30 594
Instelling van een Waddenfonds (Wet op het Waddenfonds)

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 oktober 2006

1. Algemeen

Het doet mij genoegen dat de leden van de PvdA-fractie verheugd, en de leden van de fracties van het CDA, de VVD en de ChristenUnie in elk geval met belangstelling kennis hebben genomen van het wetsvoorstel. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om de gestelde vragen te beantwoorden en te reageren op de gemaakte opmerkingen. Hierbij heb ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Tegelijkertijd met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de Tweede Kamer een nota van wijziging inzake het wetsvoorstel aangeboden.

2. Doelen

De leden van de PvdA-fractie steunen van harte de hoofddoelstelling van de planologische kernbeslissing (pkb) Derde Nota Waddenzee: de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. In het wetsvoorstel wordt deze hoofddoelstelling vervolgens opgesplitst in vier subdoelstellingen (artikel 2, tweede lid). Hun vraag is hoe bepaald wordt (zowel voor- als achteraf) of en in hoeverre een project(voorstel) bijdraagt aan de realisatie van de hoofddoelstelling en de daaronder liggende subdoelstellingen.

Het halen van de hoofddoelstelling van de pkb Derde Nota Waddenzee is afhankelijk van het reguliere beleid en de additionele projecten die door het Waddenfonds mogelijk worden. Het ontwikkelingsperspectief in de pkb beschrijft wat er bereikt moet worden. Op regionaal niveau wordt dit uitgewerkt in het Beheer en Ontwikkelingsplan Waddengebied (B&O-plan). Hierin zal worden beschreven hoe het streefbeeld wordt bereikt via beheer, handhaving, reguliere maatregelen en de Waddenfondsprojecten.

De huidige stand van zaken wordt als nulsituatie genomen. In elk volgend B&O-plan kan dan «achteraf» worden aangegeven welke verbeteringen ten opzichte van de nulsituatie tot stand zijn gebracht en dus hoeveel dichterbij het streefbeeld, of het ontwikkelingsperspectief, is gekomen. De koppeling tussen monitoring en evaluatie is daarbij essentieel, omdat alleen daarmee het al of niet halen van de doelen in beeld wordt gebracht.

Daarnaast moeten aanvragers «vooraf» duidelijk maken aan welke doelen het specifieke project bijdraagt. De uitvoeringsorganisatie toetst hierop en de onafhankelijke commissie van deskundigen beziet het realiteitsgehalte van de gedane aannames. De uiteindelijke bestedingen van het fonds zijn derhalve toe te delen naar de verschillende subdoelstellingen.

Een andere vraag van de leden van de PvdA-fractie is hoe de vier subdoelstellingen zich ten opzichte van elkaar verhouden. Is de volgorde ook een uiting van de prioriteitenstelling of zijn alle vier gelijkwaardig?

De vier subdoelstellingen zijn door het kabinet overgenomen van de Adviesgroep Waddenzeebeleid. Het realiseren van alle vier de doelstellingen is nodig om van het waddengebied zowel een duurzaam natuurgebied te maken als om in het waddengebied een duurzame economie te realiseren. Met additionele investeringen worden de middelen uit het Waddenfonds dan ook ingezet teneinde alle vier de doelstellingen te realiseren, waarbij de ene (sub)doelstelling niet meer waarde heeft dan de andere. Wel is het streven om de financiële middelen evenwichtig te verdelen over natuur en economie waarbij als uitgangspunt geldt dat «veiligheid- en kennisprojecten» de natuur en economie in gelijke mate ten goede komen.

De laatste vraag van dezelfde leden in deze paragraaf is wat er gebeurt als er voornamelijk voorstellen komen die passen binnen slechts één van de vier doelstellingen als genoemd in artikel 2, tweede lid. Betekent dit dat op de drie overige posten onderuitputting plaatsvindt? Of wordt er dan geschoven met de middelen tussen de vier doelstellingen, zodat voor de doelstelling met de meerderheid aan aanvragen meer geld beschikbaar komt? Wie bepaalt dit?

Indien mocht blijken dat bijvoorbeeld veel goedgekeurde projecten betrekking hebben op natuur en weinig op economie, kan de minister van VROM besluiten tot de vaststelling van subsidieplafonds per doelstelling (artikel 9, tweede lid, onderdeel a). Hiermee is er een instrument om te sturen op het halen van de doelstellingen. Zo zou in dit voorbeeld het plafond voor natuurprojecten op nul gesteld kunnen worden, waardoor alleen economische projecten gehonoreerd kunnen worden. Indien de jaarlijks ingediende projectaanvragen van voldoende kwaliteit en omvang zijn, zal er binnen het fonds dus nooit sprake zijn van onderuitputting.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven in welke artikelen in het wetsvoorstel de zogenoemde politieke koppeling is opgenomen. Indien deze koppeling niet in het wetsvoorstel is opgenomen, vragen zij hoe kan dan toch worden gegarandeerd dat de koppeling wordt gehanteerd, afgezien van het uitkeren van de ten laste van het Waddenfonds vallende nadeelcompensatie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Het kabinet houdt vast aan de politieke koppeling tussen de vergunningverlening voor gaswinning, de verduurzaming van de kokkelvisserij en het instellen van het Waddenfonds. Het kan dan bijvoorbeeld zo zijn dat definitieve vergunningverlening onverhoopt niet kan plaatsvinden ten gevolge van een onherroepelijke uitspraak van de rechter. Dit kan ertoe leiden dat het kabinet het gehele pakket aan maatregelen zou willen heroverwegen. In het uiterste geval zou dit er zelfs toe kunnen leiden dat een wetsvoorstel zal worden voorbereid om de Wet op het Waddenfonds in te trekken. Overigens laat dat de dan reeds vanuit het Waddenfonds aangegane verplichtingen onaangetast.

Dezelfde leden vragen in welke mate de regering bereid is de verhouding in projecten tussen natuur en economie te waarborgen. Ook willen zij weten hoe wordt bepaald wat de juiste balans is tussen ecologische en economische effecten.

Het kabinet streeft naar een evenwichtige verdeling van de middelen tussen economie en natuur. Hierbij is aangenomen, zoals gezegd, dat «veiligheid- en kennisprojecten» de natuur en economie in gelijke mate ten goede komen. In dit verband is het kabinet uiteraard wel afhankelijk van de kwaliteit en de omvang van de ingediende projectvoorstellen. Met de subsidieplafonds heeft de minister een instrument in handen waarmee op het behalen van de doelstellingen gestuurd kan worden.

De aanvrager van subsidie moet aangeven, mede in verband met de verschillende cofinancieringpercentages, aan welke doelen het project bijdraagt. De uitvoeringsorganisatie toetst hierop. Vervolgens oordeelt de onafhankelijke Adviescommissie onder andere over het realiteitsgehalte van het project en de aannames over de effecten. Projecten die zowel ecologische als economische doelen dienen, hebben een streepje voor in de prioriteitstelling. Het jaarlijkse pakket aan beschikkingen is door deze werkwijze grofweg toe te delen aan de verschillende doelen. Met het instrument subsidieplafonds kan later bijgestuurd worden ten behoeve van de balans tussen ecologie en economie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in reactie op het advies op het investeringsplan van de gezamenlijke planbureaus de regering aangeeft vast te houden aan een ruimere definitie van het waddengebied in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, omdat een geleidelijke afname van de activiteiten van de olie- en gasindustrie in Noord-Nederland waarschijnlijk een negatief effect zal hebben op het sociaal-economische perspectief van het waddengebied. De planbureaus hebben echter aangegeven dat een koppeling tussen de hoofddoelstelling en een duurzaam economisch project buiten het waddengebied zelden of nooit op een directe en transparante manier te maken zal zijn. Deze leden zien graag een reactie op dit argument.

Het kabinet is van mening dat het Waddenfonds mede kan worden gebruikt voor projecten die de transitie naar een duurzame energiehuishouding mogelijk maken. Voor alleen dit doel geldt een groter gebied, namelijk de provincies Friesland en Groningen en de Kop van Noord-Holland. Voor dit type projecten geldt dat de baten in dit grotere gebied terecht moeten komen. Ook in het rapport «Ruimte voor de Wadden» van de Adviesgroep Waddenzeebeleid wordt gewezen op het belang van transitie naar een duurzame energiehuishouding en de rol die het Noorden van Nederland daarin kan spelen.

3. Begrotingsfonds en Beheer

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de Minister van VROM tot beheerder van het fonds aan te stellen. In dit verband willen de leden van de PvdA-fractie weten in hoeverre hier ruimte is voor inbreng vanuit de betrokkenen in het waddengebied.

Naar mijn overtuiging is er alle ruimte voor inbreng vanuit de betrokkenen in het waddengebied. Allereerst moet in dit verband het Regionaal College Waddengebied (RCW) worden genoemd, een overlegorgaan waarin het rijk, de drie waddenprovincies, de eilandgemeenten, de kustgemeenten en de waterschappen elkaar ontmoeten. Zo doet het RCW een meervoudige voordracht ten behoeve van de leden van de Adviescommissie. Ook zorgt het college in overeenstemming met betrokkenen voor de bemensing van de Regiocommissie die een oordeel zal geven over het advies dat door de Adviescommissie zal worden uitgebracht. Deze Regiocommissie bestaat ook uit vertegenwoordigers van de regionale natuur- en economische organisaties. Daarnaast heeft het RCW het Uitvoeringsplan 2007–2012 vastgesteld zoals dat eerder aan de Tweede Kamer is aangeboden. Bovendien zal het, indien nodig, het Uitvoeringsplan op basis van evaluatie en monitoring bijstellen. Eenzelfde situatie zal er zijn bij het vaststellen van de volgende Uitvoeringsplannen. In de sfeer van de regelgeving mag bovendien niet onvermeld blijven dat het RCW intensief betrokken is geweest bij het opstellen van het Investeringsplan, de ministeriële regeling en de criteria in de Wet op het Waddenfonds. Wat betreft de subsidieaanvragen voor het Waddenfonds mag worden verwacht dat deze primair vanuit de regio zullen worden ingediend. Tenslotte moet vermeld worden dat een besluit over een project pas genomen wordt na overleg met de minister op wiens terrein het projectvoorstel ligt. Alle betrokkenen in het waddengebied hebben dus ruimte gekregen voor inbreng en zullen dat in de toekomst ook krijgen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat erop tegen is om het fonds in beheer van de drie noordelijke waddenprovincies te geven, als deze drie provincies het eens zijn geworden over de beheersstructuur van het fonds.

De Waddenzee is als natuurgebied van internationaal belang en als onderdeel van de Ruimtelijke Hoofdstructuur van nationaal belang. De verantwoordelijkheid voor de formulering van het strategisch beleid voor de Waddenzee ligt bij het rijk. De minister van VROM is als coördinerend programmaminister verantwoordelijk voor de realisatie van de integrale beleidsdoelen in het waddengebied en brengt voor de Waddenzee een specifieke pkb uit. Beleidsoplossingen voor het waddengebied zijn gemeente-, provincie- en soms grensoverstijgend.

Het kabinet heeft gezien deze rijksverantwoordelijkheid voor de Waddenzee besloten om een begrotingsfonds op te richten waarvoor de minister verantwoordelijk is. Hiervoor kunnen ook aanvragen afkomstig van buiten het waddengebied ingediend worden, bijvoorbeeld door Zeeuwse vissers. Het Waddenfonds waarborgt dat de gelden uitsluitend beschikbaar blijven voor het waddengebied. Het kabinet hecht tegelijk groot belang aan het lokale draagvlak voor de investeringen. Om die reden krijgt het lokale bestuur ook een belangrijke rol bij de totstandkoming en de uitvoering van het fonds. Tenslotte wijs ik er op, in lijn met de Algemene wet bestuursrecht, dat de provincies niet kunnen beslissen over de toekenning van subsidies omdat zij zelf mogelijk medeaanvrager zijn.

