30 591
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Eiland Man inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken; Douglas, 12 oktober 2005

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2006

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 12 juni 2006.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 juli 2006.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 12 oktober 2005 te Douglas totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Eiland Man inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (Trb. 2006, 96).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

Inleiding

De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van de belastingschuld, opdat een juiste belastingheffing plaatsvindt, dient steeds vaker uit het buitenland te komen. Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken, is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk (correct) gebeurt. Dit werkt belastingontwijking en fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van het buitenland in te kunnen roepen. Nederland is dan ook voorstander van een zo ruim mogelijke informatieuitwisseling.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het rapport «Harmful Tax Competition, an emerging global issue» uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO het vervolgrapport «Towards a Global Tax co-operation» vastgesteld. Dit rapport bevat een lijst van «potentially harmful tax practices» in de OESO-landen en een lijst van belastingparadijzen. In het kader van dit rapport hebben elf landen met een bijzonder belastingregime («participating partners», voorheen «committed jurisdictions». Hierna: gecommitteerde landen) een schriftelijke toezegging («commitment») aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen. Tevens hebben de gecommitteerde landen in die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve gegevensuitwisseling tot stand te brengen.

Op 18 april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf gecommitteerde landen de «Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters»1 voor de uitwisseling van gegevens openbaar gemaakt (OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, hierna te noemen: modelverdrag). Dit modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze gegevensuitwisseling internationale samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke belastingconcurrentie te bestrijden2.

Nederland was namens de OESO covoorzitter van de onderhandelingsgroep, die dit modelverdrag opstelde. Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het OESO proces meer dan dertig gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde landen zijn echter van oordeel dat, voordat zogenaamde «tax information exchange agreements» (=TIEA’s) daadwerkelijk tot stand kunnen komen, de OESO voor een min of meer wereldwijd «gelijke concurrentievoorwaarden» («level playing field») dient te zorgen3.

Vanwege de terughoudende positie van zowel enkele OESO-lidstaten zelf4, als van sommige derde landen met betrekking tot de noodzaak van internationale gegevensuitwisseling tussen belastingadministraties, is de voortgang ten aanzien van de daadwerkelijke totstandkoming van TIEA’s tot nog toe (te) beperkt gebleven. De gecommitteerde landen hebben zelfs gedreigd om, als zij aan zwaardere eisen dan de OESO-lidstaten zelf moeten voldoen, hun commitments in te trekken. Slechts de Verenigde Staten van Amerika zijn er destijds in geslaagd een reeks van TIEA’s ondertekend te krijgen, welke echter nog niet in werking zijn getreden. De OESO heeft desalniettemin de dialoog met de gecommitteerde landen voortgezet om uiteindelijk toch gezamenlijk voortgang te boeken. Daarbij is gebleken dat een reeks van gecommitteerde landen bereid is te overwegen om ook zonder volkomen gelijke concurrentievoorwaarden TIEA’s te sluiten, op voorwaarde dat zulks zou gebeuren in een context waarbij voldoende wederzijdse voordelen (= «compensating benefits») voor beide partijen beschikbaar zouden komen. Een laag belastende jurisdictie/gecommitteerd land hecht over het algemeen minder belang aan fiscale gegevensuitwisseling: de gegevensuitwisseling zal veelal eenrichtingsverkeer zijn. Informatieverzoeken zullen met name door bijvoorbeeld Nederland aan een gecommitteerd land gericht zijn, omdat informatie die voor Nederland van belang is zich eerder in een laag belastende jurisdictie zal bevinden, dan andersom.

Tegen deze achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal gecommitteerde landen. Als eerste is nu met het tot de Britse kroon behorende Eiland Man (Isle of Man) overeenstemming bereikt over een verdrag. Daarbij is zowel voor het Eiland Man als ook voor Nederland van belang dat deze overeenstemming bereikt is vóór de volgende vergadering van het OESO Global Forum in Melbourne op 15 en 16 november 2005, waar de OESO en de gecommitteerde landen verder spreken over mogelijkheden om vooruitgang te bereiken. Wellicht kan dit verdrag als voorbeeld dienen dat ook door anderen gevolgd kan worden.

De juridische basis voor de informatieuitwisseling door Nederland is gelegen in de TIEA zelf. De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), informatie vergarende maatregelen, maar ook voorzieningen voor de rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen wettelijke belemmeringen om aan de informatieuitwisseling conform het OESO-modelverdrag te voldoen.

Verloop van de onderhandelingen

De Europese van de Britse Kroon afhankelijke gebieden («dependencies»), waaronder het Eiland Man, hebben een OESO-commitment afgelegd en worden derhalve als gecommitteerd land aangemerkt (het Eiland Man was bovendien één van de gecommitteerde landen die heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het modelverdrag). Dit betekent dat zij zich in beginsel bereid hebben verklaard om met OESO-lidstaten een bilateraal verdrag inzake informatieuitwisseling op verzoek te sluiten langs de lijnen van het OESO-modelverdrag. De eerste onderhandelingsronde door Nederland met het Eiland Man vond in april 2004 plaats op Nederlands initiatief. De Britse dependencies hadden op dat moment reeds een informatieuitwisselingsverdrag met de VS ondertekend, grotendeels overeenkomstig het modelverdrag (vooralsnog niet in werking getreden). Tevens zijn deze «dependencies» in onderhandeling met o.a. Australië, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Nieuw-Zeeland en Spanje . De eilanden bleken niet eerder bereid om met een ander land dan de Verenigde Staten hun OESO-toezegging integraal na te komen vanwege de hiervoor genoemde internationale overwegingen omtrent gelijke concurrentievoorwaarden, dan wel omdat nog geen overeenstemming mogelijk bleek over bilaterale wederzijdse voordelen («compensating benefits»).

Nederland is de eerste Europese OESO-lidstaat die met een gecommitteerd land overeenstemming bereikt over een verdrag. Door middel van compenserende voordelen zijn Nederland en het Eiland Man tot een evenwichtig pakket gekomen, waardoor op bilateraal niveau gelijke concurrentievoorwaarden zijn ontstaan. Dit zal leiden tot een hoog niveau van transparantie en informatieuitwisseling, waarmee voldaan wordt aan de OESO-standaarden van informatieuitwisseling. Het belang van Nederland ten aanzien van ruime informatieuitwisseling is – zoals hiervoor uiteen is gezet – groot en Nederland is derhalve met het Eiland Man overeengekomen dat in het kader van de compenserende voordelen parallel aan het informatieuitwisselingsverdrag gewerkt zal worden aan een bredere economische- en handelsrelatie. Ten behoeve hiervan zal onderzocht worden of partijen kunnen komen tot een breder (belasting)verdrag ter vermijding van dubbele belasting. Een dergelijk verdrag dient te passen in een relatie tussen een OESO-lidstaat en een laagbelastend gecommitteerd land en dient rekening te houden met de specifieke kenmerken van een ieders belastingstelsel. Het komen tot een eventueel breder belastingverdrag zal in stappen plaatsvinden. Als eerste stap is een tweetal verdragen gesloten: 1) een verdrag inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures over verrekenprijzen en toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling en 2) een verdrag ter vermijding van dubbele belasting voor lucht- en scheepvaartondernemingen. De inwerkingtreding (en beëindiging) van deze twee verdragen is gekoppeld aan de inwerkingtreding (en beëindiging) van het overeengekomen informatieuitwisselingsverdrag. Verdere besprekingen met het Eiland Man omtrent een belastingverdrag zullen plaatsvinden na bekrachtiging en inwerkingtreding van het informatieuitwisselingsverdrag.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatieuitwisseling moet worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van belasting. Op langere termijn zal dit verdrag naar verwachting positieve budgettaire gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire gevolgen overigens niet nader te kwantificeren zijn.

Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en niet andersom, zijn aan het verdrag geen administratieve lasten van betekenis verbonden.

2. Artikelsgewijze toelichting

Inleiding

Het informatieuitwisselingsverdrag tussen Nederland en het Eiland Man is grotendeels gebaseerd op het OESO-modelverdrag. In de volgende onderdelen is een toelichting opgenomen over de bepalingen van het informatieuitwisselingsverdrag tussen Nederland en het Eiland Man, indien en voor zover deze afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag. Daar waar de bepalingen niet substantieel afwijken van het modelverdrag is de desbetreffende OESO-toelichting («commentary») van overeenkomstige toepassing en wordt daarnaar verwezen.

