Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30560-VIII nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30560-VIII nr. 4 |
Vastgesteld 14 juni 2006
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.
Aan welk vervolgtraject wordt gedacht voor de moeilijk plaatsbare leerlingen waar 35 miljoen euro ingezet wordt voor 20 000 stage- en simulatieplaatsen?
In overleg met diverse ministeries en veldpartijen in de bve-sector wordt een stagebox ontwikkeld. Op grond van deze stagebox wordt:
1. Een vergoeding verstrekt aan instellingen om in samenwerking met relevante partijen uit de regio zorg te dragen voor:
– een geschikte stageplaats dan wel simulatieplaats voor elke deelnemer, in het bijzonder moeilijk plaatsbare deelnemers;
– intensieve begeleiding van moeilijk plaatsbare deelnemers naar en op de stage- of simulatieplaats.
2. Een vergoeding verstrekt aan leerbedrijven voor toerusting van praktijkbegeleiders bij leerbedrijven.
3. Het project «Vergroten kwantiteit en kwaliteit van stageplaatsen t.b.v. competentiegericht onderwijs» voortgezet ten behoeve van de opleiding arbeidsmarktgekwalificeerd assistent (AKA).
4. Een vergoeding aan de Bve Raad verstrekt voor het uitvoeren van een landelijke monitor.
Het is de bedoeling dat de instellingen nog voor de zomer over deze gelden kunnen beschikken.
Hoe is de verlaging van het aantal hogerejaars studenten te verklaren? Is tussentijdse uitval de reden?
De verlaging van het aantal hogerejaars studenten in het wetenschappelijk onderwijs is het gevolg van een groter aantal geslaagden dan vorig jaar is geraamd. Daardoor is de uitstroom groter dan verwacht. Benadrukt wordt dat het aantal hogerejaars op 1 oktober 2005 niet lager is dan dat op 1 oktober 2004, maar dat de stijging minder groot was dan in de raming van vorig jaar (de Referentieraming 2005) was voorzien.
Kan nader worden verklaard hoe het kan dat de raming van leerlingaantallen in de voorliggende Voorjaarsnota dusdanige verschillen vertoont ten opzichte van de raming in de begroting 2006.
De begroting 2006 wordt medio 2005 opgesteld. De raming die ten grondslag ligt aan de begroting 2006 bevat de meest actuele telgegevens van dat moment. Dat zijn de telgegevens van 1 oktober 2004 (schooljaar 2004/2005). In de Voorjaarnota wordt gebruik gemaakt van de nieuwe geactualiseerde raming waarin de telling van 1 oktober 2005 is verwerkt. Deze nieuwe raming werkt ook door in de begroting van het kalenderjaar 2006. De wijzigingen bij deze voorjaarsnota impliceren dus de vervanging van geraamde aantallen per 1 oktober 2005 door gerealiseerde aantallen. Dit kan resulteren in zowel positieve als negatieve mutaties in 2006 en daarop volgende jaren.
Bij primair onderwijs is er wel sprake van een aanzienlijke bijstelling doordat veel meer leerlingen dan verwacht geïndiceerd zijn door rugzak/ambulante begeleiding of voor WEC-onderwijs. Ook het aantal leerlingen in het mbo is fors hoger dan vorig jaar. OCW werkt doorlopend aan het verbeteren van de kwaliteit van de leerlingenramingen.
Kan worden toegelicht hoe hoog de toename in geïndiceerde leerlingen in het primair onderwijs is en wat de te verwachten meerjarige ontwikkeling zal zijn, zowel in leerlingenaantallen als in budgettaire effecten?
De toename van de geïndiceerde leerlingen in het primair onderwijs bedraagt in 2006 ca 9 500 leerlingen. Dit is ten opzichte van het aantal geïndiceerde leerlingen zoals in de begroting 2006 is opgenomen. Dit leidt in 2006 tot een budgettair effect van ca € 95 miljoen. Structureel is de raming met circa 13 600 geïndiceerde leerlingen verhoogd, dit heeft een budgettair effect van ca € 129 miljoen. Met de herijking zorg loopt er een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar de het aantal zorgleerlingen en zullen er maatregelen worden genomen. De meerjarige cijfers zullen daardoor aanpassing behoeven.
Het aantal deelnemers in de voltijd-Beroepsopleidende leerweg is onverwacht hoog. Wat is de verklaring daarvoor? Is er een samenhang met het aantal deelnemers in de voltijd-Beroepsbegeleidende leerweg?
De laatste jaren is er sprake van een groei van het aantal voltijd bol-deelnemers en een daling van het aantal bbl-deelnemers. Daling van de bbl en een stijging van de bol heeft te maken met de tot voor kort verslechterende arbeidsmarkt, waardoor deelnemers eerder voor een voltijd opleiding (met studiefinanciering) kiezen. Zo zullen schoolverlaters die geen werk kunnen vinden sneller besluiten om een voltijd opleiding te volgen om op deze wijze hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Daarnaast is het niet (tijdig) vinden van een bpv-plaats in de bbl ook een reden tot overstap naar de bol. Het hebben van een bpv-plaats in een bedrijf is namelijk nodig om een bbl-opleiding met succes te kunnen volgen en te kunnen afronden.
In hoeverre houden de meerkosten voor regulier onderwijs met rugzak, ambulante begeleiding en voor de WEC-scholen (Wet op de Expertisecentra) gelijke tred met de groei van het aantal geïndiceerde leerlingen?
De groei van het aantal geïndiceerde leerlingen leidt tot hogere uitgaven voor het primair onderwijs. Afhankelijk of de geïndiceerde leerling onderwijs volgt op een reguliere school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs nemen de kosten voor dat type onderwijs toe.
Hoe verhouden de verschillende bedragen voor de verhoging van artikel 11 Studiefinanciering door de toenemende deelnemersaantallen zich tot elkaar, aangezien in de algemene toelichting een bedrag van 22,2 miljoen euro wordt genoemd en in de artikelsgewijze toelichting 28,3 miljoen euro.
In de algemene toelichting wordt gemeld dat door de stijging van het aantal leerlingen in mbo 1 en mbo 2 de begroting voor studiefinancieringsbeleid voor 2006 per saldo met € 22,2 miljoen wordt verhoogd.
Dit saldo door een leerlingaantallenmutatie, wordt gevormd door + € 28,3 miljoen bij beleidsartikel 11 «Studiefinanciering», + € 0,2 miljoen bij beleidsartikel 12 «Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten» en – € 6,3 miljoen door hogere ontvangsten bij beleidsartikel 13 «Lesgeld». Deze mutaties zijn bij elk van de afzonderlijke beleidsartikelen toegelicht.
Waarom wordt de prijsbijstelling pas in de tweede suppletoire begroting 2006 verwerkt? Geeft dat geen onzekerheid bij de onderwijsinstellingen?
De besluitvorming over de exacte verdeling van de prijsbijstelling was pas op een later moment bekend. De uitdeling van de prijsbijstelling tranche 2006 naar de verschillende beleidsterreinen wordt in de ontwerpbegroting 2007 meerjarig verwerkt evenals in de tweede suppletoire begroting voor het uitvoeringsjaar 2006. Gegeven de bekostigingscyclus van de onderwijsinstellingen wordt naar de instellingen en/of belangenorganisaties al eerder gecommuniceerd over de aanpassingen van het budget, waaronder de prijsbijstelling. Deze bekostigingsinformatie wordt overigens verstrekt onder het voorbehoud van goedkeuring door het parlement van de begroting.
Vormt de 7 miljoen euro waarmee de prijsbijstelling tranche 2006 wordt gekort in verband met de rijksbrede taakstelling van 23 miljoen euro die voortvloeit uit de moties van Algemene Politieke Beschouwingen voor OCW ten opzichte van de andere begrotingshoofdstukken een proportioneel deel? Zo neen, welke overwegingen liggen dan ten grondslag aan het deel dat OCW voor haar rekening neemt?
Ja, het OCW-aandeel in de rijksbrede taakstelling is gebaseerd op het proportionele aandeel van OCW in de gehele prijsbijstelling tranche 2006.
Kunnen de achtergrond en hoogte van de doorwerking van de afloop van de interim-vergoeding ziektekosten nader worden toegelicht?
Met de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel per 1 januari 2006 komt de grond voor de oude ziektekostenregeling in het PO te vervallen. In afwijking van de regeling ziektekosten en inkomstentoeslag onderwijs- en onderzoekspersoneel zijn de ZKOO-vergoedingen die betrekking hebben op de laatste drie kwartalen van 2005 niet in 2006 uitbetaald, maar in december 2005. De doorwerking van deze maatregel heeft betrekking op de afdracht van de loonheffing (€ 65 miljoen) in januari 2006.
Wat zijn de meerjareneffecten van de geringere werkloosheid van werknemers met een In- en Doorstroombaan? Op welke absolute aantallen werknemers zijn deze effecten gebaseerd?
Er is rekening gehouden met een gemiddeld meerjarig effect van € 10 miljoen. Dit is een gevolg van minder werkloosheidsuitkeringen dan is begroot. Dit kan voor het grootste deel worden toegeschreven aan I/D-werknemers. In de periode augustus tot en met december 2005 zijn er ongeveer 500 I/D-werknemers minder werkloos geworden dan vorig jaar geraamd is. Daarnaast heeft er ook een daling van de reguliere werkloosheid plaatsgevonden.
Waarom wordt de «brede school» niet betrokken bij de overboeking van 30 miljoen euro door SZW waarvan onder het kopje «tussenschoolse opvang, brede school» melding wordt gemaakt en dat uitsluitend bestemd is voor tussenschoolse opvang?
De uitgaven hebben uitsluitend betrekking op de facilitering van tussenschoolse opvang. De aanduiding «brede school» is abusievelijk in het kopje terechtgekomen.
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de regeling voor het verbeteren van het zwemonderwijs niet per 1 augustus, maar reeds met ingang van 1 januari 2006 wordt gestopt? Is het enkel dat er extra middelen moesten worden gevonden voor invoering van het onderwijsnummer? Zo neen, welke inhoudelijke overwegingen rechtvaardigen dan vervroegde stopzetting van de regeling?
In de begroting was uitgegaan van een doorloop tot 1 augustus 2006 van de regeling voor het verbeteren van het zwemonderwijs. In werkelijkheid liep de regeling per kalenderjaar en stopte deze op 1 januari 2006 waardoor het budget in 2006 vrijviel en ingezet kon worden voor het onderwijsnummer.
Kunt u toelichten hoe een desaldering leidt tot een uitgavenverhoging voor het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en hoe de arbeidspleksimulaties in vso passen binnen de doelstelling school en omgeving?
Onder een desaldering wordt hier verstaan het verhogen van uitgaven en ontvangsten met hetzelfde bedrag. Zowel bij de toelichting op de uitgaven als bij de ontvangsten wordt deze desaldering vermeld. De ontvangsten worden verrekend met het Fonds Economische Structuurversterking (FES).
Voor een deel van de leerlingen is het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) eindonderwijs. Steeds meer scholen bieden deze leerlingen arbeidsgericht onderwijs, ter voorbereiding op een plek op de (lokale en/ of beschermde) arbeidsmarkt. Met de impuls die is gerealiseerd kunnen vso scholen/ afdelingen praktijklokalen (ver)bouwen en inrichten. Gelet op de schaal van het vso wordt steeds vaker regionaal bezien hoe het arbeidsgerichte onderwijs in samenwerking met andere scholen en de regionale arbeidsmarkt kan worden vormgegeven.
Is de uitgavenverhoging voor brede scholen en de verbetering van arbeidspleksimulaties in het voortgezet speciaal onderwijs met euro 31,5 miljoen uitsluitend bestemd voor scholen in het v(s)o?
Neen. In 2006 en 2007 wordt in totaal € 63 miljoen extra ingezet: voor verbeterde «Arbeidspleksimulaties» in het Voortgezet Speciaal Onderwijs € 27 miljoen en voor brede scholen (in het totale Primaire Onderwijs) € 36 miljoen. Voor 2006 is 50% van dit bedrag (€ 31,5 miljoen) begroot.
Wat is de reden voor de overboeking van 39,7 miljoen euro uit het Fonds Economische Structuurversterking van artikel 3 Voortgezet Onderwijs naar artikel 1 Primair Onderwijs en naar de begroting van het ministerie van LNV? Voor welke doelstellingen op artikel 1 en de begroting van LNV zullen deze middelen worden ingezet?
In de begroting 2006 zijn de ontvangen middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking voorlopig geparkeerd op de begroting van het Voortgezet Onderwijs (artikel 3). Dit in afwachting van een definitieve besluitvorming over de besteding van deze middelen. In totaal betrof het € 300 miljoen, verdeeld in 2006 en 2007 elk € 150 miljoen. Deze middelen zijn voor leerlingen in zowel Primair onderwijs, Voortgezet onderwijs als leerlingen die onderwijs ontvangen via het ministerie van LNV.
Deze € 300 miljoen zijn inmiddels als volgt verdeeld:
A. T.b.v. de praktijklokalen in het vmbo: € 237 miljoen. (incl. aandeel LNV).
B. T.b.v. verbeterde «arbeidspleksimulaties» in het vso: € 27 miljoen.
C. T.b.v. brede scholen: € 36 miljoen.
In de Voorjaarsnota 2006 worden de middelen overgeboekt op basis van bovenstaande verdeling:
– naar artikel 1 Primair Onderwijs: in totaal € 63 miljoen (ad. B + ad. C); verdeeld in 2006 en 2007 elk € 31,5 miljoen;
– naar het ministerie van LNV: aandeel in ad. A € 16,33 miljoen, verdeeld in 2006 en 2007 elk € 8,165 miljoen.
Kunt u toelichten waarom de systeemaanpassingen als gevolg van de invoering van de volledige leerplicht tot 18 jaar bij de uitvoeringsorganisatie Informatie Beheergroep 1 miljoen euro structureel moeten kosten?
Het is niet zo dat uitsluitend de invoering van de volledige leerplicht dit veroorzaakt. De systeemaanpassingen worden uitgevoerd ter verbetering van de registratie binnen de gehele keten: scholen – IBG – Gemeenten. Om de gehele populatie van leerlingen voortgezet onderwijs goed te kunnen volgen moet de gehele keten goed geregistreerd worden. Dit willen we laten plaatsvinden bij de uitvoeringsorganisatie IBG.
Hiertoe moeten diverse administraties worden aangepast. Onder meer is het de bedoeling een koppeling te maken met de Basisregistratie op het onderwijsnummer. Het bedrag genoemd in de VJN is geschat op basis van de huidige inzichten. Een exacte bepaling van de kosten vindt plaats op basis van een onderzoek dat bij de IBG plaatsvindt, de uitkomsten hiervan verwachten we medio oktober.
Kan worden toegelicht hoe de hoogte van de extra budgetten in het vo en bve zijn bepaald die nodig zijn voor de invoering van de volledige leerplicht tot 18 jaar?
Het departement heeft de maatregelen van de verlenging van de leerplicht vertaald in de leerlingramingen die dienen voor de bekostiging van de onderwijssectoren en omgerekend met de gemiddelde prijs per leerling.
Voor de bve sector resulteert dit in een extra budget van € 89 miljoen, voor het voortgezet onderwijs bedraagt het extra budget ca. € 14 miljoen. Voor de studiefinanciering wordt het leerlingeffect geraamd op € 3 miljoen. Voorts wordt er voor de versterking van de handhaving van de leerplicht € 13 miljoen geraamd en ca. € 12 miljoen geraamd voor de invoering van de verlenging van de leerplicht en extra voorzieningen.
Welke opbrengst kan verwacht worden van de 30 miljoen euro die is toegevoegd aan de bve-begroting voor extra begeleiding en ondersteuning van risicoleerlingen op mbo-niveau 1 en 2, in termen van vermindering van de schooluitval?