4 Administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of het hele proces vanaf indiening van de projecten tot aan de goedkeuring van de minister niet te bureaucratisch ingericht wordt.

Het kabinet acht de verschillende stappen noodzakelijk. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de uitvoeringsorganisatie die in opdracht van de minister de toelatingscriteria toepast en de onafhankelijke Adviescommissie die het kwalitatieve oordeel uitspreekt. Dit onderscheid is noodzakelijk om iedere schijn van vooringenomenheid te voorkomen. De betrokkenheid van de regio is, zoals eerder al betoogd, eveneens noodzakelijk gezien de noodzaak van draagvlak voor de projecten die uit het Waddenfonds worden gefinancierd. Tenslotte zullen naar verwachting veel maatregelen het beleidsterrein van andere ministers dan die van VROM betreffen. Gezien de grote mate van rijksbetrokkenheid bij de Waddenzee is overleg met deze ministers eveneens noodzakelijk.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven van de administratieve lasten van het Waddenfonds voor de diverse betrokken overheden. Met andere woorden, hoe groot is de papierwinkel voor de overheid?

Naar aanleiding van het rapport van de zogenoemde commissie-Brinkman inzake specifieke uitkeringen heeft het kabinet besloten om voor lagere overheden in het vervolg af te zien van separate (financiële) verantwoordingen en accountantsverklaringen bij specifieke uitkeringen, maar aan te sluiten op de reguliere (financiële) verantwoording van provincies en gemeenten. Dat betekent dat lagere overheden in het vervolg geen aparte verantwoordingsinformatie aan het rijk hoeven te leveren. De bijlage «specifieke uitkeringen» in het jaarverslag van de betrokken provincie en/of gemeente volstaat dan in het algemeen. Hetzelfde geldt voor specifieke uitkeringen ingevolge de Wet op het Waddenfonds. Vanzelfsprekend zal hiermee ook rekening worden gehouden in het kader van de nog vast te stellen ministeriële uitvoeringsregeling.

5. Staatssteunaspecten van bijdragen uit het Waddenfonds

De leden van de PvdA-fractie vragen of er een staatssteuntoets voor de nadeelcompensatie van de mechanische kokkelvisserij is aangevraagd in Brussel.

Het antwoord hierop kan kort zijn: zo’n toets is niet aangevraagd. De vergoeding die de overheid op grond van het nationale recht verplicht is te betalen ter voorkoming van onrechtmatig handelen (de zogenoemde nadeelcompensatie), is geen staatssteun. De Europese Commissie heeft dit in het verleden in haar besluitvorming bevestigd. Ook de nadeelcompensatie die de overheid verplicht is te betalen aan de kokkelvissers in verband met het kabinetsbesluit tot beëindiging van de kokkelvisserij is naar mijn oordeel geen staatssteun. Hierbij geldt uiteraard wel dat deze compensatie blijft binnen de kaders die daarvoor (nationaal) zijn vastgesteld. Om deze reden behoeft de aan de kokkelvissers te betalen vergoeding niet ter goedkeuring aan de Europese Commissie te worden voorgelegd. Ik verwijs u op dit punt naar de beantwoording van vergelijkbare kamervragen bij brief van 12 december 2005 (Kamerstukken II 2005/06, 29 684, nr. 44).

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Aangrenzende gebieden

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de keuze voor de omvang van de aangrenzende gebieden waarop het Waddenfonds van toepassing is nader kan toelichten. Aan de hand van welke criteria zijn de grenzen van deze gebieden vastgesteld?

In paragraaf 2 (doelen) is deze vraag al eerder aan de orde geweest. Kortheidshalve mag voor het antwoord op deze vraag wel daarnaar worden verwezen.

Artikel 5 Het investeringsplan en het uitvoeringsplan

De leden van de PvdA-fractie steunen het streven van de regering om geen al te starre verdeling te maken, maar vragen wel om inzicht te geven in de nu reeds bekende cijfers. Kan de regering inzicht verschaffen in de uitgaven die reeds nu voorzien zijn, zoals de nadeelcompensatie van de mechanische kokkelvisserij en de uitgaven voor de advisering? Welk bedrag wordt begroot voor de beheers- en uitvoeringskosten van het fonds? En hoeveel blijft er dan uiteindelijk over voor een gelijke verdeling tussen de doelstellingen, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en c?

In de ontwerpbegroting 2007 van het Waddenfonds is de volgende raming opgenomen. Jaarlijks komt € 33 miljoen beschikbaar voor de realisatie van projecten, waarbij nog een bedrag van € 0,9 miljoen noodzakelijk is voor beheers- en uitvoeringskosten. Eenmalig wordt uitgegaan van een bedrag van € 122,4 miljoen voor de nadeelcompensatie voor de kokkelvisserij, inclusief de kosten voor de commissie-Maljers. Nu dit bedrag inmiddels wordt uitbetaald aan de kokkelvissers, is het onvermijdelijk het wetsvoorstel dienovereenkomstig aan te passen. Dit betekent dat artikel 4, tweede lid, onderdeel a, en artikel 8, derde lid, waarin de nadeelcompensatie regeling vindt, wegens overbodigheid kunnen vervallen. Daarnaast dient het voor het Waddenfonds beschikbare bedrag van € 800 miljoen te worden verminderd met het bedrag dat inmiddels al is uitgekeerd voor die nadeelcompensatie. Een en ander wordt gerealiseerd via de bijgevoegde nota van wijziging.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het investeringsplan tussentijds kan worden bijgesteld op basis van nieuwe inzichten. Kan dat dan ook consequenties hebben voor de verdeling van de middelen over de vier genoemde doelstellingen?

Het antwoord is dat dit inderdaad mogelijk is. Hierbij zij wel aangetekend dat het kabinet vooralsnog vasthoudt aan de afgesproken verdeling.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder of in het investeringsplan is voorzien in een evaluatie. Ook willen zij weten wie beoordeelt of en in hoeverre uitgevoerde projecten bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen. Tot slot vragen dezelfde leden wat er gebeurt als een uitgevoerd project onvoldoende heeft bijgedragen.

In het Investeringsplan is inderdaad voorzien in een evaluatie. Hoofdstuk 4 van het plan is hier geheel aan gewijd. Het is de uitvoeringsorganisatie die toetst of een voorstel kan worden toegelaten omdat het voldoet aan één (of meer) van de vier subdoelen van het fonds. De mate waarin dat het geval is, speelt een rol bij de beoordeling van de projectvoorstellen door de Adviescommissie: draagt een project meer bij dan levert dat een hogere plaats op in de volgorde (ranking) waarin alle toegelaten projecten worden geplaatst. Ook wordt het als een pre gezien wanneer een voorstel aan meerdere doelen bijdraagt. Achteraf dient verantwoord te worden in welke mate de in het projectplan omschreven doelstellingen zijn gerealiseerd. Daarnaast zullen middels monitoring de ontwikkelingen in het waddengebied worden gevolgd.

Indien niet wordt voldaan aan de in de beschikking gestelde voorwaarden, waaronder het realiseren van bepaalde doelen, kunnen eventuele betaalde voorschotten en termijnbetalingen conform de Algemene wet bestuursrecht op een lager niveau worden vastgesteld.

De hoogleraren In ’t Veld en Scheltema adviseren om de regio te betrekken, door de uitvoering van het Waddenfonds op te dragen aan het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). Naar aanleiding hiervan vragen de leden van de VVD-fractie of dit advies wordt overgenomen. Zo neen, waarom niet?

Het kabinet neemt dit specifieke punt, uit het geheel aan voorstellen om de regio «een stem» te geven, niet over. Het gaat hier om de taak om de projectvoorstellen te toetsen op de ontvankelijkheid (voldoet de aanvraag aan alle vereisten) en de taak om de projectenadministratie (van intake tot verantwoording) te verzorgen. De minister van VROM is voor deze taak verantwoordelijk. Voor de uitvoering zal de expertise van DLG (Dienst Landelijk Gebied, agentschap van het ministerie van LNV) worden ingehuurd. De regionale bestuurders hebben in het CCW van 31 mei jl. hiermee ingestemd. Dit laat overigens onverlet dat de expertise van SNN kan worden ingeschakeld door zowel DLG als de Adviescommissie.

Geconcludeerd is dat leningen en garanties financieringsvormen zijn die niet binnen de doelen en mogelijkheden vallen van de subsidieregeling, die het Waddenfonds is. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dit graag nader gemotiveerd. Zouden deze financieringsvormen niet een extra stimulans kunnen zijn voor investeringen door derden?

In principe is het rijk zeer terughoudend met het verlenen van garanties en leningen omdat andere instrumenten succesvoller zijn om overheidsdoelen te realiseren. Garanties en leningen verminderen de voorspelbaarheid en beheersbaarheid van overheidsuitgaven. Alleen als er maatschappelijke risico’s zijn die een private partij niet kan en wil dragen en de overheid er vanuit het algemeen belang aan hecht dat deze risico’s worden afgedekt, of als er voor de overheid doelmatigheidswinst behaald kan worden ten opzichte van subsidies, kan tot garantie- of leningverstrekking worden overgegaan.

Artikel 6 Toelatingscriteria

De leden van de PvdA-fractie constateren dat, ondanks het advies van de Raad voor de Wadden om geen ondergrens in te stellen, de regering dat wel doet, maar dan lager dan het oorspronkelijke bedrag, namelijk € 200 000. Welk type projecten vallen dan buiten de boot? Zij vragen voorts hoe de regering aankijkt tegen de voorstellen gedaan door «Het tij gekeerd» (zie www.hettijgekeerd.nl).

De reden voor een drempel is dat de projecten die uit het Waddenfonds worden gefinancierd «er toe moeten doen», met andere woorden er moet gewaakt worden voor versnipperingen te hoge uitvoeringslasten. Gezien de noodzaak tot ingrijpen zoals die naar voren komt in het rapport van de Adviesgroep Waddenzeebeleid is dit laatste van groot belang. De drempel in het Waddenfonds is aangebracht in overleg met het RCW. Voor twee type projecten geldt geen drempel, namelijk voor onderzoeksprojecten en experimenten. Daarnaast is het mogelijk dat projecten die afzonderlijk niet boven de drempel uitkomen toch voor subsidie in aanmerking kunnen komen als ze gebundeld worden, dat wil zeggen thematisch wanneer het dezelfde projecten betreft die op verschillende plaatsen worden uitgevoerd en territoriaal wanneer afzonderlijke (kleine) projecten passen binnen een gebiedsgerichte aanpak. Hierbij wordt ieder project afzonderlijk beoordeeld. Deze aanpak sluit eigenlijk geen enkel project uit behalve afzonderlijke kleine projecten die niet zijn ingebed in een groter geheel.

Het kabinet is zeer verheugd dat deze initiatieven zoals «Het tij gekeerd» worden genomen in relatie tot het door het kabinet opgestelde Uitvoeringsplan. Het kan worden beschouwd als een positief en zeer gewenst gevolg van de totstandkoming van het Waddenfonds. Daarnaast moet opgemerkt worden dat ieder project aan de criteria uit het wetsvoorstel moet voldoen en van voldoende kwaliteit worden geacht, wil het voor subsidie vanuit het Waddenfonds in aanmerking kan komen. Dus, als de uitvoeringsorganisatie het voorstel heeft getoetst, de onafhankelijke Adviescommissie een positief oordeel heeft uitgesproken dat onderschreven wordt door de regiocommissie en waar bij de minister of ministers die het mede aangaat geen bezwaren tegen bestaan, pas dan kan de minister een beschikking verlenen. Het is gezien deze werkwijze niet mogelijk dat het kabinet tevoren definitieve uitspraken kan doen over concrete projectvoorstellen.

De vraag van de leden van de CDA-fractie of er binnen het Waddenfonds ook ruimte is voor leefbaarheidsprojecten in de waddenregio kan ik bevestigend beantwoorden. Aanvragen kunnen worden ingediend, mits van voldoende omvang, gebundeld of als onderdeel van gebiedsgericht beleid. Vanzelfsprekend zal aan de verschillende criteria getoetst worden.

De leden van de CDA-fractie vrezen dat de voorwaarden die aan economische projecten gesteld worden te stringent zijn. Kan de regering deze leden op dit punt geruststellen? Ook vragen zij of het nog mogelijk is om het cofinancieringpercentage van 60% voor duurzame economische projecten (iets) naar beneden bij te stellen.

Het kabinet vindt het belangrijk dat projecten die onder de pijler duurzame economische ontwikkeling worden ingediend economisch levensvatbare projecten zijn die op termijn zonder subsidie kunnen renderen. De bijdrage zal in de regel betrekking hebben op een eenmalige onrendabele top. Dit vergt een zekere mate van betrokkenheid van initiatiefnemers. Het kabinet is daarom van oordeel dat zeker voor economische projecten mag worden verlangd dat het in potentie om economisch levensvatbare projecten gaat. Daar komt bij dat een bijdrage aan een economische sector primair ten goede komt aan die sector en dus is het redelijk te vragen dat die sector zelf ook investeert.

De ervaringen elders geven aan dat een cofinancieringspercentage van 60% een goede grens is.

Bij de subsidieverlening zal tevens rekening moeten worden gehouden met de Europese steunkaders waaraan economische projecten zullen moeten voldoen.

Verder wijs ik erop dat het cofinancieringspercentage niet op bezwaren is gestuit bij behandeling in het RCW.

Op de vraag van de leden van de VVD-fractie in hoeverre de regering rekening houdt met de stijging van de zeespiegel bij de ingediende projecten kan ik antwoorden dat het verminderen van de externe bedreigingen, zoals zeespiegelstijging, één van de doelen is waarvoor projecten kunnen worden ingediend.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze bij de selectie van projecten rekening wordt gehouden met eventuele schadelijke gevolgen voor de land- en tuinbouw. Kan de regering hierbij specifiek ingaan op de problematiek van de verzilting van gebieden?

Projecten die schadelijke gevolgen voor andere partijen kunnen veroorzaken, zullen in de regel onder de werking van een vergunningenregime vallen en als zodanig beoordeeld worden. Overigens heb ik gemerkt dat de potentiële projectindieners zich heel goed bewust zijn van het belang van afstemming van eigen initiatieven met andere partijen. Zij zoeken juist samenwerking met elkaar. In dit verband verwijs ik naar de brochure «Ontdek het wad, het Wad ontdekt», waaraan zowel LTO Noord als natuurorganisaties hebben meegewerkt. Verder speelt in de systematiek van de Wet op het Waddenfonds draagvlak voor een project een belangrijk rol. Een criterium voor de beoordeling voor projectaanvragen is «de mate waarin binnen de regio draagvlak bestaat voor de beoogde activiteiten» (artikel 7, vierde lid). Ook geeft een regiocommissie een draagvlakadvies aan de minister (artikel 8, eerste lid).

Ook vragen laatstgenoemde leden alvast in te gaan op de toegevoegde waarde van de Waddenacademie en aan te geven waarom de Waddenacademie de meest efficiënte wijze is om de gestelde doelen te bereiken.

Mede naar aanleiding van het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid en het rapport «Kennis voor de Wadden» (Expertisecentrum LNV, nr. 345, 2004) is het kabinet tot het oordeel gekomen dat er behoefte bestaat aan onderzoek op meerdere kennisvelden en dat integrale programmering en prioritering van groot belang zijn. Optimalisatie van de samenwerking tussen de betrokken onderzoeksinstellingen is noodzakelijk. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de verschillende onderzoeksinstituten zelf.

Het kabinet ziet evenwel een stimulerende en coördinerende taak weggelegd voor een onafhankelijke Waddenacademie. Het kabinet denkt hierbij aan een kleine, efficiënte organisatie die bij de uitvoering van haar coördinerende werkzaamheden zoveel mogelijk gebruik maakt van bestaande infrastructuur en verbindingen met kennisinstellingen en van reeds functionerende communicatiemogelijkheden. Tevens zullen de initiatiefnemers contact leggen met andere initiatieven zoals «Het tij geleerd».

De Waddenacademie zal worden samengesteld uit enkele hoog gekwalificeerde wetenschappers die gezamenlijk in staat zullen zijn te adviseren over een integrale programmering van het onderzoek vanuit de verschillende wetenschapsvelden, zoals ecologie, landschap en (sociaal)-economie.

Artikel 7 en 8 Adviescommissie Waddenfonds

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de Adviescommissie Waddenfonds kennelijk geen ruimte is voor ambtenaren en/of bestuurders uit het gebied. Visies op het terrein van het aanbestedingsrechtelijke aspect om de regio actief te betrekken bij de uitvoering werpen hiertoe echter geen belemmering op. Zij vragen waarom zij dan toch niet actief betrokken kunnen worden. Betrokkenen in het gebied mogen een oordeel vormen over het beleid van de Adviescommissie Waddenfonds (artikel 8). Wat is de status van deze oordelen? Moeten zij beschouwd worden als raadgevend advies?

In antwoord op de vragen van de leden van de PvdA-fractie merk ik op, het is al eerder aangegeven in de memorie van toelichting en eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag, dat de commissie bestaat uit onafhankelijke leden, die zonder last of ruggespraak tot een advies moeten kunnen komen. Om in dit verband ook maar de schijn van vooringenomenheid te vermijden, is het aangewezen in deze fase van het besluitvormingsproces af te zien van een plaats voor de hier bedoelde ambtenaren of bestuurders.

Het oordeel, bedoeld in artikel 8, zie ik vooral als een uitspraak van de bestuurlijke gremia en de betrokken maatschappelijke partijen bij het waddengebied. Het gaat mij te ver om in dit kader te spreken van een raadgevend advies. De specifieke, inhoudelijke advisering is voorbehouden aan de Adviescommissie, die regeling vindt in artikel 7.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering aan kan geven wie en namens welke organen, instanties en organisaties, zitting nemen in de in artikel 7 genoemde Adviescommissie Waddenfonds? Waarom zijn de leden van deze adviescommissie te allen tijde opnieuw benoembaar?

In de memorie van toelichting is aangegeven dat de Adviescommissie komt te bestaan uit onafhankelijke leden. In die zin past het niet echt om in deze nota naar aanleiding van het verslag uitspraken te doen over de voor de commissie in aanmerking komende personen. Voorts is het naar mijn oordeel niet passend om de bestuursorganen in het waddengebied die ingevolge artikel 7, derde lid, zijn belast met het doen van de voordracht, in enigerlei mate voor de voeten te lopen.

Naar verwachting zal het aantal kandidaten dat in aanmerking komt om deel uit te maken van de commissie, gelet op de specifieke kwaliteiten waaraan deze zullen dienen te voldoen, niet bijzonder groot zijn. Dit maakt het van des te meer belang dat de zittingsduur van dergelijke personen in de commissie niet op voorhand wordt beperkt door de zittingsduur via een formeelwettelijk voorschrift in te perken.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

Naar boven