Preambule

De preambule schetst de omstandigheden waarbinnen het huidige verdrag tot stand is gekomen en het doel van dit verdrag.

In de eerste overweging is opgenomen dat op basis van de huidige wetgeving informatie over criminele belastingzaken kan worden uitgewisseld. In de tweede overweging is opgenomen dat partijen zich al geruime tijd inspannen in de internationale strijd tegen financiële en andere misdaden, waaronder de financiering van terrorisme. De derde overweging ziet op de relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en het Eiland Man, en geeft aan dat het Eiland Man autonoom is in het onderhandelen en sluiten van informatieuitwisselingsverdragen. De vierde overweging verwijst naar de politieke toezegging van het Eiland Man van 13 december 2000 ten aanzien van de OESO-beginselen van effectieve informatie-uitwisseling en naar de actieve participatie van het Eiland Man in de totstandkoming van het OESO-modelverdrag. Hiermee wordt benadrukt dat zowel Nederland, alsook het Eiland Man, zich bij de interpretatie van de TIEA waar mogelijk zullen laten leiden door de OESO-toelichting. De vijfde overweging verwijst naar de inspanningen door partijen om de uitwisseling van gegevens in belastingzaken te vergemakkelijken en aan te moedigen.

Artikel 1 (Toepassingsgebied van het verdrag en rechtsmacht)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het verdrag, te weten de wederzijdse bijstand door informatieuitwisseling. Verder wordt opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. Behoudens hetgeen hierna is toegelicht, is artikel 1 van dit verdrag inhoudelijk conform het OESO-modelverdrag en wordt verwezen naar de desbetreffende OESO-toelichting.

De tekst van artikel 1 is aangepast aan de mogelijkheden van beide partijen ten aanzien van de informatieuitwisseling, doch hiermee is geen substantiële inhoudelijke afwijking van het modelverdrag beoogd. De verwijzing in artikel 1 van het modelverdrag naar de vertrouwelijkheid van artikel 8 is niet overgenomen, aangezien partijen deze verwijzing, gegeven het duidelijke artikel 8, als een dubbele vermelding van het zelfde voorschrift overbodig achten. Tevens is de reikwijdte («to the extent») van rechten en waarborgen («rights and safeguards») van belastingplichtige uit het modelverdrag niet opgenomen omdat volgens beide partijen deze passage aanleiding zou kunnen zijn voor interpretaties die jegens de verdragspartner niet meer redelijk en billijk zouden zijn. Bedoeld is aan te geven dat het legitiem is om rekening te houden met redelijke waarborgen en uiteraard mogen ook deze waarborgen niet gebruikt worden om langs een omweg het doel van het verdrag, namelijk effectieve gegevensuitwisseling, onderuit te halen.

Voorts is ten aanzien van de informatie die niet verschaft behoeft te worden de term «niet in de macht van» («not in control») uit het modelverdrag vervangen door de term «niet verkrijgbaar» («not obtainable»). Deze laatstgenoemde term waarborgt dat partijen niet gedwongen worden om verzochte informatie, die niet binnen hun macht ligt, via andere jurisdicties te verkrijgen. Informatie die niet in het bezit is van de belastingplichtige of een derde maar waarvan het wel binnen diens macht ligt om deze te verstrekken, bijvoorbeeld via met hem verbonden personen, is derhalve wel uitwisselbaar.

Het tweede artikel van het modelverdrag, dat ziet op de rechtsmacht van partijen, is in het onderhavige verdrag opgenomen in artikel 1.

Artikel 2 (Belastingen die onder het verdrag vallen)

In het modelverdrag is aan partijen overgelaten welke belastingen onder het verdrag vallen. Aangezien het Eiland Man geen indirecte belastingen kent, zijn de belastingen op deze plaats beperkt tot directe belastingen. Voorts is op verzoek van Nederland de zakelijke reikwijdte niet beperkt tot de belastingen op het inkomen, maar wordt deze uitgebreid tot het successie- en schenkingsrecht.

De zin in het tweede lid van het modelverdrag waarin de mogelijkheid opgenomen is om via een briefwisseling de bestaande belastingen die onder het verdrag vallen uit te breiden of aan te passen, is niet overgenomen. Het parlement van het Eiland Man zal niet akkoord gaan met een dergelijke briefuitwisseling. Het Eiland Man heeft aangegeven dat ingeval een bestaande belasting wordt aangepast, bijvoorbeeld door wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 in de Wet op de inkomstenbelasting 2006, dit ook in de ogen van het Eiland Man onder het begrip «gelijksoortige belastingen» («identical taxes») uit het tweede lid valt. Er is in dat geval aldus geen sprake van een echt nieuwe belasting. Ter verdere verduidelijking is, conform de in de OESO-toelichting aangegeven mogelijkheid, de term «of wezenlijk gelijksoortige belastingen» («or any substantially similar taxes») in het tweede lid naar voren gehaald en zodanig in de eerste zin van dit lid opgenomen. Uit de tekst blijkt aldus helder dat partijen kunnen overeenkomen om ook soortgelijke belastingen onder de werking van het verdrag te brengen.

Artikel 3 (Begripsomschrijvingen)

In artikel 3 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk overeenkomen met het modelverdrag. Verwezen zij naar de desbetreffende OESO-toelichting. Daarnaast wordt het volgende opgemerkt.

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Het verdrag geldt voor het gehele in Europa gelegen grondgebied van Nederland, alsmede de buiten het territoir gelegen gebieden van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren (conform Nederlands verdragsbeleid).

Voor wat betreft het begrip «strafrechtelijke belastingaangelegenheden» («criminal tax matters») sluiten beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het modelverdrag. Zowel Nederland als het Eiland Man kennen nationaal een brede definitie van dit begrip. Ook strafrechtelijke belastingzaken die Nederland administratiefrechtelijk afdoet, vallen in het Eiland Man onder strafrechtelijke belastingzaken. Tevens vallen onderzoeken naar fraude eronder die zou kunnen leiden tot strafrechtelijke vervolging. Of er vervolgens ook daadwerkelijk een strafvervolging plaatsvindt, is niet relevant. Hierdoor vallen alle strafbare feiten van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (opzetdelicten), waaronder het doen van een onvolledige dan wel onjuiste aangifte, onder het onderhavige informatieuitwisselingsverdrag.

In dit artikel is op verzoek van het Eiland Man een definitie toegevoegd van «wettelijk verschoningsrecht» («legal privilege»). Dit wettelijke verschoningsrecht is op het Eiland Man niet vastgelegd in de wet, maar volgt uit jurisprudentie die met name ook ziet op het op 6 mei 1963 te Straatsburg totstandgekomen Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1963, 123 en 1964, 34). Desalniettemin stelde het Eiland Man hier opname van een definitie om meer politieke redenen zeer op prijs. De inhoud van deze definitie houdt geen beperking in van het Nederlandse verschoningsrecht. Wel houdt de definitie van «juridische adviseurs» («legal advisers») een ruimere groep in dan de groep van advocaten en procureurs waarvoor in Nederland het wettelijke verschoningsrecht geldt. Deze verruiming levert Nederland echter geen problemen op, met name tengevolge van de opgenomen beperking in artikel 6, tweede lid, van dit verdrag. Het Eiland Man heeft zich het recht voorbehouden om wanneer de rechter het daar geldende wettelijke verschoningsrecht substantieel zou wijzigen, hierover met Nederland opnieuw in overleg te treden.

Artikel 4 (Informatieuitwisseling op verzoek)

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het modelverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de eigen nationale belastingheffing («domestic tax interest») of geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt («double incriminality»). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop in hun OESO-commitment expliciet moeten vastleggen. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen heeft Nederland geen probleem om aan deze bepalingen te voldoen.

Voor een toelichting op de bepalingen van artikel 4 wordt verwezen naar de OESO-toelichting op de desbetreffende bepalingen in het modelverdrag.

Voorts is aan het eerste lid een zin toegevoegd, welke aangeeft dat de bevoegde autoriteit van de vragende partij alleen een verzoek om informatieuitwisseling zal doen in het geval het niet mogelijk is deze informatie op een andere manier te verkrijgen, dan wel wanneer hierdoor een disproportionele moeilijkheid zou ontstaan voor de vragende partij («uitputtingsbeginsel»). Deze zin is ontleend aan hetgeen reeds conform het modelverdrag is opgenomen in artikel 4, onderdeel i, van het verdrag. Doel van het uitputtingsbeginsel is uiteraard niet het beperken van gegevensuitwisseling, maar wel het vermijden dat de ene belastingadministratie onnodig verzoeken doet en dus extra werk creëert voor de andere belastingadministratie.

In het tweede lid is de term «te eigener beoordeling» («at its own discretion») toegevoegd, om duidelijk te maken dat, als de informatie niet in het bezit is van de bevraagde partij, het ter beoordeling van de bevraagde partij is welke relevante informatievergarende maatregelen zullen worden gebruikt om alsnog aan de verzochte informatie te komen. Ook hier gaat het er om vast te leggen op welke wijze de twee betrokken belastingadministraties samenwerken. De bevraagde partij moet uiteraard alles doen wat in haar macht ligt om een vraag te beantwoorden, maar het is niet aan de vragende partij om de belastingadministratie in het andere land de facto aan te gaan sturen.

De formulering van het vierde lid wijkt iets af van dit lid in het modelverdrag, maar hiermee zijn geen substantiële inhoudelijke wijzigingen beoogd. Belangrijkste is dat voor de bepaling van de rechtspersoon waarover informatie gevraagd wordt, gekozen is voor een open formulering («iedere persoon» en «andere personen») en geen limitatieve opsomming, zodat ook informatie kan worden verkregen over vergelijkbare rechtspersonen. Ook de niet expliciet uit het modelverdrag overgenomen rechtsfiguur «Anstalt» (inrichting, instituut) valt hier derhalve wel degelijk onder. Hoewel Nederland en het Eiland Man deze figuur niet kennen, zou uitwisseling van informatie van belang kunnen zijn in gevallen waarbij een derde land betrokken is («triangular cases») die deze rechtsfiguur wel kent. Het vierde lid gaat aldus uit van een ruime uitleg van het wederkerigheidsbeginsel: aan dit beginsel is voldaan als de vragende partij, die een bepaalde figuur niet kent, informatie dienaangaande op verzoek zou uitwisselen indien het een dergelijke figuur wel zou kennen.

Op verzoek van het Eiland Man is in onderdeel b (i) van het vierde lid aan «eigendom» («ownership») toegevoegd de term «economisch» («beneficial»): de belastingplichtige is meestal de economisch eigenaar. Dit komt overeen met de Anti Money Laundering Recommendations van de Financial Action Task Force (FATF, dit is een intergouvernementeel samenwerkingsverband van landen met belangrijke financiële centra dat zich bezig houdt met de bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme). Niet zozeer het verkrijgen van informatie over de economisch eigenaar is een probleem. Aan die informatie kan het Eiland Man immers altijd komen. Maar het verkrijgen van informatie over een «beneficial owner» is lastiger. Daarom leek het verstandig de verkrijgbaarheid van dat soort informatie expliciet vast te leggen.

De term «fondsen» («funds») is niet uit het modelverdrag overgenomen aangezien deze term reeds onder het ruimere begrip «scheme» valt.

Het vijfde en zesde lid zijn sterk op de uitvoering van de informatieuitwisseling gericht. Het gaat om inrichting van verzoeken door de vragende partij – op zodanige manier dat gewaarborgd wordt dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen – en om het tijdig reageren door de bevraagde partij. In onderdeel f van het vijfde lid is de term «in de macht van» («in control») overeenkomstig artikel 1 vervangen door «verkrijgbaar» («obtainable», zie toelichting aldaar). Tevens zijn partijen om praktische redenen en ten behoeve van de duidelijkheid overeengekomen om een aantal onderdelen aan het vijfde lid toe te voegen. Voor het overige is de OESO-toelichting hier uiteraard weer richtinggevend.

Het zesde lid is aangepast omdat de term «zo snel mogelijk» («as promptly as possible») en genoemde tijdslimieten in het modelverdrag ten aanzien van de termijn waarbinnen de bevraagde partij de verzochte informatie moet leveren, op weerstand stuitte van het Eiland Man. Hoewel het Eiland Man niet de intentie heeft om vertraging in de hand te werken, kan het Eiland Man niet geheel uitsluiten dat ingeval meerdere lidstaten tegelijkertijd informatieverzoeken indienen, het tengevolge van het beperkte overheidsapparaat die informatie niet binnen genoemde termijnen kan leveren. De tekst van het modelverdrag werd op dit punt als enigermate bevoogdend gevoeld. Partijen hebben overeenstemming bereikt over opname van de door Nederland voorgestelde clausule omtrent «beste inspanningen» («best endeavours») in dit lid.

Artikel 5 (belastingonderzoeken in het buitenland)

Dit artikel bevat een optionele voorziening voor belastingonderzoek in het buitenland: het kan voor de bevraagde partij uit oogpunt van kostenbesparing gunstig zijn om mee te werken aan een belastingonderzoek door de vragende partij. Dit artikel komt inhoudelijk overeen met het OESO-modelverdrag; voor een toelichting wordt derhalve verwezen naar de desbetreffende OESO-toelichting.

Aan het eerste lid is nog toegevoegd «binnen redelijke termijn» («with reasonable notice»). Deze flexibele term is gerelateerd aan de omstandigheden van het geval: soms kan het immers gewenst zijn al op zeer korte termijn onderzoek te doen. Het verzoek kan in dat geval aangemerkt worden als zijnde binnen redelijke termijn aangekondigd.

Artikel 6 (mogelijkheden om een verzoek te weigeren)

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot informatieverstrekking op verzoek. Hoewel de formulering enigszins afwijkt van het corresponderende artikel in het modelverdrag, komt de inhoud daarmee overeen. Voor de toelichting wordt derhalve verwezen naar de desbetreffende OESO-toelichting.

Het Eiland Man en Nederland hebben gesproken over opname in dit artikel van de weigeringsgrond om informatie te verstrekken als hierop een strafrechtshulpverdrag van toepassing is. Dit is van belang omdat strafrechtshulpverdragen in Nederland voorrang hebben boven fiscale verdragen. Informatie inzake fiscale kwesties, waarin een vervolging door het Openbaar Ministerie is opgestart, kan niet worden verzocht op basis van een fiscaal verdrag/informatieuitwisselingsverdrag als er ook een – bijzondere waarborgen bevattend – strafrechtshulpverdrag aanwezig is (geen keuzemogelijkheid). Partijen zijn het erover eens dat deze weigeringsgrond impliciet volgt uit de reikwijdte van dit verdrag zoals opgenomen in artikel 1 (zie toelichting aldaar), zodat opname van een aparte bepaling in artikel 6 niet nodig is.

Aangezien het Eiland Man geen eigen «nationals» heeft (iedere Britse inwoner is immers een «national» van het Verenigd Koninkrijk) is in het vijfde lid aan dit begrip toegevoegd de term «of staatsburger» («or citizen», bedoeld is een inwoner van het Eiland Man).

Artikel 7 (vertrouwelijkheid)

De tekst van het corresponderende artikel in het modelverdrag is grotendeels ontleend aan artikel 26 van de OESO Model Tax Convention on Income and Capital1 (hierna te noemen: het OESO-modelbelastingverdrag). De laatste zin («informatie mag niet aan een andere persoon, entiteit of jurisdictie worden verstrekt zonder schriftelijke toestemming etc.») is ontleend aan artikel 22, vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken («WABB-verdrag», Trb. 1991, 4). Op deze manier kan na schriftelijke goedkeuring de ontvangen informatie bijvoorbeeld voor de belasting op de toegevoegde waarde (BTW) worden gebruikt.

Hoewel de structurering en formulering van artikel 7 afwijken van het modelverdrag zijn geen wezenlijke inhoudelijke verschillen beoogd en wordt derhalve verwezen naar de desbetreffende OESO-toelichting en de toelichtingen bij het OESO-modelbelastingverdrag en het WABB-verdrag. Enige uitzondering is, dat de informatie niet aan andere jurisdicties mag worden verstrekt, zelfs niet met schriftelijke toestemming.

Voorts zou de bescherming van persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond van de artikelen 25 en 26 van de Richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Richtlijn 95/46/EEG) kunnen gegevens worden uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau bieden. De vraag zou gesteld kunnen worden of het Eiland Man met betrekking tot de aan dit land verstrekte gegevens dit beschermingsniveau biedt. De Europese Commissie heeft op 28 april 2004 middels een formeel besluit (2004/411/EC, PbEU L151 p. 48) bevestigd dat het Eiland Man hieraan voldoet.

Artikel 8 (kosten)

In het modelverdrag is het aan partijen overgelaten om bepalingen omtrent de vergoeding van kosten op te nemen. In dit artikel in het verdrag is een onderscheid gemaakt tussen «gewone» («ordinary») kosten en «buitengewone» («extraordinary») kosten. De gewone kosten (zoals de gebruikelijke administratieve en overheadkosten) worden gedragen door de bevraagde partij. De buitengewone kosten komen voor rekening van de vragende partij. Dit is gerechtvaardigd, aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal zijn (van het Eiland Man naar Nederland). Nederland vergoedt onder gewone belastingverdragen als vragende partij in beginsel alleen kosten waarbij voor de bevraagde partij een verplichting bestaat tot vergoeding aan belastingplichtigen en derden. Een eventuele nadere uitwerking van de categorieën kosten welke in het geval van een TIEA voor vergoeding in aanmerking komen is, conform de OESO-toelichting op het corresponderende artikel in het modelverdrag, overgelaten aan de wederzijdse bevoegde autoriteiten (zie ook de toelichting op artikel 10, tweede lid hierna).

Tevens is de bepaling opgenomen dat de bevoegde autoriteit van de bevraagde partij de bevoegde autoriteit van de vragende partij raadpleegt indien een informatieverzoek substantiële kosten met zich mee brengt. De vragende partij kan dan afwegen of het belang van de zaak deze kosten rechtvaardigt. Bij de te vergoeden kosten dient onder andere te worden gedacht aan proceskosten die de bevraagde partij mogelijkerwijs dient te maken om de informatie te kunnen verstrekken. Partijen zijn overeengekomen om in het artikel geen drempelbedrag op te nemen, omdat dan bij veranderde omstandigheden en noodzakelijke aanpassing van het bedrag steeds een aanpassing van het informatieuitwisselingsverdrag zou moeten plaatsvinden.

Artikel 9 (taal)

Om praktische redenen heeft Nederland er mee ingestemd om voor de informatieverzoeken alsmede de reactie hierop de Engelse taal als enige authentieke taal te gebruiken. Het belang om snel en adequaat informatie te verkrijgen zal vrijwel altijd aan Nederlandse zijde liggen. Verzoeken in het Nederlands zouden dan eerst door het Eiland Man vertaald moeten worden met alle nadelen van dien (kosten, efficiency, tijdsbeslag).

Artikel 10 (onderling overleg en arbitrage procedures)

Dit artikel is ontleend aan artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag en schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling overleg om eventuele problemen bij de implementatie of interpretatie van dit verdrag op te lossen. In het derde lid wordt de basis gelegd voor het in onderling overleg overeenkomen van uitvoeringsregelingen. In aanvulling op het modelverdrag zijn Nederland en het Eiland Man overeengekomen om op deze plaats ook te verwijzen naar het kostenartikel. Inhoudelijk komen lid 1 en 3 voor wat het overige betreft overeen met lid 1 en lid 2 van dit artikel in het modelverdrag en wordt derhalve naar de desbetreffende OESO-toelichting verwezen.

Het modelverdrag geeft de mogelijkheid dat partijen een bepaling omtrent arbitrage kunnen overeenkomen. Het tweede lid van het onderhavige verdrag opent dienovereenkomstig de mogelijkheid om, in lijn met het Nederlandse verdragsbeleid, na verloop van twee jaar nadat het desbetreffende probleem is gerezen, overeen te komen dat een geschil via arbitrage wordt opgelost.

Artikel 11 (inwerkingtreding)

Overeenkomstig het modelverdrag is een onderscheid gemaakt tussen de inwerkingstredingsdatum van strafrechtelijke belastingzaken en civiele belastingzaken, omdat informatieuitwisseling over de eerstgenoemde belastingzaken reeds op basis van de huidige wetgeving van beide partijen kan plaatsvinden. Voor Nederland betekent dit echter wel een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarbij de informatieverstrekking over zaken in de strafrechtelijke sfeer via het Verenigd Koninkrijk plaatsvindt.

De datum van inwerkingtreding voor civiele belastingzaken is tijdens de onderhandelingen lange tijd onderwerp van discussie geweest tengevolge van overwegingen van het Eiland Man omtrent gelijke concurrentievoorwaarden (zie hetgeen hiervoor is opgenomen in het «verloop van de onderhandelingen»). Uiteindelijk is vastgelegd dat er één datum van inwerkingtreding zal gelden, namelijk de datum van inwerkingtreding van de gehele TIEA. Hiervoor is niet op voorhand een datum vastgelegd. Deze hangt af van het ratificatieproces in beide landen. Met schakelbepalingen geldt deze zelfde datum voor de inwerkingtreding van de door Nederland geboden «compensating benefits», c.q. het lucht- en scheepvaartverdrag en het verdrag inzake de toegang tot overlegprocedures over verrekenprijzen en toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling.

Ten aanzien van strafrechtelijke belastingzaken kan ook over de op het moment van inwerkingtreding van dit verdrag openstaande belastingjaren informatie worden uitgewisseld, omdat die uitwisseling van informatie zoals vermeld reeds nu langs andere weg kan plaatsvinden. Over civiele belastingzaken kan op verzoek informatie worden uitgewisseld vanaf de inwerkingtredingsdatum van dit verdrag, uitsluitend over gebeurtenissen die op of na de datum van de inwerkingtreding aanvangen.

Artikel 12 (beëindiging)

Gelet op de relatie van de direct van de Britse Kroon afhankelijke gebieden is beëindiging van het verdrag via «diplomatieke kanalen» («through diplomatic channels»), zoals in het algemeen wordt opgenomen (ook in het modelverdrag), niet mogelijk. Bij deze gebieden is (het ministerie van Buitenlandse Zaken van) het Verenigd Koninkrijk niet bij de informatieuitwisseling betrokken, maar verloopt de communicatie rechtstreeks met de eilanden. In de tekst wordt derhalve opgenomen dat de beëindiging plaatsvindt door middel van een schriftelijke kennisgeving («in writing»).

Als minimumperiode dat het verdrag van kracht moet zijn is, op Nederlands verzoek om de informatieuitwisseling een kans te geven, een termijn van twee jaar opgenomen. Tevens is opgenomen dat de belastingdienst nog drie maanden na de kennisgeving van de opzegging van het verdrag de tijd krijgt om verzoeken te doen en met name de in voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Het opnemen van een dergelijke periode is redelijk aangezien er nogal wat eisen aan een informatieverzoek worden gesteld, waardoor de voorbereiding van een verzoek lange tijd in beslag kan nemen. Met een periode van zes maanden, zoals in het modelverdrag opgenomen, had het Eiland Man echter overwegende bezwaren, in die zin dat de angst bestond dat na kennisgeving van de opzegging alsnog een grote stroom van verzoeken zou volgen. Nederland kan hier begrip voor opbrengen en om de stroom informatieverzoeken te beperken is derhalve een periode van drie maanden overeengekomen.

3. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

bedoelde OESO modelverdrag, en de bijbehorende de toelichting, zijn als bijlagen bij deze Toelichtende Nota gevoegd. De tekst ervan is ook te vinden op web site http://www.olis.oecd.org/olis/2002doc.nsf/0/ 2bc6d0519 c8e8de3c1256ba3005618de?OpenDocument.

XNoot
3

DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I («Introduction»): «An adequate framework will be jointly established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose particularly since such a framework would help to achieve a level playing field where no party is unfairly disadvantaged.»

XNoot
4

gecommitteerde landen gaan met hun toezegging om informatie uit te wisselen zonder beperkingen als bankgeheim, «double incriminality» en «domestic tax interest» veel verder dan OESO-leden als Zwitserland, Luxemburg, Oostenrijk en België.

XNoot
1

Internationaal & EG belastingrecht 2005–2006, blz. 802 ev.

Naar boven