30 581
Verdrag tot wijziging van de op 16 oktober 1990 te Paramaribo totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; Paramaribo, 24/27 april 2006

B
nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 januari 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 31 januari 2007.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 maart 2007.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 24/27 april 2006 te Paramaribo totstandgekomen verdrag tot wijziging van de op 16 oktober 1990 te Paramaribo totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 2006, 120).

Een toelichtende nota bij het wijzigingsverdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

I. Inleiding

De luchtvaartrelatie met Suriname is geregeld, voor wat Nederland betreft, in de op 16 oktober 1990 te Paramaribo totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (hierna de «Overeenkomst van 1990»; Trb. 1990, 163) en, voor wat de Nederlandse Antillen betreft, in de op 11 april 1995 te Asidonhopo totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake luchtdiensten tussen en via de Nederlandse Antillen en Suriname (Trb. 1995, 117).

Het onderhavige wijzigingsverdrag dat bij notawisseling van 24/27 april 2006 tot stand is gebracht, voorziet in wijziging van de Overeenkomst van 1990.

Met het doel de bestaande luchtvaartrelatie tussen Nederland en Suriname verder te liberaliseren hebben tussen de Nederlandse en de Surinaamse luchtvaartautoriteiten besprekingen plaatsgevonden. Deze besprekingen hebben geleid tot het wijzigen van de Overeenkomst van 1990, met betrekking tot de aanwijzing van en de verlening van vergunningen aan luchtvaartmaatschappijen, de intrekking of opschorting van vergunningen, alsmede de tarieven.

Het resultaat van deze besprekingen is laatstelijk aan de orde geweest op 5 oktober 2005 in een overleg tussen de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XII, nr. 11).

Om te voldoen aan de gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 november 2002 in de zogenoemde «Open Skies» zaken, is op de 2515e Raad Vervoer van 5 juni 2003 afgesproken om het voorstel voor een verordening van de Europese Commissie inzake de onderhandelingen over en de tenuitvoerlegging van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (COM/2003/0094) voorlopig en waar mogelijk toe te passen teneinde te voorzien in gemeenschappelijke regels voor bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten.

Verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (PbEG L 157) is inmiddels in werking getreden. Het verordeningsvoorstel en de definitieve verordening zijn bij de voorbereiding van het onderhavige wijzigingsverdrag in acht genomen. De desbetreffende wijzigingen zijn tevens afgestemd met de Europese Commissie.

Ter uitvoering van de artikelen 5 en 6 van de Verordening bevat de Beleidsregel nota routevergunningenbeleid van 20 augustus 2004 (kenmerk DGL/04.U01 454) een nadere invulling van de wijze waarop communautaire luchtvaartmaatschappijen kunnen worden aangewezen onder luchtvaartverdragen.

De procedure die de in Nederland gevestigde communautaire luchtvaartmaatschappijen moeten doorlopen om aanspraak te kunnen maken op verkeersrechten behelst het indienen van een aanvraag bij het Directoraat-Generaal Transport en Luchtvaart van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De aanvraag wordt getoetst aan de hand van de in de Beleidsregel nader toegelichte beleidsuitgangspunten op het gebied van luchtvaartpolitiek, de beoogde netwerkkwaliteit, veiligheid, milieu, vestiging, alsmede eigendom en zeggenschap.

In relatie tot de vestigingseisen is beleidsmatig aanknoping gezocht bij artikel 43 EG-verdrag (geconsolideerde Nederlandse tekst in Trb. 2003, 150) alsmede de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap op dit gebied. Op grond hiervan wordt ter beoordeling van de vraag of een communautaire luchtvaartmaatschappij daadwerkelijk gevestigd is in Nederland, getoetst aan de criteria van daadwerkelijke integratie in de nationale economie en permanente aanwezigheid in Nederland. Daarbij moet er sprake zijn van daadwerkelijke en effectieve uitoefening van activiteiten op het gebied van de luchtvaart met het oogmerk zulks langdurig te doen, waarbij de rechtsvorm van de onderneming niet doorslaggevend wordt geacht.

De Beleidsregel nota routevergunningenbeleid is nog niet door de Europese Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, aangezien de Europese Commissie nog bepaalde vragen aan Nederland wenst te stellen over deze Beleidsregel. De Beleidsregel is overigens wel bekendgemaakt (terinzagelegging) in de Staatscourant van 30 augustus 2004, nr. 165.

II. De wijzigingen

Het wijzigingsverdrag voorziet in zes paragrafen waarin de wijzigingen zijn vastgelegd.

In de paragrafen 1 en 2 worden de wijzigingen van artikel 4 van de Overeenkomst van 1990 geregeld. Deze wijzigingen hebben betrekking op het aantal per verdragspartij aan te wijzen luchtvaartmaatschappijen, dat blijkens het eerste lid van het gewijzigde artikel 4 wordt uitgebreid tot maximaal drie luchtvaartmaatschappijen per land voor exploitatie op de in de Bijlage van de Overeenkomst van 1990 omschreven routes (voor deze Bijlage zie Trb. 1990, 163, pag. 17). Daarnaast worden, mede op grond van de in de inleiding geschetste ontwikkelingen in de Europese Gemeenschap op dit gebied, de weigeringsgronden voor wederzijds afgegeven exploitatievergunningen op grond van vestigingseisen in het gewijzigde vierde lid van artikel 4 gegeven.

