontvangen. Dat betreuren deze leden zeer. Kan de regering kort aangeven wat de reden is geweest voor deze vertraging? Ondanks het voorgaande hebben deze leden wel met belangstelling en grotendeels ook met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog wel de behoefte om een paar vragen te stellen.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de inwerkingtreding zich verhoudt tot de proef die nu in drie steden van start gaat of al is gegaan. Is het welslagen van die proef niet mede afhankelijk van de dwang die uitgaat van een wettelijk vastgelegd huisverbod? De vrijblijvendheid waarmee de proef nu van start lijkt te gaan kan, naar de mening van de leden van de PvdA-fractie, niet goed aantonen of de wet wel kan gaan werken. En is de keus van de steden Groningen, Amsterdam en Venlo een bewuste keuze geweest of toeval, zo vragen deze leden. Het zijn, in de ogen van deze leden, immers steden die gelukkig al een redelijk goed lopend programma tegen huiselijk geweld hebben. Wat was de motivering om juist deze steden te kiezen? Het lijkt deze leden wenselijk ook steden in beweging te krijgen waar nog wat minder aandacht is voor dit ernstige maatschappelijke probleem. De leden van de PvdA-fractie zouden graag zien dat ook tenminste één middelgrote stad met nog niet een zeer actief beleid zou meedoen aan de proef. Dan kan pas goed worden getoetst waar knelpunten kunnen ontstaan.

Dat brengt deze leden vervolgens op de vraag hoeveel steden nog moeten werken aan een goed lopende keten van aanpak van huiselijk geweld. Kan de regering hiervan een overzicht geven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ten aanzien van het tijdelijk huisverbod. Zij hechten zeer veel belang aan de mogelijkheid om betrokkenen te beschermen in crisissituaties waarin nog geen sprake is van strafbare feiten, maar deze wel dreigen. Zij zijn verheugd dat de regering van standpunt is veranderd ten aanzien van de verplichte toets door de rechter binnen drie dagen na het opleggen van de maatregel. Wel hebben zij een aantal kritische opmerkingen en vragen ten aanzien van de uitvoering van dit wetsvoorstel. De lange lijst aan kritische vragen die de diverse betrokken organisaties de regering hebben doen toekomen, baart hen eveneens zorgen.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een van de voornaamste problemen omtrent de aanpak van huiselijk geweld ligt in de melding van huiselijk geweld. Alleen wanneer in voldoende mate bekend wordt wat er zich achter gesloten deuren afspeelt, zal het huisverbod een bruikbaar instrument blijken. Belangrijke vraag is daarom hoe de politie aan betrouwbare signalen ten aanzien van het afspelen van huiselijk geweld komt. De aan het woord zijnde leden zijn het eens met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak dat niet altijd even duidelijk is hoe de signalen van alle betrokkenen te duiden zijn. Hoe ver mag de politie gaan in het inwinnen van informatie ten aanzien van huiselijk geweld? Hoeveel vermoeden moet de politie hebben om polshoogte bij mensen thuis te gaan nemen, zo vragen deze leden.

In een Algemeen Overleg in januari 2005 hebben de leden van de VVD-fractie reeds hun zorgen geuit over de reikwijdte van het gekozen instrument. Een huisverbod alléén biedt wellicht niet voldoende bescherming voor de omgeving van de uithuisgeplaatste. De aan het woord zijnde leden vroegen destijds of er een onderzoek kan worden ingesteld of aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld, zoals een verbod op het bezoeken van bijvoorbeeld de school, de omgeving of de familie. Is aan dit verzoek inmiddels door de regering gehoor gegeven en is bekend wat daarvan het resultaat is, zo vragen deze leden.

In een eerder stadium hebben de leden van de VVD-fractie te kennen gegeven dat zij nader inzicht zouden willen krijgen in de mogelijkheid om meer instrumenten dan alleen het huisverbod in te zetten in het bieden van bescherming van partner of kinderen. Zij zijn benieuwd naar de mogelijkheden van verbod op schoolbezoek, de omgeving, of de familie in brede zin. Kan de regering inzicht in de bruikbaarheid en de wettelijke mogelijkheid tot inzet van deze middelen geven, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet inzake Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod). Deze leden zijn positief over de extra mogelijkheid die met dit wetsvoorstel wordt gecreëerd om huiselijk geweld tegen te gaan, maar hebben nog een aantal vragen over de manier waarop het tijdelijk huisverbod in het wetsvoorstel vorm krijgt.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot invoering van een tijdelijk huisverbod. Zij delen de visie van de regering dat een betere aanpak van huiselijk geweld nodig is. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om een aantal nadere vragen te stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat voorziet in de mogelijkheid een huisverbod op te leggen aan degene van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat. Gedurende een bepaalde periode – een adempauze – mag de betreffende persoon de woning niet betreden en evenmin contact opnemen met zijn huisgenoten.

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de ernst van de problematiek van huiselijk geweld. Inderdaad zijn er veel gevallen waarbij politie en andere hulpverlenende instanties huiselijk geweld wel vermoeden vanuit gerijpte ervaring, maar niet juridisch voldoende kunnen bewijzen om in te kunnen (laten) grijpen. Dat het wenselijk was om het in 4.1 van de memorie van toelichting genoemde onderzoekstraject te beginnen, wordt dan ook onderschreven door deze leden. Zij staan positief tegenover het wettelijk mogelijk maken dat plegers van huiselijk geweld een (tijdelijk) huisverbod wordt opgelegd, zeker ook om het zogenaamde «dubbelslachtofferschap» tegen te gaan. Over het preventief uithuisplaatsen – bij een (ernstig) vermoeden van dreigend huiselijk geweld – willen zij kanttekeningen plaatsen.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de memorie van toelichting soms onzorgvuldig is. In de inleiding worden wel de mogelijke positieve effecten van het voorgestelde tijdelijk huisverbod beschreven, maar niet de mogelijke negatieve gevolgen. In de ijver om op te treden tegen het ernstige maatschappelijke probleem van huiselijk geweld kan onbedoeld voorbij worden gegaan aan de beperkingen die in een rechtsstaat gelden voor overheidsoptreden. De zorgvuldige afweging van belangen moet daarom steeds voorop staan in de behandeling van dit wetsvoorstel. Wanneer bijvoorbeeld in de eerste alinea van de memorie van toelichting gesteld wordt dat «voor de uithuisgeplaatste [...] het huisverbod [geldt] als duidelijk signaal dat de samenleving het geweld niet accepteert» passen daarbij, zo menen deze leden, kanttekeningen. Steeds moet de terughoudendheid onderschreven worden van overheidsingrijpen in de persoonlijke levensferen van burgers. Zeker nu het een preventief ingrijpen betreft, moet voorop staan dat het «ernstige vermoeden» dat er van iemand een dreiging van huiselijk geweld uitgaat, (als beoogde rechtsgrond voor voorgesteld optreden) heel zorgvuldig wettelijk omschreven worden. Dit besef klinkt niet door in de inleidende alinea’s. In de eerste alinea wordt er aan voorbij gegaan dat onzorgvuldige toepassing van de voorgestelde maatregel niet alleen vaak contraproductief zal werken, maar altijd (bij een al dan niet zorgvuldig vastgesteld ernstig vermoeden) stigmatiserend zal werken. Er gaat bij een uithuisplaatsing immers niet alleen een signaal uit vàn de samenleving, maar ook een signaal náár die (nabije) samenleving, zo menen deze leden.

Een ander voorbeeld van genoemde onzorgvuldigheid is waar als onderwerp van aandacht bij het betreffende implementatietraject genoemd wordt de «doorwijzing van het slachtoffer», in de elfde regel van § 12, waar daar niet zonder meer over gesproken kan worden. Het is goed dat de «achterblijvende» bewoners, met wie de uithuisgeplaatste tijdelijk geen contact mag opnemen, doorverwezen worden, maar zij zijn niet zonder meer aan te merken als slachtoffer. De leden van de ChrsitenUnie-fractie vragen voorts of de volgende in de voorgestelde wettekst gebruikte terminologie nader kan worden gedefinieerd: «ophouden bij», «incidenteel», «indien uit feiten en omstandigheden blijkt» en «ernstig en onmiddellijk gevaar».

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering te overwegen eventueel eerst een proef te doen met (afdwingbare) huisverboden in plaats van dit voorstel voor onbepaalde tijd.

Rol van gemeenten en bevoegdheid burgemeester

De leden van de CDA-fractie menen dat onderhavig wetsvoorstel het mogelijk maakt de bestrijding van huiselijk geweld in de preventieve sfeer aan te pakken. Was tot nu toe het instrumentarium toegesneden op repressie, er kon pas worden opgetreden wanneer het geweld een feit was, met het instrument van het huisverbod kan op lokaal niveau worden opgetreden bij ernstige dreiging, dus vóórdat er ongelukken gebeuren. De beschermwaardigheid en de veiligheid van potentiële slachtoffers wordt daarmee nadrukkelijk gediend. Daar komt bij dat het stoppen van de geweldspiraal voor zowel dader als slachtoffer veel belangrijker is gebleken dan het stoppen van de relatie om aan het dreigende geweld te ontsnappen. Ook daarin zien de leden van de CDA-fractie winst. Door deze benadering wordt erkent dat de oplossing bij problemen in de een relatie niet altijd ligt in het verbreken van die relatie, maar nadrukkelijk ook kan worden gevonden in het beheersen van de problemen en daardoor het verbeteren van de relatie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de bestuursrechtelijke uithuisplaatsing en de strafrechtelijke mogelijkheden, zoals beschreven in de memorie van toelichting, naast elkaar kunnen (blijven) bestaan. Deze leden vragen of in het geval dat (nog) niet is overgegaan tot een voorlopige hechtenis, maar er al wel een strafrechtelijk traject loopt en tijdens dat traject blijkt dat een interventie wel (alsnog) nodig wordt geacht, de burgemeester toch alsnog uithuisplaatsing kan bevelen. Deze leden zou dat namelijk wel als wenselijk voorkomen.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat wanneer bij huiselijk geweld strafrechtelijk optreden mogelijk is, dat ook zal gebeuren. Is het noodzakelijk om dit min of meer als verplichtend klinkende beleid op te nemen in de toelichting op de wet? Zo ja, met welk doel, zo vragen deze leden.

In de memorie van toelichting wordt, naar de mening van de leden van de SP-fractie, niet voldoende ingegaan op de vele kritische vragen en opmerkingen van de kant van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de bevoegdheid tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod, die het wetsvoorstel toekent aan de burgemeester. De VNG stelt onder meer de aansprakelijkheid van de burgemeester en de in haar ogen te beperkte bestuursrechtelijke basis van het wetsvoorstel aan de orde. Deze leden vragen de regering uitvoerig in te gaan op de kritiek van de VNG en toe te lichten waarom de burgemeester en niet, zoals voorgesteld door de VNG, de Officier van Justitie de bevoegdheid moet krijgen om een tijdelijk huisverbod op te leggen.

De leden van de D66-fractie constateren dat burgemeesters een nieuwe bevoegdheid krijgen toebedeeld in onderhavig wetsvoorstel. Deze leden hebben hun bedenkingen bij de toekenning aan de burgemeester die door de regering is gekozen. Hoe oordelen de burgemeesters zelf over de wenselijkheid van deze nieuwe bevoegdheid? Hoe zullen burgemeesters (beter) worden voorbereid om deze nieuwe taak te vervullen, zo vragen deze leden.

De democratische legitimatie van de burgemeester in het huidige bestel blijft twijfelachtig, zo menen deze leden. Het toekennen van verregaande bevoegdheden staat daarmee dan ook op gespannen voet. Heeft de regering overwogen deze bevoegdheid aan andere instanties toe te kennen? Zo ja, welke? En waarom zijn deze dan afgewezen, zo vragen deze leden.

Hulpverlening

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat de uithuisgeplaatste zelf voor opvang moet zorgen. Het lijkt deze leden wel van belang dat hij niet «verdwijnt». Dit zou kunnen worden voorkomen door aan die uithuisgeplaatste altijd de verplichting op te leggen contact te zoeken met een hulpverlenende instantie. Hoe beoordeelt de regering deze suggestie? Er is een onderzoek gedaan naar de ervaring van Oostenrijk en Duitsland ten aan zien van de uithuisplaatsing. Is ook onderzocht hoe de landen staan tegenover het verplicht stellen van een behandeling en wat is hun ervaring, zo vragen deze leden. De leden van de PvdA-fractie vragen voorts wat de rol zal zijn van de reclassering binnen de kaders van dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering ervoor kiest de uithuisgeplaatste zelf zijn opvang te laten organiseren. Deze leden staan, met de Raad van State, sceptisch tegenover dit voorstel. Zij vrezen dat een gebrek aan terugvalbasis voor de uithuisgeplaatste ervoor kan zorgen dat een oplossing voor de problemen in de relatie met partners of huisgenoten minder snel zal worden gevonden en de kans op escalatie van geweld juist zal toenemen. Zij vragen de regering dit punt te heroverwegen. Deze leden menen dat daarnaast de mogelijkheid zou moeten worden gecreëerd om uithuisgeplaatsten, wanneer de resultaten van een risicotaxatie-instrument dat aangeven, onder tijdelijk toezicht van de reclassering te plaatsen. Dat is weliswaar niet het traditionele domein van handelen van de reclassering, maar de reclassering is gezien haar ervaring en capaciteiten wel degelijk in staat om met stevige hand toezicht te houden op uithuisgeplaatsten, zo menen deze leden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de door de regering voorgestelde plannen, de uithuisgeplaatste zelf onderkomen zal dienen te vinden. Deze leden zijn, met het College van procureurs-generaal, van mening dat het huidige wetsvoorstel te veel ruimte biedt voor discussies over de vraag wat onder de werkelijke verblijfplaats moet worden verstaan. Indien de uithuisgeplaatste bijvoorbeeld eigenaar is van een vakantiehuis, tweede huis of bijvoorbeeld een (sta)caravan, is het goed voorstelbaar dat hij zich gedurende de termijn van het huisverbod in deze woning zal willen vestigen. Zal het de uithuisgeplaatste toegestaan zijn in deze woningen te verblijven of geldt ten aanzien van een dergelijk huis eveneens een huisverbod, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie onderschrijven van harte dat «hulpverlening cruciaal [is] in het hele traject rondom het huisverbod». Zij zouden daarom graag een meer uitgebreide toelichting krijgen op de manier waarop de hulpverlening concreet vorm krijgt. Gezien het feit dat het huisverbod naar zijn aard tijdelijk is, is het van groot belang dat in die periode getracht wordt de (potentiële) geweldpleger te bereiken voor hulp. In welke hulpverlening aan de uithuisgeplaatste wordt voorzien? Is overwogen om in het kader van de oplegging van een tijdelijk huisverbod (een vorm van) dadertherapie verplicht aan de uithuisgeplaatste op te leggen? Waarom is hier niet voor gekozen, zo vragen deze leden.

In dit verband vinden de leden van de SP-fractie het zorgwekkend dat het wetsvoorstel niet voorziet in opvang van de uithuisgeplaatste. Dit heeft, behalve voor de hulpverlening, ook consequenties voor het contact tussen de uithuisgeplaatste en zijn/haar rechtshulpverlener en mogelijk ook voor de veiligheid van de personen die in huis zijn achtergebleven. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering hierop.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een nauwsluitende hulpverleningsketen. Welke waarborgen worden ingebouwd dat hulpverlening inderdaad beschikbaar is? Klopt het dat het eventueel bestaan van wachtlijsten deze keten al zou kunnen verstoren? Hoe zal worden gepoogd om uithuisgeplaatsten die geen hulpverlening wensen toch een dergelijk traject in te leiden, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat niet voor opvang van uithuisgeplaatsten zal worden gezorgd. In dit kader vragen zij de regering of de situatie in Oostenrijk wel een goede maatstaf is om de Nederlandse context mee te vergelijken, en ervan uit te gaan dat hier geen problemen zullen optreden. Deze leden vragen wat de ervaring hiermee is in de Nederlandse pilots.

Achtergrond en voorgeschiedenis

De leden van de CDA-fractie hechten eraan op te merken dat de inspanningen van de regering om zowel via regelgeving als publiekscampagnes én het beschikbaar stellen van budget op lokaal niveau politie, justitie en hulpverleningsorganisaties in staat zijn gesteld adequate programma’s op te zetten.

Ervaringen Oostenrijk en Duitsland

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het geval van Oostenrijk de regering aan geeft dat de toename in het opleggen van een huisverbod vooral in steden plaatsvindt. Deze leden vragen of dit te maken heeft met een groter probleem van huiselijk geweld in steden, met een lagere meldingsbereidheid buiten steden, met een verschillende manier van optreden door stedelijke en niet-stedelijke gemeentes of door een andere oorzaak.

In twaalf procent van de gevallen van uithuisplaatsing in Oostenrijk wordt het huisverbod overtreden. Gaan deze overtredingen vaak gepaard met geweldsuitbarstingen jegens partner of kinderen? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat als bijna een op de negen uithuisgeplaatste het huisverbod overtreedt, er serieus gekeken moet worden naar het beperken van de risico’s van geweldsescalatie bij overtreding. Kan bijvoorbeeld extra hoge paraatheid en een extra snelle reactie worden verwacht van de politie bij melding van overtreding? Dit zou bijvoorbeeld kunnen door middel van een speciale hulplijn voor partners die vrezen of merken dat het huisverbod zal worden overtreden.

De leden van de D66-fractie vragen welke modellen er in Europese landen – anders dan Duitsland en Oostenrijk – bestaan om een tijdelijke uithuisplaatsing mogelijk te maken. Zij vragen de regering ook nader aan te geven waarom specifiek is gekozen voor het steunen op het Oostenrijkse voorbeeld.

Strafrechtelijk traject

Het huisverbod kan, als de leden van de PvdA-fractie het goed begrijpen, ook binnen het strafrechtelijk traject worden opgelegd. In de memorie van toelichting worden vier mogelijkheden opgesomd. Is deze lijst limitatief? In deze genoemde gevallen kunnen dus zowel de Officier van Justitie als de rechtercommissaris en de zittingsrechter een huisverbod opleggen. Kan de regering toelichten hoe zij denkt dat er op dit vlak beleid tot stand komt tussen de diverse instanties en wie gaat dat initiëren, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie menen dat een eventueel strafrechtelijk traject tegen de dader geen rol behoort te spelen in de afwikkeling van het huisverbod zelf. Ook als er sprake is van een strafrechtelijk traject, kan het opleggen van een huisverbod nuttig en noodzakelijk zijn. Als nog onvoldoende grond bestaat om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan, kan bij vermoeden van huiselijk geweld uithuisplaatsing wellicht een goede voorpost vormen. Het risico dat de slachtoffers of potentiële slachtoffers lopen, moet leidend zijn. Hoe wordt de uithuisplaatsing door landen als Oostenrijk en Duitsland in samenhang met het strafrechtelijk traject toegepast en ervaren?

Recht op de persoonlijke levenssfeer

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat «Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) worden nadere regels gesteld ten aanzien van de aard van de feiten en omstandigheden onder welke een huisverbod kan worden opgelegd». Wat is de reden dat de aard van de feiten en omstandigheden in een AMvB worden opgenomen? Zijn deze feiten en omstandigheden al ruwweg bij de regering bekend? Deze leden zouden graag nu al willen weten aan welke feiten en omstandigheden ruwweg wordt gedacht. Moeten deze feiten en omstandigheden duidelijkheid verschaffen aan de hulpofficier wanneer sprake is van huiselijk geweld en wanneer nog net niet? Wordt hier bijvoorbeeld gedoeld op het risicotaxatieinstrument dat is ontwikkeld? Wat is de stand van zaken op dat vlak? Voorts vragen deze leden of onder de «feiten en andere omstandigheden» bijvoorbeeld ook intimidatie zou kunnen gaan vallen, zodat ook in het geval van (ernstige) intimidatie de burgemeester een uithuisplaatsing kan bevelen? Zo neen, is onderzocht of dit noodzakelijk is en/of gewenst, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie merken verder op dat de overheid bij het opleggen van een uithuisplaatsing vanzelfsprekend altijd zeer zorgvuldig tewerk moet gaan. De politie zal bijvoorbeeld altijd willen nagaan of er bij het aantreffen van een situatie van dreigende escalatie eerdere meldingen zijn geweest. Kan dit altijd en, zo ja, hoeveel tijd gaat dit kosten, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering voornemens is de nadere regels over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen bij AMvB vast te stellen en niet bij wet.

Huisverbod bij kindermishandeling

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het voorstel specifiek aandacht is voor het huisverbod bij kindermishandeling. Vooraf willen deze leden stellen, dat zij het zouden waarderen wanneer het huisverbod in gevallen van dreiging van kindermishandeling effectief ingezet zou kunnen worden. Immers het alternatief, de uithuisplaatsing van het kind, is voor het kind vaak een extra belasting vanwege het weghalen uit de vertrouwde omgeving als school en vriendjes. Bovendien ervaren veel kinderen hun uithuisplaatsing als een aan hen opgelegde straf, terwijl het in feite om hun bescherming gaat. Een huisverbod voor de bedreigende ouder kan alleen worden opgelegd in een gezin waar twee ouders of verzorgers samen de zorg voor de kinderen delen. In een éénoudergezin zou op een andere wijze voorzien moeten worden in de verzorging en opvoeding. De leden van de CDA-fractie kunnen zich situaties voorstellen waarin het voor kinderen minder ingrijpend is wanneer de dreiging thuis tijdelijk wordt weggenomen, dan wanneer een uithuisplaatsing van het kind wordt gevraagd. Echter, wanneer één der ouders dermate bedreigend is voor de kinderen en daardoor een huisverbod wordt opgelegd, kan de vraag gesteld worden of de thuisblijvende ouder gedurende het huisverbod kan worden geacht voldoende weerstand op te bouwen om bij terugkomst van de bedreigende ouder mogelijk hernieuwde dreiging te stoppen. Het huisverbod is met verlenging maximaal vier weken mogelijk. Is deze periode lang genoeg om de weerbaarheid van de verschillende gezinsleden effectief op een voldoende niveau te brengen, zo vragen de leden de CDA-fractie. Kan de regering aangeven waaraan gedacht wordt bij het weerbaar maken op een zo korte termijn en welke instantie daartoe het meest aangewezen wordt gedacht?

Een andere vraag met betrekking tot het opleggen van een huisverbod in geval van dreigende kindermishandeling betreft de te volgen procedure. In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie dat de burgemeester zelfstandig besluit tot oplegging van het huisverbod. In situaties dat het huisverbod overwogen wordt wegens dreigende kindermishandeling neemt de burgemeester contact op met het advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK). Ziet deze procedure ook op de mogelijkheid, nu het huisverbod is bedoeld als een crisisinterventiemaatregel, dat het AMK bij melding van ernstige dreiging van kindermishandeling daarvan de burgemeester in kennis stelt om zodoende een huisverbod te initiëren? De leden van de CDA-fractie stellen er prijs op als de regering bij deze vraag uitvoerig stil wil staan, omdat hiermee met onmiddellijke ingang een eind gemaakt kan worden aan de bedreiging voor het kind, terwijl er voor het AMK en/of de Raad voor de Kinderbescherming tijd gecreëerd kan worden om andere oplossingen in kaart te brengen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming in staat zijn om snel te reageren als sprake is van (dreiging) van kindermishandeling in huiselijke sfeer en als de dader uit huis is geplaatst. Is tien dagen voldoende om het kind een veiliger omgeving te geven als dat gewenst is? Kan de regering in het algemeen uitspraken doen over wachtlijsten van het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming nu deze twee organisaties ook bij de uithuisplaatsing betrokken zullen worden? Zullen eventuele wachtlijsten een probleem kunnen vormen bij een snelle interventie na geconstateerde (dreiging van) huiselijk geweld waar kinderen bij betrokken zijn? Begrijpen deze leden het goed dat niet duidelijk is wie zich bezighoudt met de kindermishandeling, het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming? Kan deze onzekerheid niet veel problemen met zich meebrengen waaronder afschuiven van taken en verantwoordelijkheden naar elkaar. Ook bij burgemeesters kan het tot problemen leiden als niet duidelijk is met wie zij contact moeten opnemen om een snelle interventie mogelijk te maken. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering hierop.

De memorie van toelichting is naar mening van de leden van de VVD-fractie onduidelijk over de handelwijze in geval van uithuisplaatsing bij kindermishandeling. Waarom wordt voorgesteld een huisverbod bij kindermishandeling op te leggen als tegelijkertijd wordt gemeld dat in andere landen gebleken is dat uithuisplaatsing problematisch is in geval van kindermishandeling? Wat zijn de problemen die in die landen zijn gebleken? Zijn deze problemen ook in Nederland te verwachten? Waarom zijn de regering en de geconsulteerde organisaties op dit punt van mening dat kindermishandeling wel moet worden opgenomen, zo vragen deze leden.

Rechterlijke toets

De leden van de CDA-fractie merken op dat het besluit tot het opleggen van een huisverbod een beschikking is in de zin van artikel 1:3, tweede lid Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uithuisgeplaatste kan beroep instellen bij de rechtbank. In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat wanneer het om families gaat waarbij kinderen betrokken zijn, het bestuur van het gerecht ertoe over kan gaan dit soort zaken aan de burgerlijke rechter toe te wijzen vanwege de expertise van de familiekamer. De leden van de CDA-fractie vragen of de toewijzing aan de familiekamer niet standaard zou moeten zijn wanneer er kinderen bij betrokken zijn.

Hierop aansluitend vragen de leden van de CDA-fractie hoe de rechtspositie van de slachtoffers, dus in de meeste gevallen de partner van de uithuisgeplaatse, in de procedure gewaarborgd is. Omdat het gaat om een bestuursrechtelijk traject, wordt het slachtoffer gezien als belanghebbende en derhalve in principe niet in het beschikkingstraject betrokken. De leden van de CDA-fractie vragen specifiek naar de mogelijkheden van oproepen en horen ter zitting van deze slachtoffers en het toevoegen van rechtsbijstand. Kan de regering aangeven hoe de positie van de slachtoffers in de wet kan worden gewaarborgd, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie zouden graag willen weten wat de mogelijkheden voor het slachtoffer zijn als de dader beroep heeft aangetekend tegen de beslissing van de burgemeester. Wordt het slachtoffer dan altijd onmiddellijk op de hoogte gebracht van dit beroep en, zo ja, door wie en op welke wijze? En krijgt het slachtoffer de mogelijkheid te spreken tijdens de beroepsprocedure, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen tot hoe hoog de schadevergoeding kan oplopen wanneer een uithuisgeplaatste ten onrechte een huisverbod opgelegd blijkt te hebben gekregen. Met het College van procureurs-generaal vragen zij zich bovendien af wie de schadevergoeding zal betalen.

De leden van de D66-fractie constateren dat in het wetsvoorstel enige aandacht aan een rechterlijke toets wordt besteed. Zij vragen de regering of de termijn van drie dagen voor een rechterlijke uitspraak – die bovendien kan uitlopen tot zes dagen – op initiatief van de betrokkene niet te lang is, mede gezien het feit dat het tijdelijk huisverbod in eerste instantie voor 10 dagen zal gelden. Tevens vragen zij de regering nader in te gaan op de keuze om voor verlenging van de uithuisplaatsing geen (automatische) rechterlijke toets in te voeren, zoals de Raad van State adviseert.

Tevens vragen de leden van de fractie van D66 wat de mogelijkheden zijn om na het verstrijken van de verlenging met vier weken iets te doen als de problemen voortduren. Welke weg dienen betrokkenen in dat geval te volgen? Dienen zij een kort geding aan te spannen, zo vragen deze leden.

Rechtsbijstand

De leden van de PvdA-fractie merken op dat zij zeer tevreden zijn over de wijze waarop de uithuisgeplaatste zich kan voorzien of wordt voorzien van rechtsbijstand. Gelet op de ingrijpendheid van de maatregel, komt de voorgestelde regeling deze leden als zeer gewenst voor.

Implementatie en uitvoering

Momenteel wordt in een aantal regio’s pilots uitgevoerd met het huisverbod. Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie aangeven wat de bevindingen van de politie in die gebieden zijn ten aanzien van het huisverbod en het gebruik van dit risicotaxatieinstrument? Kunnen alle politiekorpsen de taken die zij zijn toebedeeld, of zullen worden toebedeeld, aan of wordt het beeld dat het College van Procureurs-generaal over de te grote werklast schetst weldegelijk gevoeld? Wat voor oplossingen draagt de politie lokaal hier voor aan, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het voorliggende wetsvoorstel het uitvoeren en handhaven van het tijdelijk huisverbod hoofdzakelijk bij de politie wordt gelegd. Wanneer, bijvoorbeeld bij overtreding van het huisverbod, sprake is van dreigend geweld, ligt dit voor de hand. Echter, het maken van risicotaxaties en het doorverwijzen naar maatschappelijke hulpverlening zal de politie veel werk opleveren, terwijl dit mogelijk even goed of beter door anderen kan worden gedaan.

Het valt de leden van de SP-fractie op dat de reclassering, volgens het wetsvoorstel, bij het uitvoeren van het tijdelijk huisverbod geen rol speelt. Reclassering Nederland heeft ruime ervaring met het werken met risicotaxaties en het controleren van het naleven van voorwaarden. Is overwogen om de reclassering te betrekken bij het uitvoeren en het handhaven van het tijdelijk huisverbod, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie vragen hoe omgegaan zal worden met de handhaving van het opgelegde huisverbod indien de uithuisgeplaatste bijvoorbeeld een zaak aan huis heeft. Wat de rol van de Reclassering zal zijn bij de handhaving, zo vragen deze leden voorts.

De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen met instemming dat pogingen worden ondernomen om een specifiek en eenvoudig hanteerbaar risicotaxatie-instrument te ontwikkelen. Zij vragen de regering waarom de afronding van de genoemde derde fase niet afgewacht wordt zodat het voorgestelde instrument kritisch besproken zou kunnen worden in dit overleg.

Financiën

De leden van de VVD-fractie merken op dat per uithuisplaatsing, volgens de memorie van toelichting een bedrag van € 464 is gemoeid. Deze leden vragen of de regering kan specificeren waar deze kosten precies voor worden gemaakt en ziet de regering mogelijkheden deze op de amokmaker te verhalen.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering extra politiecapaciteit beschikbaar stelt voor de handhaving van tijdelijke huisverboden, zo vragen deze leden. Welke kosten vallen onder de € 464 die een huisverbod de gemeente kost? Bij de invoering van het tijdelijk huisverbod in Oostenrijk bleek dat het aantal opgelegde huisverboden binnen enkele jaren verviervoudigd was. Is hier in de financiële raming rekening mee gehouden, zo vragen deze leden.

Artikelen

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie merken op dat voordat het huisverbod kan worden opgelegd belanghebbenden moeten worden gehoord. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat de mishandelende partner tegen de zin van het slachtoffer het huis uit kan worden gezet. De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze twee constateringen met elkaar te rijmen zijn. Als beide belanghebbenden gehoord worden en zij het allebei met de uithuisplaatsing oneens zijn, hoe kan het verbod dan alsnog worden opgelegd, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of uit artikel 2, derde lid, een plicht volgt voor de burgemeester om bij te springen in de verzorging van de betreffende kinderen wanneer door oplegging van een huisverbod een lacune dreigt te ontstaan in de verzorging.

Deze leden vragen waaraan, en aan wat voor bereik, moet worden gedacht bij de nadere regels die, zo staat in artikel 2 lid 5, door de Minister van Justitie bij regeling kan worden gegeven met betrekking tot het huisverbod.

Artikel 3

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich, alles afwegende, vinden in de keuze van de regering om de burgemeester de maatregel op te laten leggen. Begrijpen zij het goed dat de snelle interventie de belangrijkste reden was om tot deze keuze te komen?

Deze leden hebben nog enige aarzeling bij de voorgestelde mogelijkheid om deze zeer ingrijpende beslissing te kunnen mandateren aan een hulpofficier. Juist bij de start lijkt betrokkenheid van de burgemeester deze leden zeer gewenst. Het komt deze leden dan ook wenselijk voor om juist in het begin altijd de burgemeester op zijn minst verplicht te betrekken bij het nemen van zo’n beslissing. Hoe kijkt de regering aan tegen bijvoorbeeld de constructie dat de hulpofficier weliswaar zo’n besluit kan nemen, maar niet dan na – telefonisch – overleg met de burgemeester.

De hulpofficieren zullen worden geschoold om, in geval van (dreigend) huiselijk geweld, inzicht te krijgen in wanneer wel en wanneer niet een huisverbod opgelegd moet worden. Is de scholing van de hulpofficieren al begonnen en zijn de hulpofficieren van de plaatsen waar de proef begint al klaar met de scholing, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Deze leden vragen of de regering meer informatie kan geven over de proef en hoe deze vorm heeft gekregen of gaat krijgen. Wanneer gaat de proef van start, zo vragen deze leden.

Is het voor de politie altijd duidelijk wanneer een constatering moet worden opgevolgd door een bestuurlijke actie dan wel een strafrechtelijke, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Deze leden vragen dit aangezien de scheidslijn tussen die gevallen die strafrechtelijk vervolgd moeten worden en die gevallen die in aanmerking komen voor een huisverbod erg dun is. Kan de regering aangeven waar die scheidslijn ligt en wie dat bepaalt?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een handleiding nodig is die agenten leert wanneer een ruzie slechts een ruzie is en wanneer deze tot uithuisplaatsing noopt. Bij de politie moet, voor zover de aan het woord zijnde leden weten, een dergelijk instrument nog ontwikkeld en getest worden. In het strafrecht is de reclassering de partij die een dergelijke risicotaxatie maakt. Waarom wordt buiten het strafrecht dezelfde organisatie niet ingezet? Met de Korpsbeheerdersraad en de Raad van Hoofdcommissarissen van Politie zijn de aan het woord zijnde leden bovendien van mening dat ook burgemeesters goed moeten worden geïnformeerd en opgeleid om op de juiste wijze met hun bevoegdheid om te gaan. Hoe voorziet de regering dat hier invulling aan gegeven zal worden?

Artikel 4

De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel 4, lid 3, wordt gesproken over de plaatsen waar ambtenaren van politie mogen controleren of de uithuisgeplaatste aan het verbod voldoet. Deze leden vragen of de regering kan aangeven op welke manier in de praktijk zal worden gecontroleerd op het naleven van het huisverbod. Zal de politie bijvoorbeeld regelmatig bij de partner langs gaan om na te gaan of het verbod in stand wordt gehouden? De aan het woord zijnde leden sluiten zich op dit punt aan bij de zorgen van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

Artikel 9

De leden van de VVD-fractie merken op dat de uithuisplaatsing, wanneer omstandigheden daar aanleiding toe geven, kan worden verlengd tot vier weken (artikel 9, lid 1). Deze leden zijn het ermee eens dat, wanneer dit noodzakelijk is, na de eerste tien dagen een langere time-out aangenomen moet kunnen worden. Immers, het tot zinnen komen van de uithuisgeplaatste houdt zich niet altijd strikt aan een termijn van tien dagen. Wat is de ervaring met verlenging door Oostenrijk en Duitsland? Komt verlenging veel voor, zo vragen deze leden. Zowel de Raad voor de Rechtspraak als de Raad van State verzoekt een kortere termijn dan tien dagen voor het huisverbod mogelijk te maken. Deze leden vragen waarom specifiek is gekozen voor een termijn van tien dagen in eerste beginsel en een termijn van vier weken als uiterste limiet en niet een andere termijn.

De voorzitter van de commissie

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie

Bonjakovi-van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Dittrich (D66), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Visser (VVD), Azough (GL), Griffith (VVD), Van Egerschot (VVD), Van Schijndel (Groep Eerdmans-van Schijndel), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA), Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen), Vacature (LPF) en Vacature (SP).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Lambrechts (D66), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Noorman-den Uyl (PvdA), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Joldersma (CDA), Vacature (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Vacature (VVD), Karimi (GL), Van der Sande (VVD), Örgü (VVD), Eerdmans (Groep Eerdmans-van Schijndel), Kalsbeek (PvdA), Halsema (GL), Timmer (PvdA), Vacature (algemeen) en Vergeer (SP).

Naar boven