30 634
Wijziging van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en van enige andere wetten (omzetting teruggaafregeling bestelauto’s ondernemers in vrijstellingsregeling)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 15 september 2006

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel over de vrijstellingsregeling van de Wet op de beslasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (BPM) ter uitvoering van de motie-Dezentjé Hamming/Crone (30 306, nr. 56). Hiermee komt een einde aan het onnodig rondpompen van geld. Alhoewel deze leden verheugd zijn dat deze regeling er komt, betreurt zij het dat de inwerkingtreding niet al eerder heeft plaatsgevonden in verband met automatiseringsproblemen bij de Belastingdienst.

De leden van de VVD-fractie hebben met betrekking tot het wetsvoorstel nog enkele vragen over een in hun ogen onevenwichtigheid in de wet.

2. Nieuwe regeling

De leden van de VVD-fractie wensen tevens in dit kader te memoreren dat zij vorig jaar tevergeefs hebben geprobeerd de bijtelling voor de privé gereden kilometers van bestelbussen van ondernemers af te schaffen. Hiervoor was bij andere fracties in de Tweede Kamer helaas geen steun te vinden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het voorliggende wetsvoorstel ondernemers de BPM niet hoeven te betalen. De berijder, die privé-gebruik van de bestelauto maakt, moet echter wel de BPM meetellen bij de berekening van de cataloguswaarde voor de fiscale bijtelling. Er bestaat nog steeds een onevenwichtigheid tussen het hoge niveau van de fiscale bijtelling – vanwege de brede grondslag – en het door de werknemer ervaren privé-voordeel. De leden van de VVD-fractie vinden dan ook dat er een duidelijk verschil is tussen personenauto’s en bestelbussen.

Nu de voorfinanciering van de BPM wordt omgezet in een vrijstelling, is er een goede gelegenheid om dit knelpunt weg te nemen door de niet verschuldigde BPM uit de grondslag voor de bijtelling te halen. In het voorliggende wetsvoorstel wordt juist het tegenovergestelde geregeld. Door middel van de voorgestelde aanpassing van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 blijft de BPM, ook al bestaat daarvoor een vrijstelling, toch deel uitmaken van de grondslag waarover de berijder bijtelling wegens privé-gebruik moet betalen. De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat de ratio is achter het heffen van bijtelling over een niet betaald bedrag.

In het kader van bijtelling vragen de leden van de VVD-fractie nog aandacht voor het volgende. Het zou voor het bedrijfsleven een enorme (administratieve) lastenverlichting zijn wanneer de BTW-regelgeving op de fiscale bijtellingsregeling wordt aangepast. Ondernemers moeten voor gereden privé-kilometers met de (bestel)auto van de zaak BTW corrigeren. Dit kunnen zij doen middels een vaste formule, te weten 12% van 25% van de cataloguswaarde van de auto. De reden waarom het percentage 25% bedraagt in plaats van 22% is het feit dat woon-werkverkeer voor de BTW als privé wordt beschouwd. Voor de bijtellingsregeling wordt woon-werkverkeer echter als zakelijk beschouwd. Voor ondernemers zou het wenselijk zijn als woon-werkkilometers voor zowel de bijtellingsregeling als de BTW-regeling als zakelijk worden beschouwd. En dat voor beide regelingen dus een percentage wordt gehanteerd van 22%, zo stellen de leden van de VVD-fractie.

Veel bedrijven werken met het zogenoemde «verbod op privé-gebruik» waarbij de werkgever de werknemer verbiedt privé te rijden met de bestelauto. Met zo’n verbod wordt een dure fiscale bijtelling of het bijhouden van een tijdrovende rittenregistratie voorkomen. De werknemer mag de bestelauto wel ’s avonds mee naar huis nemen (= woon-werkverkeer). Deze ritten zijn immers voor de bijtelling zakelijke kilometers. Probleem hierbij is dat de werkgever toch wordt geconfronteerd met een verplichte BTW-correctie, omdat woon-werkverkeer voor de BTW privé is. Dat kost de werkgever niet alleen ettelijke honderden euro’s per auto per jaar, maar ook extra tijd. Is de regering voornemens met een oplossing te komen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het Europees Parlement pleit voor geleidelijke afschaffing van de BPM en deze te vervangen door een op brandstofverbruik en CO2 uitstoot gerelateerde belasting. Is de regering bereid de aanbevelingen in het betreffende Europese rapport over te nemen? Zou de regering willen overwegen om als eerste stap deze regeling te treffen voor motorfietsen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bekend is met het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 27 juni 2006 in de zaak Van de Coevering (C-242/05). In welke opzichten is de huidige wetgeving over de BPM (mogelijkerwijs) in strijd met het recht op vrij verkeer van personen, goederen en diensten binnen de EG? Welke wijzigingen dienen in deze wetgeving te worden aangepast om een schending van het gemeenschapsrecht te vermijden?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bekend is met het feit dat overheidsorganisaties die na 1 juli 2005 een of meerdere bestelauto’s (zogenaamde «grijs kentekens») hebben aangeschaft daarbij getoetst worden op hun ondernemerschap, en indien blijkt dat geen OB-diensten worden verricht de Belastingdienst de betrokken partijen uitnodigt aangifte te doen en vervolgens alsnog BPM en de hogere houderschapsbelasting te gaan voldoen? Waarom is dit het geval terwijl bij de invoering van BPM voor grijs kentekens het uitgangspunt was het terugdringen van ongewenst gebruik van grijs kenteken door particulieren? Nu blijkt dat alleen organisaties die wel OB belaste activiteiten voeren in aanmerking komen voor de BPM-ontheffing alsook voor de lagere motorrijtuigenbelasting, moeten veel overheidsdiensten, zorginstellingen, wellicht ook banken, scholen en verzekeraars (allen niet BTW-plichtig) die bedrijfsmatig of voor uitoefening van hun openbare nutsfuncties bestelwagens nodig hebben, toch de BPM en hoge HSB gaan betalen. Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat deze gang van zaken niet in overeenstemming is met het doel van de wetswijziging BPM-heffing? Is het de bedoeling dat behalve particulieren ook nutsinstellingen zonder OB belaste taken de hogere heffingen verschuldigd zijn? Zijn er passages in de toelichting op het wetsvoorstel aan te geven die duidelijk verwijzen naar de verschuldigdheid van BPM en «particuliere houderschapbelasting» zoals door de Belastingdienst nu wordt opgelegd aan onder andere diensten binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Op welke wijze worden overheidsdiensten en nutsinstellingen die met deze kostenverzwaring te maken krijgen, gecompenseerd ter veiligstelling van de kwaliteit en omvang van hun dienstverlening? Indien de huidige actie van de Belastingdienst niet aansluit bij de bedoeling van de betreffende wetgeving, op welke wijze en termijn zal dan worden gecorrigeerd, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de VVD-fractie vragen of het een overweging is gemeenten een vrijstelling te geven van BPM op bestelbussen, om zo ook hier een einde te maken aan het rondpompen van geld?

Tot slot willen deze leden in het kader van «Anders Betalen voor Mobiliteit» en de commissie-Nouwen weten wanneer de eerste fiscale voorstellen te verwachten zijn.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De waarnemend griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Ondervoorzitter, Smits (PvdA), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Van Egerschot (VVD), Irrgang (SP) en Willemse-van der Ploeg (CDA).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), vacature PvdA, Duyvendak (GL), Van Gent (GL), vacature algemeen, De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Stuurman (PvdA), Schippers (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Beek (VVD), Gerkens (SP) en Rambocus (CDA).

Naar boven