30 611
Wijziging van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus in verband met de wederzijdse erkenning van beroepseisen gesteld aan het verrichten of aanbieden van beveiligings- of recherchewerkzaamheden door het in stand houden van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau

nr. 6
Verslag

Vastgesteld 28 september 2006

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de regering deze wet indient om te voldoen aan de Europese verplichting ingevolge artikel 49 van het EG-verdrag. Het is evident dat Nederland aan zijn Europese verplichtingen moet voldoen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten of met de wijziging van de toetredingseisen niet de mogelijkheid ontstaat dat buitenlandse toetreders met een lagere kwaliteitsstandaard in Nederland moeten worden toegelaten. Zij vragen hoe dit eventueel voorkomen kan worden.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de wederzijdse erkenning die op basis van dit wetsvoorstel nodig is. Zij vragen of deze procedure de normale gang van zaken in de wetgeving van de andere lidstaten is. Waaraan moeten deze leden bij de erkenningsprocedure denken? Voor welke lidstaten is de verwachting dat een dergelijke erkenningsprocedure kan worden gestart, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten in hoeverre Nederlandse bedrijven in de andere lidstaten van de Europese Unie op eenzelfde manier werkzaamheden kunnen verwachten als buitenlandse bedrijven in Nederland. Is er sprake van een gelijk speelveld, zo vragen deze leden.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie wat de verwachting is ten aanzien van de Nederlandse markt als gevolg van dit wetsvoorstel. Zij vragen of daadwerkelijk nieuwe, in het buitenland gevestigde bedrijven, zullen toetreden tot de Nederlandse markt en wat dit zal betekenen voor Nederlandse bedrijven.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat voorziet in een wederzijdse erkenningsclausule waarin is opgenomen, dat de vergunningsvereisten worden gelijkgesteld aan de eisen die in andere lidstaten worden gesteld. Deze leden onderkennen dat het onderhavige voorstel direct gevolg is van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (HvJEG), d.d. 7 oktober 2004. Zij ondersteunen de aanpassing van de wet om deze in overeenstemming te brengen met het Europese recht. Wel vragen zij waarom het twee jaar heeft moeten duren voordat de regering met dit wetsvoorstel komt.

Uit het wetsvoorstel maken de leden van de VVD-fractie op dat aanvankelijk was beoogd de onderhavige wijziging van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) onderdeel te laten zijn van een meeromvattend wetsvoorstel tot wijziging van deze Wpbr. Deze leden zijn met de regering van mening dat de keuze voor het spoedig uitvoering geven aan de uitspraak van het HvJEG de juiste keuze is om verder tijdsverloop te voorkomen. Toch zijn zij benieuwd naar de reden waarom de veel omvattender modernisering van de Wpbr zo lang op zich laat wachten. Wat zijn de knelpunten die nog ter discussie staan, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie hebben, gelet op het bovenstaande, nog wel een aantal vragen met betrekking tot de uitwerking en de mogelijke praktijk van de voorgestelde clausules (die zijn ontleend aan de modelclausules, opgenomen in aanwijzing 131C van de Aanwijzingen voor de regelgeving) van wederzijdse erkenning.

Zo vragen de leden van de VVD-fractie allereerst of de voorgestelde wetswijziging voor een duidelijke praktijk kan zorgen. Het wetsvoorstel voorziet in een clausule van wederzijdse erkenning voor in andere lidstaten afgegeven vergunningen, verkregen toestemmingen en verstrekte legitimatiebewijzen, die vergelijkbare waarborgen bieden.

Gelet op dit punt, geeft de Raad van State in zijn advies aan, dat aan de hand van een analyse van de stelsels van de andere lidstaten vooraf kan worden vastgesteld welke stelsels vergelijkbare waarborgen bieden. De leden van de VVD-fractie menen dat niet uit het wetsvoorstel en de memorie van toelichting volgt wie deze analyse zal maken en wie de uiteindelijke aanvragen zal toetsen. Zij vragen of dit zal gebeuren door het ministerie van Justitie, dat in een later stadium ook de toestemmings- en vergunningsaanvragen zal behandelen. De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat niet nader wordt aangegeven op welke wijze dit zal worden getoetst. Ook hebben deze leden behoefte aan inzicht in de onderscheiden stelsels. Zij willen dat de vanuit Nederland opererende bedrijven onder gelijke voorwaarden kunnen opereren als hun vanuit het buitenland opererende concurrenten. Zij vragen of de regering dit kan garanderen.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering hier meer duidelijkheid over te geven.

Zij vragen wie zal gaan toetsen of er sprake is van een vergunning of toestemming met «vergelijkbare waarborgen». Worden, zo vragen deze leden, deze periodiek, opnieuw en per land, aan toetsing worden onderworpen. Zij vragen of de regering vervolgens uiteen kan zetten of er dan alsnog mogelijkheden bestaan om in andere lidstaten afgegeven vergunningen, verkregen toestemmingen en verstrekte legitimatiebewijzen niet te erkennen en dus alsnog te weigeren. Zo ja, onder welke omstandigheden? Indien dit niet het geval is, vragen deze leden of de regering dit onder omstandigheden wenselijk acht.

Vervolgens constateren de leden van de VVD-fractie dat er, gelet op de uitvoering, voor gekozen is dat de buitenlandse dienstverrichters de vergunning en toestemming centraal organiseren. Deze leden kunnen zich vinden in de voorgestelde centralisatie. Hiermee wordt immers de procedure voor buitenlandse dienstverrichters gestroomlijnd en binnen de zogenoemde één-loket-gedachte gebracht. De leden van de VVD-fractie staan positief tegenover het voorstel om de verlening van de vergunning en de toestemming onder te brengen bij het ministerie van Justitie en zij hopen dat dit inderdaad duidelijkheid zal scheppen voor de buitenlandse dienstverrichters.

De leden van de VVD-fractie hebben in juni 2006 vragen aan de minister van Justitie gesteld over ongeregistreerde particuliere beveiligingsorganisaties. Zij staan behoedzaam tegenover een toename van dit soort organisaties en het gebruik van niet toegestane middelen in hun werkzaamheden. Zij vragen of de regering een overzicht kan bieden van de verschillen in bevoegdheden die een particulier recherchebureau in verschillende EU-landen heeft. In hoeverre, zo vragen deze leden, zullen in Nederland opererende particuliere rechercheurs verbonden zijn aan de werkwijzen van in een ander land gevestigde medewerkers. Heeft het verleden uitgewezen dat een vanuit een ander land opererend detectivebureau zijn werknemers in Nederland anders te werk laat gaan dan een Nederlands detectivebureau dat zou doen? Welke andere EU-landen verkeren in een soortgelijke situatie als Nederland, waarbij nationale wetgeving vestiging van buitenlandse particuliere recherchebureaus bemoeilijkt? Welke lidstaten hebben soortgelijke wetgeving reeds geïmplementeerd? Hebben zij dit op een vergelijkbare wijze gedaan als het onderhavige wetsvoorstel beoogt?

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel particuliere recherchebureaus, alarminstallateurs en beveiligers momenteel in Nederland actief zijn en welk deel van deze organisaties van niet-Nederlandse origine is. Zij vragen wat de verwachting wat betreft de groei van buitenlandse en Nederlandse recherchebureaus na invoering van het onderhavige wetsvoorstel is. Is er tot dusver, zo vragen deze leden, reeds aanzienlijke interesse getoond vanuit het buitenland en zo ja, vanuit welke landen. Deze leden vragen tot slot wat de effecten van de mogelijke instroom van rechercheurs, alarminstallateurs en beveiligers als gevolg van deze wetgeving op de werkgelegenheid in Nederland zijn.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Beuker (PvdA)


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Dittrich (D66), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Visser (VVD), Azough (GL), Griffith (VVD), Van Egerschot (VVD), Van Schijndel (Groep Eerdmans/van Schijndel), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA), Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen), Vacature (LPF) en Vacature (SP).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Lambrechts (D66), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Noorman-den Uyl (PvdA), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Joldersma (CDA), Vacature (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Vacature (VVD), Karimi (GL), Van der Sande (VVD), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA), Halsema (GL), Timmer, Vacature (algemeen) en Vergeer (SP).

Naar boven