30 565
Jaarverslag van de Homogene Groep Internationale Samenwerking voor het jaar 2005

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2006

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft over het Jaarverslag van de Homogene Groep Internationale Samenwerking voor het jaar 2005 (kamerstuk 30 565, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 juni 2006.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Aartsen

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

Welk deel (absoluut en als percentage) van de over 2005 gerealiseerde ODA is aangewend voor de kwijtschelding van schulden ten gevolge van exportkredietverzekering (EKI) en andere transacties die vooraf niet getoetst zijn op hun OS-relevantie? Kunnen deze cijfers ook over voorgaande jaren worden gegeven?

Voor de EKI-kwijtschelding als percentage van de totale ODA over de afgelopen drie jaar verwijs ik u naar onderstaande tabel:

 EKI (in mln EUR)ODA (in mln EUR)Percentage
2003219,8143.816,1605,8%
2004171,5803.947,7694,3%
2005259,9594.230,9986,1%

Overigens is de regering van mening dat schuldverlichtingsinitiatieven relevant zijn voor ontwikkeling. Schuldverlichting verbetert immers de kredietwaardigheid van een land, waardoor het investeringsklimaat wordt bevorderd en de toegang tot financieringsbronnen voor ontwikkeling wordt vergroot. Daar waar sprake is van vrijvallende middelen (als gevolg van de besparing schuldendienst) kunnen deze direct voor ontwikkeling worden ingezet. Een gestandaardiseerde voorwaarde voor schuldverlichting is dan ook dat een land een hervormingsprogramma met het IMF aangaat. In een dergelijk programma worden, in samenspraak met andere ontwikkelingspartners, afspraken gemaakt op het terrein van economische en bestuurlijke hervormingen, armoedebestrijding en corruptiebestrijding.

2

Kan zowel voor Nederland als de gehele EU de verhouding aangegeven worden tussen de omvang van de in 2005 geleverde ODA enerzijds en de verstrekte landbouwexportsubsidies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor Nederland en voor de gehele EU, anderzijds? Kan deze verhouding (als mogelijk relevant kengetal) ook over de voorgaande jaren verstrekt worden?

In 2004 bedroeg de Nederlandse ODA bijna 4 miljard en die van de gehele EU bijna EUR 43 miljard. Gegevens voor 2005 zijn nog niet beschikbaar. De exportrestituties bedroegen in 2004 voor Nederland iets meer dan EUR 0,5 miljard en EUR 3,4 miljard voor de gehele EU. In 2005 zijn de Nederlandse ontvangsten aan exportrestituties gedaald met 20% tot iets meer dan EUR 0,4 miljard. Gegevens voor de gehele EU zijn voor 2005 nog niet beschikbaar, maar (voornamelijk als gevolg van interventieprijsdalingen in de zuivelsector) deze dalende trend zal ook hier zichtbaar zijn.

De kwantitatieve verhouding tussen ODA en exportsubsidies is als kengetal minder relevant dan men op het eerste gezicht zou denken. Wat men zou willen vergelijken zijn de effecten van ODA en de effecten van exportsubsidies op ontwikkeling en armoede. ODA heeft een positief effect op de economisch ontwikkeling van ontwikkelingslanden en leidt eenduidig tot vermindering van armoede. Exportsubsidies hebben vooral negatieve effecten op ontwikkeling, maar zowel positieve als negatieve effecten op armoede. Voor voedselimporterende landen en voor consumenten is het prijsverlagend effect van exportsubsidies positief. Voor producenten en landen die netto-exporteur zijn is het effect negatief. Studies wijzen uit dat exportsubsidies per saldo slecht zijn voor ontwikkelingslanden en dat de armoede erdoor wordt vergroot. De mate waarin de subsidies ontwikkeling en armoede beïnvloeden is slechts gedeeltelijk gerelateerd aan de totale omvang van de subsidies, omdat de effecten per product nogal uiteenlopen.

3

Hoeveel miljoen euro meer had de Nederlandse ODA-prestatie over 2005 moeten bedragen om een gelijke en additionele compensatie boven de 0,8 % BNP in de jaren 2005 t/m 2007 te realiseren voor de lage ODA-prestatie over 2004?

Met de ODA-prestatie in 2005 wordt al invulling gegeven aan deze compensatie. De ODA-uitgaven bedroegen in 2005 EUR 4,23 miljard. Deze uitgaven leiden tot een ODA-prestatie van 0,82% van het Bruto Nationaal Product (BNP). Dit percentage is reeds hoger dan de gebruikelijk 0,8% vanwege de compensatie voor de terugbetaling van de schulden door India. Deze compensatie zal ook plaatsvinden in 2006 en 2007 waarmee de gemiddelde ODA-prestatie over periode 2004–2007 0,8% BNP zal zijn. De compensatie bedroeg EUR 106 miljoen in 2005.

4

Waarom werd een groter deel van de EU-begroting toegerekend aan OS en om welke bedragen en uitgavenposten gaat het daarbij?

De uitgaven die de Europese Unie aan buitenlandbeleid doet worden toegerekend aan het HGIS-budget. Deze EU-toerekening beslaat enkele tientallen begrotingsposten en zijn voor een groot deel toerekenbaar aan ODA. Daarbij kan gedacht worden aan de begrotingsposten voor de hulprelatie met bepaalde groepen landen, posten voor het armoedebestrijdingsbeleid van de EU ten aanzien van thema’s als basisonderwijs, milieu en HIV/aids, tuberculose en malaria en posten voor humanitaire hulp. De indicatieve EU-toerekening wordt opgenomen in de HGIS-nota op basis van dan beschikbare cijfers. Eerst in de loop van het begrotingsjaar worden de EU-begrotingscijfers definitief. In 2005 leverde dat een behoorlijk aantal wijzigingen op, zowel verhogingen als verlagingen. Per saldo zijn de uitgaven van de EU aan ontwikkelingssamenwerking hoger uitgevallen; hierdoor valt ook de toerekening aan het ODA-budget hoger uit (circa EUR 20 miljoen). Overigens kan de toerekening nog worden gewijzigd op basis van de werkelijke realisaties die pas later dit jaar bekend worden.

5

Kan expliciet worden aangegeven welke ODA- en non-ODA-uitgaven zijn verricht in de «versterkte» relatie met India in het kader van «internationaal ondernemen» en hoe de betreffende ODA-uitgaven beleidsmatig verantwoord worden gelet op de eerder beëindigde OS-relatie met dat land?

De Dutch Trade Board heeft India gekozen als één van de focuslanden (naast Turkije en Rusland). Dit betekent dat er een actieplan is geschreven dat in de komende jaren zal worden uitgevoerd. De Dutch Trade Board wordt deels bekostigd uit HGIS non-ODA middelen die in 2004 zijn toegevoegd aan de EZ-begroting. Het plan zelf, alsmede de uitvoering is een coproductie van de publieke- en private sector. Voor de uitvoering van het plan zal vanaf 2006 met name gebruik worden gemaakt van het bestaande instrumentarium ter bevordering van internationaal ondernemen. Daarbij kan gedacht worden aan het PSOM-programma. PSOM-activiteiten in India worden uitgevoerd in het kader van een bilateraal Memorandum of Understanding (MoU) voor investeringsbevordering. Dit document kent een looptijd van 2004 tot 2007. Mede met het oog op de beëindigde OS-relatie zal tegen het einde van de looptijd van het MoU worden bezien of en hoe de samenwerking moet worden voortgezet.

6

Kunnen in een schema de uitgaven voor HIV/AIDS over 2005 en voorgaande jaren zo worden weergegeven dat daaruit is af te lezen in hoeverre de verdubbeling van deze uitgaven, conform de motie Terpstra/Koenders, op schema ligt? (zie ook blz. 30)

Bijgaand gaat u een schema toe met daarin een overzicht van de uitgaven voor de jaren 2003, 2004 en 2005 op basis van de oude berekeningswijze. De cijfers conform de huidige toerekeningssystematiek heeft u aangetroffen in het HGIS-jaarverslag. In mijn antwoord op vragen van de leden Van der Laan (D66), Karimi (GroenLinks) en Samsom (PvdA) over AIDS-bestedingen van 14 juli 2005, heb ik u reeds geïnformeerd over de verschillen tussen de oude en de nieuwe toerekeningsmethode. Ik bevestig hierbij, zoals ook toen aangegeven, dat de verdubbeling van de uitgaven conform de motie Terpstra/Koenders gerealiseerd zal worden (EUR 270 mln in 2007, ten opzichte van EUR 135 mln in 2002).

kst-30565-2-1.gif

XNoot
1

Samenstelling: Leden: De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van Aartsen (VVD), Voorzitter, Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Samsom (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Jonker (CDA), Koşer Kaya (D66), Nijs (VVD), vacature CDA, Voorzitter en vacature D66.

Plv. leden: Dijksma (PvdA), Vendrik (GL), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Van Schijndel (VVD), vacature algemeen, Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), vacature algemeen, Waalkens (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD), Kortenhorst (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Fessem (CDA) en Dittrich (D66).

Naar boven