30 599
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake colleges van bestuur en raden van toezicht

nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2007

Naar aanleiding van het plenaire debat d.d. 13 september 2007 over het wetsvoorstel wijziging WEB inzake colleges van bestuur en raden van toezicht heb ik u op 8 november een brief gestuurd over goed bestuur in de bve-sector (Kamerstukken II 2007/08, 27 451 en 30 599, nr. 78). Uit het verslag van de procedurevergadering van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 november 2007 maak ik op dat de leden van de commissie van oordeel zijn dat ik in de brief inga op de meeste van de opmerkingen die tijdens het debat op 13 september 2007 zijn gemaakt. Op één punt stelt het lid Biskop evenwel een vraag over de mogelijkheid om meer keuzevrijheid te geven aan bve-instellingen bij de inrichting van het interne toezicht. Graag informeer ik u in deze brief nader over mijn standpunt over die keuzevrijheid.

In reactie op de vraag over de termijn waarbinnen u een nota van wijziging bij het wetsvoorstel wijziging WEB inzake colleges van bestuur en raden van toezicht (Kamerstukken II, 30 599, nr. 2) wordt voorgelegd, kan ik het volgende melden. De wijzigingen waartoe ik heb besloten naar aanleiding van ons debat op 13 september 2007, zijn reeds verwerkt in het wetsvoorstel medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs (Kamerstukken II 2007/08, 31 266, nr. 2). Dit wetsvoorstel is op 8 november jongstleden bij uw Kamer ingediend. De bedoelde wijzigingen betreffen een adviesrecht voor zowel de deelnemers als het personeel ten aanzien van de profielen voor leden van de raad van toezicht, alsmede een voordrachtsrecht voor het personeel voor één lid van de raad van toezicht. U treft deze wijzigingen aan in het laatstgenoemde wetsvoorstel artikel IV, onderdeel B, het nieuwe zesde lid van artikel 8a.2.2, en artikel IV, onderdeel E, onder 2, het nieuwe zesde lid van artikel 9.1.4. Om die reden is een nota van wijziging op het wetsvoorstel Wijziging WEB inzake colleges van bestuur en raden van toezicht niet nodig.

Het belang van onafhankelijk intern toezicht binnen bve-instellingen

De bestuurders van bve-instellingen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van belangrijke wettelijke taken. Zij bepalen, in samenspraak met belanghebbende partijen, op welke manier die uitvoering het beste vorm gegeven kan worden. Zij dragen daarbij de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het verzorgde onderwijs. Bovendien dragen zij een grote verantwoordelijkheid richting hun personeelsleden en hun deelnemers binnen de instelling. Ook dragen bestuurders de verantwoordelijkheid voor de besteding van publieke middelen die zij ontvangen. Onderwijsinstellingen hebben immers een grote vrijheid in de besteding van die middelen, zodat zij bij de uitvoering van hun publieke taak in kunnen spelen op specifieke omstandigheden en behoeften binnen de eigen regio.

Het belang van goed beroepsonderwijs voor onze samenleving en de complexiteit van de maatschappelijke opdracht aan bve-instellingen vragen om een professioneel bestuur van instellingen en om een heldere rol- en verantwoordelijkheidsverdeling. De scheiding van de rol van interne toezichthouder en die van bestuurder binnen instellingen is daarbij van groot belang:

• Het voorkomt dat een bezwaarlijke concentratie van macht optreedt door het ontbreken van «checks en and balances» binnen instellingen.

• Het biedt alle interne en externe betrokken partijen goed inzicht in de taken en verantwoordelijkheden van de verscheidene organen binnen de instelling. Op die manier is duidelijk wie waarop aanspreekbaar is.

• Het draagt bij aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van publieke middelen. De besteding van overheidsmiddelen door ondermeer bve-instellingen heeft in het voorjaar van 2002 uitvoerig ter discussie gestaan. De Algemene Rekenkamer heeft in het rapport «onregelmatigheden in bekostiging in hoger onderwijs» (TK II 2002/2003, 28 248, nr. 24) aangegeven dat een goede inrichting van raden van toezicht in de bve- en ho-sector een belangrijke bijdrage levert aan het tegengaan van oneigenlijk gebruik van overheidsmiddelen. Naar aanleiding hiervan is besloten dat publiek bekostigde bve-instellingen (en hbo-instellingen) een onafhankelijk toezichthoudend orgaan dienen te hebben. Dit besluit is één van de belangrijkste aanleidingen geweest voor het wetsvoorstel Wijziging WEB inzake colleges van bestuur en raden van toezicht. Voor een nadere toelichting op de aanleiding en het doel van dit wetsvoorstel verwijs ik u naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2005/06, 30 599, nr. 3).

Overeenstemming over het belang van onafhankelijk intern toezicht

De verplichtingen voor bve-instellingen tot het instellen van een interne onafhankelijke toezichthouder en tot een formele scheiding tussen de verantwoordelijkheden van bestuurder en de interne toezichthouder dragen bij aan een professioneel en transparant bestuur van bve-instellingen. Over het belang van intern toezicht bestaat brede consensus. Dat bleek onder meer tijdens ons debat op 13 september 2007, waarin leden van uw Kamer het belang van een formele scheiding tussen bestuurder en toezichthouder binnen instellingen hebben onderschreven. Ook de MBO Raad en zijn leden, alle publiek bekostigde bve-instellingen, stellen het belang niet ter discussie. De inspanningen op het terrein van goed bestuur binnen de sector zelf laten zien dat men hier daadwerkelijk waarde aan hecht.

Wensen ten aanzien van de inrichting van intern toezicht

In het debat van 13 september 2007 heeft het lid Biskop in relatie tot zijn vraag over de inrichtingsvrijheid een brief van de bve-instelling Zadkine aangehaald. In deze en andere brieven van Zadkine over dit onderwerp stelt Zadkine het belang van intern toezicht niet ter discussie. Wel spreekt de instelling de wens uit om de samenwerking tussen de bestuurder en interne toezichtouder op een bepaalde wijze in te richten. Zij wensen een intensief contact tussen toezichthouder en bestuur met het oog op een goede binding met de omgeving, een grote betrokkenheid van beide organen, een goede besluitvorming binnen de instelling, en een goede risicobeheersing. Het voorliggende wetsvoorstel biedt ruimte aan instellingen om de wijze waarop de organen, het college van bestuur en de raad van toezicht, onderling contact houden in te richten afhankelijk van de behoeften. In een gezamenlijk overleg van beide organen nemen bestuurders en toezichthouders ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheden deel aan dat overleg.

In de brief van 15 november 2007 aan de Tweede Kamer stelt Zadkine voor om een «one-tier board» model ook voor de bve-sector te overwegen vanuit de wens om intensief contact tussen bestuurder en toezichthouder te behouden. In dit model heeft zowel bestuurder als interne toezichthouder zitting in één orgaan. Naar mijn mening past een dergelijk model niet bij de bve-instellingen. Ik vind het namelijk van groot belang dat voor alle belanghebbende partijen in onze samenleving volstrekt duidelijk is wie binnen de instelling wat vanuit welke verantwoordelijkheid doet en wie waarop aanspreekbaar is. Bovendien is een belangrijk doel van het wetsvoorstel om bezwaarlijke machtsconcentratie binnen bve-instellingen tegen te gaan. Ook wordt de onafhankelijkheid van interne toezichthouder nadrukkelijk onderstreept door een scheiding in twee organen. Tot slot is het «one-tier board» model niet passend vanwege de huidige zorgen binnen onze samenleving en uw Kamer ten aanzien van het onvoldoende aanwezig zijn van macht en tegenmacht binnen onderwijssectoren. Om die redenen hecht ik grote waarde aan een scheiding in verantwoordelijkheden in twee aparte organen.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven