30 654 Wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij

Nr. 83 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2010

Hierbij bied ik u – mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en in overeenstemming met opvattingen van de ministers van Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken – het Voorlopig Programma Stikstof aan.1 Het kabinet heeft in overleg met de provincies besloten het stikstofvraagstuk via een stikstofvoorziening in de Crisis- en Herstelwet en een Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) het hoofd te bieden.

In mijn brief van 8 februari 2010 (kamerstuk 30 654, nr. 77) heb ik samen met mijn collega van VROM de plannen voor de PAS met u gedeeld. In deze brief heb ik geschetst langs welke lijnen ik de vergunningverlening wil faciliteren door in te zetten op een werkwijze die recht doet aan verbetering van de natuur en aan de gewenste economische dynamiek in Nederland.

Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, op basis van de Crisis- en Herstelwet, per 31 maart 2010 ligt er ook een wettelijke opdracht om binnen vier maanden met het Voorlopige Programma (art. 19kl Nb-wet) voor de PAS te komen en binnen twee jaar met een definitief programma (artikel 19kg). Gezien de urgentie van het vraagstuk heb ik gestreefd naar het eerder opleveren van het voorlopige programma. De motie van Cramer/Koopmans (Kamerstukken II 32 123-XIV, nr 159) heeft daar ook om verzocht.

Naast het voorlopige programma stikstof, bied ik u ook het afwegingskader water en sociaaleconomische aspecten aan1, waar in de motie Cramer / Koopmans ook om wordt gevraagd. Daarnaast informeer ik u over een inventarisatie die is uitgevoerd naar vertegenwoordiging van de belanghebbenden in de beheerplanprocessen.

Het Voorlopige Programma Stikstof

De Programmatische Aanpak Stikstof beoogt een duurzame economische ontwikkeling samen te laten gaan met het op termijn realiseren van de natuurdoelen van Natura 2000. Om de achteruitgang van de biodiversiteit tot stilstand te brengen zijn op Europees niveau natuurdoelstellingen vastgelegd.

In Nederland is in veel gevallen de hoge stikstofdepositie een belangrijke belemmerende factor om de natuurgebieden in een goede staat van instandhouding te brengen. Door te kiezen voor een integrale herstelstrategie ligt de nadruk niet langer eenzijdig op het terugdringen van de stikstofbelasting en ontstaat er ontwikkelruimte voor het mogelijk houden en maken van duurzame ontwikkelingen. Daarmee geven we invulling aan de belangrijkste aanbeveling van de adviesgroep Huys (juni 2009) en eerder geduid in het advies van de heer Trojan (juni 2008).

De kern van de aanpak laat zich als volgt schetsen. Er is op dit moment al sprake van een trend van dalende stikstofdeposities. Ontwikkelingen kunnen verder worden ondersteund indien door Europese, landelijke, provinciale en lokale maatregelen samen de huidige dalende stikstofdepositie wordt versterkt. Daarnaast moeten ook andere maatregelen worden getroffen die achteruitgang van de natuurkwaliteit voorkomen. De andere maatregelen, zoals het verbeteren van de watercondities en effect gerichte maatregelen in het beheer, worden beschreven in de herstelstrategieën die per habitattype worden opgesteld. Ontwikkelingen kunnen worden toegestaan binnen de gecreëerde ontwikkelruimte. Belangrijk daarbij is wel dat de dalende stikstofdepositie en de uit te voeren herstelmaatregelen adequaat worden geborgd. Het treffen van de afgesproken maatregelen is dus niet vrijblijvend, maar kent een uitvoeringsverplichting.

Inhoud

Dit Voorlopige Programma is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen departementen, provincies en VNG. Maatschappelijke organisaties zijn geconsulteerd over de inhoud van dit programma en hebben een positieve grondhouding ten aanzien van de gekozen aanpak. Ik heb over deze aanpak gesproken met de Europese Commissaris en de diensten van de Europese Commissie.

De voorlopige PAS beschrijft de contouren van de Programmatische Aanpak Stikstof en geeft op belangrijke delen al de invulling ervan. Het betreft:

  • De vaststelling van de omvang van de huidige stikstofdepositie inclusief de huidige dalende trend en de te verwachte stikstofdepositie op basis van vastgesteld beleid voor 2020 en 2030. Ten behoeve van de onderbouwing van het voorlopige programma heeft het PBL samen met RIVM en LEI de studie «Verkenning van aanvullende maatregelen in het kader van PAS, een verkenning van de gevolgen voor milieu en economie» opgeleverd. In deze studie zijn de nieuwste inzichten over de omvang van de stikstofdepositie verwerkt. Deze studie is als bijlage bijgevoegd.

  • De ontwikkeling van herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitattypen. Het beschikbaar komen van deze strategieën is een sleutel voor het gefaseerd en slim realiseren van de natuurdoelen. In deze herstelstrategieën wordt niet alleen naar stikstof gekeken, maar ook naar andere belemmerende factoren die realisatie van de natuurdoelen in de weg staan. Het geeft nader richting aan de nuancering van de kritische depositiewaarde voor stikstof. Hierdoor kunnen die maatregelen worden genomen die maatschappelijk gezien het meeste opleveren tegen de laagste kosten. Er moet nog wel veel werk worden verzet om deze herstelstrategieën meer praktisch bruikbaar te maken in de beheerplanprocessen.

  • Voorstellen voor extra maatregelen om de stikstofemissies te beperken op landelijk niveau: er is voortgang geboekt met voorstellen voor extra generiek beleid door met name een pakket maatregelen dat er op gericht is de stikstofemissie van de veehouderij te beperken. Verder hebben verschillende provincies met grote ambitie en voortvarendheid gewerkt aan provinciale aanpakken.

  • Uitgangspunten voor de toedeling van ontwikkelruimte zijn geformuleerd. Opgenomen is dat in het definitieve programma er ontwikkelruimte voor de MIRT-projecten wordt toegedeeld en daarnaast voldoende regionale/lokale ontwikkelruimte ontstaat.

  • Het voorlopige programma heeft ook de kosten, financiering, de monitoring en de borging verkend.

Tegelijkertijd kan vastgesteld worden dat het traject naar een definitef programma op belangrijke punten nog nadere uitwerking behoeft.

De programmatische aanpak is pas klaar als deze in de praktijk werkt. De komende maanden zullen belangrijke producten worden opgeleverd zoals de herstelstrategieën, een rekeninstrument voor het doorrekenen van gebiedsgerichte maatregelen, nader invullen van de ontwikkelruimte en een concrete onderbouwing van kosten en financiering van de aanvullende maatregelen.

Met behulp van de programmatische aanpak waarin de verschillende overheden intensief samenwerken en in goede afstemming met de maatschappelijke organisaties zullen de lacunes worden opgevuld. Mijn inzet is om op deze manier tot een breed gedragen definitief programma te komen dat in de praktijk zijn waarde bewijst: duurzame ontwikkeling en behoud van biodiversiteit gaan samen.

Het Voorlopige Programma is niet alleen een tussenproduct op weg naar de definitieve PAS. Het is, met de aanvullende producten die de komende maanden opgeleverd worden, te gebruiken om de implementatie van Natura 2000 en het proces van vergunningverlening te ondersteunen.

Afwegingskader water

Voor het afwegingskader water heeft het regiebureau Natura 2000 bijgevoegde Strategie Water en Natura 2000 ontwikkeld.1 De strategie geeft puntsgewijs aan hoe men per gebied tot realisatie van de wateropgave kan komen en beschrijft de prioritaire acties die nodig zijn om de waterambities van Natura 2000 en TOP-gebieden te realiseren. De waterstrategie is tot stand gekomen door samenwerking van experts van waterschappen, terreinbeheerders en bevoegde gezagen en vervolgens besproken met een brede groep betrokkenen. Ik vind de waterstrategie waardevol omdat deze enerzijds bijdraagt aan de natuurdoelen en anderzijds leidt tot duidelijkheid in de gebieden. De strategie is bestuurlijk geaccordeerd en wordt als een werkbare aanpak gezien. Het Regiebureau zal de voortgang bewaken.

Afwegingskader sociaaleconomische aspecten

Zoals ik meermalen met u gedeeld heb, hecht ik waarde aan een balans tussen ecologie en economie.

Om natuurdoelen te realiseren is het van belang om de belanghebbenden in de gebieden duidelijkheid te geven over de sociaaleconomische perspectieven van het gebied. Voor het afwegingskader voor de sociaaleconomische aspecten hebben de maatschappelijke organisaties een eerste voorzet gedaan waarin hun wensen voor een sociaaleconomische paragraaf in het beheerplan zijn beschreven. Vervolgens is het stuk onder leiding van het Regiebureau Natura 2000 besproken met alle bevoegde gezagen. Bijgevoegde afwegingskader (Beheerplannen Natura 2000: Sociaaleconomische gevolgen en ontwikkelingsruimte)1 wordt gedragen door de bevoegde gezagen en alle betrokken organisaties. Afgesproken is om conform dit afwegingskader de sociaaleconomische paragraaf op te stellen.

De sociaaleconomische paragraaf kan de beheerplanopstellers helpen de sociaaleconomische aspecten op een goede manier in het beheerplan te integreren. Soms kan de uitwerking beperkt zijn als de partijen het er over eens zijn dat er geen of beperkte sociaaleconomische gevolgen te verwachten zijn. In een aantal gevallen zal het noodzakelijk zijn een zorgvuldige analyse uit te voeren om meer inzicht te krijgen. Het blijft dus maatwerk per gebied waarbij gefocust moet worden op concrete knelpunten en oplossingen.

Vertegenwoordiging in beheerplannen

In het veld waren zorgen over een mogelijk onevenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbende partijen in de beheerplanprocessen. Ik heb daarom het Regiebureau Natura 2000 gevraagd te laten onderzoeken of dit incidenten zijn of een breder probleem. Het LEI heeft dit onderzoek uitgevoerd en de vertegenwoordiging van verschillende organisaties in kaart gebracht. In totaal zijn 62 van de 162 gebieden onderzocht die een representatief beeld geven. Er is hierbij een verdeling gemaakt naar de vertegenwoordigde partijen in de categorieën Rijksoverheid, Andere overheid, Natuurbeschermingsorganisaties, Agrarisch bedrijfsleven, Ander bedrijfsleven, Burgers en Overige belanghebbenden. De conclusie is dat er over de hele linie sprake is van een evenwichtige vertegenwoordiging. Vastgesteld is ook dat afgelopen twee jaar de situatie is verbeterd. Ik heb de uitkomsten van deze studie besproken met de maatschappelijke organisaties. Zij onderschrijven de conclusies. We hebben afgesproken dat als er lokaal knelpunten optreden in de beheerplanprocessen de partijen elkaar direct aanspreken en het Regiebureau Natura 2000 wordt ingeschakeld om tot een oplossing te komen.

Aanwijzingsbesluiten

Uw Kamer heeft verzocht om voorlopig geen definitieve aanwijzingsbesluiten te nemen. Dit in afwachting van het beschikbaar komen van afwegingskaders voor stikstof, water en sociaaleconomische effecten. Hierdoor wordt het risico groter dat het doel van vaststelling van alle besluiten voor het eind van het jaar niet gehaald gaat worden. Ondanks dat de voorbereidingen doorgaan, komt er druk op de planning. Het vaststellen en publiceren van de besluiten moet gefaseerd plaatsvinden om het zorgvuldig te kunnen uitvoeren. Nu de afwegingskaders voor stikstof (voorlopig), water en sociaaleconomische effecten beschikbaar zijn, zal ik de besluitvorming medio september weer ter hand nemen. Daarbij gaat het vooralsnog om gebieden die voor stikstof niet complex zijn. Voorts zal ik in overleg met provincies de verdere planning van de aanwijzingsbesluiten bekijken. Dat geldt ook voor de planning van de beheerplannen. Bestuurlijk is afgesproken dat dit rond 10 oktober gebeurt.

Tot slot

Ik ben verheugd te kunnen vaststellen dat er weer goede stappen gezet zijn op de door mij ingezette koers van rek en ruimte in Natura 2000. Door de ontwikkeling van afwegingskaders voor stikstof, water en sociaaleconomische aspecten hebben we belangrijke stappen gezet naar een beter werkbare en evenwichtige implementatie van Natura2000. Met deze afwegingskaders wordt het lokaal en landelijk mogelijk om te komen tot een zorgvuldige balans tussen mensen, natuur en economie.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven