30 636
Klokkenluidersprocedures in ondernemingen

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 oktober 2006

Gevolggevend aan het verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (06-SZW-B-098) om uw Kamer te informeren over de stand van zaken inzake klokkenluidersprocedures kan ik uw Kamer daarover mede namens de ministers van Justitie, Economische Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het volgende mededelen.

Over de uitkomsten van het onderzoek naar zelfregulering van klokkenluidersprocedures1 is op 26 juni jl. aan de Stichting van de Arbeid een reactie gevraagd.

In haar reactie van 6 oktober jl. laat de Stichting weten dat het met de bekendheid van de verklaring van de stichting van de arbeid wel meevalt inzake het omgaan met vermoedens van misstanden in ondernemingen. Zij ervaart het als positief dat 27 procent van de werkgevers en 36 procent van de werknemers op de hoogte zijn van het bestaan ervan. Hoewel volgens de Stichting uit het ontbreken van regelingen niet kan worden afgeleid dat (vooral kleinere) ondernemingen zich niet bewust zijn van de problematiek, is zij wel bereid om de door haar ontworpen Verklaring en de daarbij horende voorbeeldprocedure nogmaals onder de aandacht van haar achterban te brengen.

De Stichting wijst een wettelijke verplichting om een klokkenluidersregeling vast te stellen af, omdat daardoor geen klimaat voor het vrij en zonder angst voor represailles melden van misstanden kan worden afgedwongen. De Stichting merkt daarbij nog op dat de overheid verantwoordelijk is voor regelgeving waaraan een zorgvuldig handelende (potentiële) klokkenluider bescherming kan ontlenen tegen (dreiging van) ontslag en benadeling.

Het bespreekbaar maken van de problematiek inzake klokkenluiden en het aanmoedigen om misstanden te melden kan volgens de Stichting het best bereikt worden door zelfregulering mits ondersteund met goede voorlichting. Voor dat laatste ziet de Stichting mede een taak voor de overheid.

Op dit moment worden de bestaande klokkenluidersregelingen in de openbare sector geëvalueerd waarbij ook de werking van de Commissie Integriteit Rijk (sinds 10 maart 2006 opgegaan in de Commissie Integriteit Overheid) wordt meegenomen. De resultaten van dit onderzoek worden in 2007 verwacht, zoals recentelijk nog aan uw Tweede Kamer is gemeld door de minister van BZK in de beantwoording van de vragen van het kamerlid Boelhouwer (kenmerk 2050619190, ingezonden 14-9-2006).

Gelet op de complexiteit van de verdere besluitvorming is het aangewezen dat de beoordeling van de resultaten van het evaluatierapport en de uitwerking van de in het verleden gedane toezeggingen worden overgelaten aan het nieuwe kabinet.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Kamerstukken II, 2005/2006, 30 636, nr. 1

Naar boven