nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat in verband
met de wijziging van de financiering van het flexibel pensioen en uittreden
van het overheidspersoneel de bepaling wordt gewijzigd betreffende de dekking
van financiële lasten voortkomend uit de beëindiging van deelname
van werknemers van een instelling aan een vut-overeenkomst;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet kaderregeling vut overheidspersoneel wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zinsdeel «uit een vut-overeenkomst ontstane rechten
van personen die behoren of behoorden tot het personeel» wordt vervangen
door: beëindiging van de gebondenheid aan een vut-overeenkomst
2. Het zinsdeel «voor het geval zo’n instelling ophoudt
te bestaan of ophoudt als een zodanige instelling te bestaan» wordt
vervangen door: voor het geval zo’n instelling of onderdeel daarvan
ophoudt te bestaan of ophoudt als zodanig te bestaan.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,