Paragraaf 3 bevat een opsomming van artikelen die redactioneel gewijzigd worden als gevolg van de mogelijkheid tot meervoudige aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen.

Paragrafen 4 en 5 bevatten de wijzigingen voor artikel 5 van de Overeenkomst van 1990. Deze wijzigingen hebben, mede op grond van de in de inleiding geschetste ontwikkelingen in de Europese Gemeenschap op dit gebied, betrekking op de intrekkings- of opschortingseisen aan vergunningen van aangewezen luchtvaartmaatschappijen.

Blijkens het eerste lid, onder c, van artikel 5, bestaat de mogelijkheid hiertoe indien de aangewezen luchtvaartmaatschappijen niet gevestigd zijn in respectievelijk Nederland of Suriname en zij de economische vergunning ontvangen hebben in overeenstemming met het Europees Gemeenschapsrecht dan wel het toepasselijk recht van de lidstaat van de CARICOM (Caraïbische gemeenschap) en/of de ACS (Associatie van Caraïbische Staten). Die mogelijkheid wordt eveneens geboden indien het daadwerkelijke regulatoire toezicht op de aangewezen luchtvaartmaatschappijen niet wordt uitgeoefend door respectievelijk de lidstaat van de Europese Unie of de lidstaat van de CARICOM of de ACS die verantwoordelijk is voor de vergunning tot vluchtuitvoering (Air Operator’s Certificate).

Daarnaast is aan het eerste lid van artikel 5 een nieuwe vrijwaringsclausule toegevoegd. Suriname kan de vrijwaringsclausule inroepen, indien een aangewezen communautaire luchtvaartmaatschappij al over een vergunning beschikt op grond van een bilateraal verdrag tussen de Republiek Suriname en een andere lidstaat van de Europese Unie, en die luchtvaartmaatschappij vanuit Nederland een dienst wil aanbieden die een punt in die andere lidstaat omvat. Aan Surinaamse zijde dient dan te worden aangetoond dat daardoor de beperkingen van zijn bilaterale verdrag met die andere lidstaat worden omzeild. Omgekeerd kan Nederland de rechten van een door Suriname aangewezen luchtvaartmaatschappij die al over een vergunning beschikt op grond van een bilateraal verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en een andere lidstaat van de CARICOM en/of de ACS met behulp van de vrijwaringsclausule op dezelfde wijze beperken tot de rechten die beschikbaar zijn onder het desbetreffende verdrag.

Paragraaf 6 regelt de integrale vervanging per 1 mei 2006 van artikel 6 van de Overeenkomst van 1990. Dit artikel inzake tarieven wordt van acht leden teruggebracht naar vier leden.

Ingevolge het eerste lid staat het aan elke aangewezen luchtvaartmaatschappij vrij haar tarieven te bepalen op basis van een commerciële beoordeling van de markt en zijn de mogelijkheden van de partijen om te interveniëren beperkt tot bepaalde specifiek omschreven gevallen.

Het tweede lid biedt aan elke verdragspartij de mogelijkheid om notificatie van de te hanteren tarieven aan haar luchtvaartautoriteiten te eisen.

Het derde lid belet partijen eenzijdige actie te ondernemen ter voorkoming van het instellen of voortzetten van een bepaald tarief door de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) en voorziet hiertoe in consultatieregels met de andere partij.

Het vierde lid verklaart voor Nederland het Europees Gemeenschapsrecht van toepassing op de door de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) te hanteren tarieven voor vervoer dat geheel binnen de Europese Gemeenschap plaatsvindt. Voor Suriname is het recht van CARICOM en/of ACS van toepassing op de door de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) te hanteren tarieven voor vervoer dat geheel binnen de CARICOM en/of de ACS plaatsvindt.

III. Implementatie

In verband met het onderhavige wijzigingsverdrag wordt er voorzien in een aanpassing van het Tarievenbesluit geregeld luchtvervoer. Deze aanpassing is noodzakelijk om de discrepantie op te heffen tussen het liberalere regime van het gewijzigde artikel 6 van de Overeenkomst van 1990 inzake tarieven en artikel 2, eerste lid, van het Tarievenbesluit, dat een verbodsbepaling aan luchtvaartmaatschappijen behelst om andere tarieven voor geregeld luchtvervoer van en naar Nederland te berekenen dan de tarieven waarmee de Minister van Verkeer en Waterstaat heeft ingestemd.

IV. Voorlopige toepassing

Het wijzigingsverdrag wordt vanaf 28 april 2006 voorlopig toegepast. Deze voorlopige toepassing is in het belang van Nederland in verband met de verruiming van de luchtvaartbetrekkingen met Suriname. De liberalisatie van de luchtvaartmarkt heeft als doel om te komen tot verbetering van de dienstverlening tegen concurrerende (lagere) tarieven, daar de markt op grond van de bepalingen in het huidige verdrag thans is begrensd tot één luchtvaartmaatschappij per land.

V. Koninkrijkspositie

Het wijzigingsverdrag geldt, evenals de Overeenkomst van 1990, alleen voor Nederland.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven