30 586
Protocol opgesteld op grond van artikel 43, lid 1, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst), tot wijziging van artikel 2 en de bijlage bij die Overeenkomst; Brussel, 30 november 2000

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 mei 2006

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 30 mei 2006.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 juni 2006.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 30 november 2000 te Brussel totstandgekomen Protocol opgesteld op grond van artikel 43, lid 1, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst), tot wijziging van artikel 2 en de bijlage bij die Overeenkomst (Trb. 2001, 34).

Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

Het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst) en het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van Europol, de leden van zijn organen, zijn adjunct-directeuren en zijn personeelsleden, tot stand gekomen te Brussel op 28 november 2002 (Trb. 2003, 33) (hierna: Protocol 2), het Protocol opgesteld op basis van artikel 43, lid 1, van de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst), tot wijziging van die Overeenkomst, tot stand gekomen te Brussel op 27 november 2003 (Trb. 2004, 110) (hierna: Protocol 3) en het onderhavige Protocol (hierna ook: Protocol 1), zijn drie Protocollen waarmee de Overeenkomst op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst), tot stand gekomen te Brussel op 26 juli 1995 (Trb. 1995, 282) (hierna: Europol-Overeenkomst) wordt gewijzigd.

Het onderhavige Protocol betreft een uitbreiding van het mandaat van Europol tot de bestrijding van witwasgedragingen als zodanig. Protocol 2 gaat over de uitwerking van het Verdrag van Amsterdam en Protocol 3 bevat een aantal technische wijzigingen en wijzigingen van bepalingen die in de praktijk niet naar behoren werken. Zowel Protocol 2 als Protocol 3 zijn eerder door de Staten-Generaal goedgekeurd (Kamerstukken I/II, 2004–2005, 30 065 en 30 066, nrs. 1).

De Protocollen 2 en 3 zijn nog niet in werking getreden omdat aan het vereiste van inwerkingtreding nog niet is voldaan. Een aantal lidstaten van de Europese Unie heeft de grondwettelijk voorgeschreven procedures nog niet voltooid. Dit geldt ook voor het onderhavige Protocol.

Ondanks het feit dat het onderhavige Protocol is ondertekend voor het Koninkrijk, heeft de regering het aanvankelijk niet nodig geacht dit Protocol ter goedkeuring aan de Staten-Generaal voor te leggen. Artikel 3 van Protocol 3 bepaalt namelijk dat, indien dat Protocol in werking treedt voordat Protocol 1 in werking is getreden, Protocol 1 geacht wordt te zijn ingetrokken. In de toelichtende nota bij Protocol 3 heeft de regering, op bladzijde 10, opgemerkt, dat Protocol 1 achterhaald is (Kamerstukken I/II, 2004–2005, 30 066, nr. 1). Immers, Protocol 1 bevatte een wijziging van artikel 2 van de Europol-Overeenkomst. Protocol 3 daarentegen stelde de tekst van artikel 2 van de Europol-Overeenkomst – met inachtneming van die wijziging – opnieuw vast.

Toen op 1 april 2005 de Protocollen 2 en 3 ter goedkeuring aan de Staten-Generaal werden voorgelegd, was er de afspraak tussen de lidstaten om de beide Protocollen zo spoedig mogelijk te bekrachtigen en was er de verwachting dat dit inderdaad zou gebeuren. Om die reden heeft de regering ervan afgezien het onderhavige Protocol samen met de twee andere Protocollen ter goedkeuring aan de Staten-Generaal voor te leggen.

Thans blijkt evenwel dat sommige lidstaten nog geen van deze Protocollen hebben bekrachtigd en dat enkele lidstaten de Protocollen 2 en 3 nog moeten bekrachtigen.

De kans is aanwezig dat het onderhavige Protocol niet in werking kan treden omdat Nederland het niet heeft bekrachtigd. Deze situatie zou zich voordoen wanneer 24 lidstaten het onderhavige Protocol hebben bekrachtigd; in casu alle lidstaten minus Nederland. Hoewel de kans hierop klein is, omdat het waarschijnlijker is dat de Lidstaat die het laatst de voorgeschreven formaliteiten vervult dit doet met betrekking tot de drie Protocollen tegelijkertijd, acht de regering het niettemin wenselijk bovengenoemde situatie te voorkomen. Daarom wordt het Protocol, dat weliswaar inhoudelijk maar niet formeel met de goedkeuring van Protocol 3 is goedgekeurd, thans alsnog ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal voorgelegd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Inhoudelijk gaat het in het onderhavige Protocol om een wijziging van artikel 2 van de Europol-Overeenkomst. Op grond van de huidige Europol-Overeenkomst behoort de bestrijding van witwasgedragingen tot het werkterrein van Europol voor zover deze verband houden met vormen van criminaliteit die eveneens tot het werkterrein van Europol behoren (artikel 2, derde lid, onder 1). Dit artikel strekt ertoe de bestrijding van illegaal witwassen onder de bevoegdheid van Europol te brengen ongeacht het soort misdrijf waarvan de witgewassen opbrengsten afkomstig zijn. De belangrijkste overwegingen voor deze wijziging zijn dat illegale witwasactiviteiten, los van de negatieve effecten die de gronddelicten hebben, een maatschappelijke bedreiging vormen en nopen tot een afzonderlijk aanpak. Daarnaast is een afzonderlijke aanpak van illegale witwasactiviteiten in overeenstemming met de eigen aard van het fenomeen, aangezien het genereren van geldelijk gewin de belangrijkste drijfveer en voedingsbodem voor georganiseerde criminaliteit is. Tenslotte stuit Europol door de beperkte bevoegdheid, inhoudende dat slechts witwasgedragingen aangepakt kunnen worden die herleidbaar zijn tot een tot het werkterrein van Europol behorend gronddelict, in de praktijk op onoverkomelijke problemen.

Zoals gezegd, wordt artikel 2 van de Europol-Overeenkomst door Protocol 3 opnieuw geredigeerd met inachtneming van de wijziging voortvloeiend uit het onderhavige Protocol. Dit geld ook voor de redactionele wijzigingen van de bij artikel 2 behorende bijlage.

Artikelen 2 tot en met 4

Deze artikelen bevatten de gebruikelijke slotbepalingen.

Koninkrijkspositie

Het onderhavige Protocol zal, wat het Koninkrijk betreft, evenals de Europol-Overeenkomst alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. Nicolaï

Naar boven