Deze middelen maken extra begeleiding mogelijk voor circa 22 000 zorgleerlingen in het mbo. De verwachting is dat de combinatie van deze maatregel en de overige maatregelen zoals gepresenteerd in «Aanval op de uitval» (onder andere zorgadviesteams, extra stageplaatsen, convenanten met 12 RMC regio’s en verlenging leerplicht tot 18e jaar) leidt tot een vermindering van zo’n 13 000 tot 22 000 nieuwe voortijdig schoolverlaters.
Wat is de verklaring voor het verloop van de bijstelling van het budget voor wetenschappelijk onderwijs (stijging tot 2008, daarna daling)? Welke aannames over de ontwikkeling van de studentaantallen liggen hieraan ten grondslag?
De verlaging (die oploopt tot en met 2008 en daarna daalt) is toegepast omdat het aantal studenten in de Referentieraming 2006 (RR 2006) ten opzichte van de Referentieraming 2005 (RR 2005) lager ligt. Uit de tellingen per 1 oktober 2005 blijkt dat in de RR2005 is uitgegaan van een te hoge stijging van het aantal studenten bij de universiteiten. De bijstelling van de raming leidt tot de hierboven bedoelde budgetmutatie.
Vastgesteld wordt dat in het wetenschappelijk onderwijs nog steeds sprake is van een stijging van het aantal studenten, zij het dat deze stijging minder groot is dan vorig jaar werd verwacht (zie ook het antwoord op vraag 2).
Kan worden toegelicht wat precies de effecten zijn op de uitgaven per student als gevolg van de verhoging van het macrobudget voor het hoger onderwijs?
Als gevolg van de extra investeringen in het hoger onderwijs stijgen de uitgaven per student*) voor de sectoren hbo en wo met de volgende bedragen:
HBO | WO | |
---|---|---|
2006 | 0 | 12 |
2007 | 105 | 26 |
2008 | 148 | 57 |
2009 | 222 | 124 |
2010 | 310 | 237 |
* Gebaseerd op de Referentieraming 2006
Is het bedrag van 10,1 miljoen euro dat met de Voorjaarsnota wordt toegevoegd aan artikel 7 uit het FES direct geoormerkt voor de oprichting van de vijf topinstituten?
Ja, dit bedrag wordt via een regeling in 2006 in zijn geheel beschikbaar gesteld voor de oprichting van de vijf centers of Excellence van de federatie van technische universiteiten in oprichting.
Hoeveel gaan de uitgaven per student door de structurele verhoging van het macrobudget voor het hoger onderwijs naar verwachting bedragen in 2006, 2007, 2008 en 2010?
Zie het antwoord op vraag 21.
Wat is de reden voor het verhogen van budget voor de OCW-vertegenwoordiging bij de Europese Unie in Brussel en beleidsonderzoek?
In het eindrapport van de Gemengde Commissie «Sturing EU-aangelegenheden» (de commissie Van Voorst tot Voorst) worden aanbevelingen gedaan voor de verbetering van wijze waarop ons land zijn inbreng in de Europese besluitvorming organiseert. Onder meer wordt aanbevolen om de aanwezigheid in Brussel op diverse fronten te versterken. Doel van die versterking is om beter te kunnen anticiperen op komende beleidsontwikkelingen op Europees niveau en daar vervolgens sneller en effectiever op te kunnen inspelen. Voor OCW wordt aan die aanbeveling gevolg gegeven door een uitbreiding van het aantal vertegenwoordigers van het ministerie bij de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel en door detachering van een aantal deskundigen als «Expert National Délegué» op voor het ministerie relevante posten bij de Europese Commissie.
Daarnaast zijn gelden ingezet voor beleidsonderzoek, te weten voor een Effectentoets Richtlijn Diensten, de Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (voorheen BISON Monitor), de evaluatie van nationale internationaliseringsprogramma’s van het Europees Platform en de evaluatie van de Nationale UNESCO Commissie.
Kunt u toelichten hoe het komt dat wèl nog de ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel (ZVOO) en niet de ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs – en onderzoekpersoneel (ZKOO) wordt vermeld bij het arbeidsmarkten personeelsbeleid, terwijl beide regelingen met de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel zijn komen te vervallen?
Genoemde regelingen zijn inderdaad beide vervallen per 1 januari 2006. De ZKOO-uitkeringen over 2005 zijn geheel uitbetaald in december 2005. De ZVOO-uitkeringen over 2005 worden echter voor een groot deel in 2006 uitbetaald (de aanvraagtermijn voor de ZVOO-regeling sluit per 1 juli 2006) en staan dus dit jaar nog op de begroting.
In hoeverre heeft het vmbo voldoende beleidsvrijheid bij de aanwending van de extra middelen voor beloningsdifferentiatie?
De scholen met vmbo formuleren zelf het beleid ten aanzien van beloningsdifferentiatie. Ze kunnen daarbij gebruik maken van de mogelijkheden die de decentrale CAO VO biedt. Dit geldt ook voor de aanwending van de extra middelen.
Wat is de reden voor het verhogen van het ICT-artikel met 6,4 miljoen euro?
De reden voor het verhogen van het ICT artikel met 6,4 miljoen is; ten eerste, dat er in 2005 vertraging is ontstaan op de uitvoering van het innovatieprogramma Kennisrotonde en twee projecten van de centrale voorziening internet voor € 3,8 miljoen; ten tweede, ter dekking van de toezegging van OCW dat er in 2006 een bijdrage van € 2 miljoen van het Nationaal Actieprogramma (NAP) van EZ wordt besteed aan het interdepartementale actieprogramma «Maatschappelijke sectoren en ICT»; tot slot is er bij de begrotingsbehandeling 2006 door de minister een toezegging gedaan voor de motie van de regeringspartijen over visueel gehandicapten en ict om voor leerlingen met visuele beperking het onderwijs met digitale leermiddelen toegankelijk maken. De kosten zijn geraamd op ca. € 0,6 miljoen.
Kan worden aangegeven uit welke bestanddelen de mutatie van 46,4 miljoen euro bestaat op artikel 11 (studiefinanciering)
De € 46,4 miljoen bestaat uit een saldo aan technische mutaties te splitsen als volgt:
– € 1,5 miljoen als gevolg van enkele interne overboekingen binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
– € 41,0 miljoen prijsbijstelling studiefinanciering,
– per saldo een mutatie van € 3,9 miljoen op de niet-relevante uitgaven door € 75,6 miljoen meeruitgaven aan rentedragende leningen en – € 71,7 miljoen door minder uitgaven aan prestatiebeursleningen, zowel door mutaties in de leerlingenaantallen als door andere autonome ontwikkelingen.
Hoe verhoudt het budget van Cultuur en Economie zich tot de andere onderdelen van «Verbreden inzet cultuur»? Wat zegt dit over het belang dat aan deze post wordt gehecht?
Het doel van het programma Meer dan de Som is om de culturele factor in de samenleving te versterken. Hieronder vallen verschillende activiteiten om de relatie tussen cultuur en bijvoorbeeld school, economie of ruimtelijke inrichting verder vorm te geven. De budgetten die onder «Verbreden inzet Cultuur» zijn opgenomen zijn hieraan toe te rekenen. Daarbij gaat ook om activiteiten die al eerder van start zijn gegaan, maar nu meer in samenhang worden uitgewerkt. Zo betreft het budget onder Regionale Dynamiek de budgetten voor de cultuurconvenanten met de grote gemeenten (Actieplan Cultuurbereik) en de geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving. Het budget Cultuur en School beslaat onder andere de cultuurvouchers en de middelen waarmee scholen in het primair onderwijs cultuureducatie kunnen vormgeven.
Het programma Cultuur en Economie is een programma dat in samenwerking met EZ wordt vormgegeven. In de brief Ons Creatief Vermogen is aangegeven hoe het programma vorm heeft gekregen. Zoals u bekend hecht ik een grote waarde aan dit onderwerp en heb ik om die reden hiervoor middelen vrijgemaakt vanuit de cultuurbegroting. Ook het ministerie van EZ heeft middelen vrijgemaakt (onder meer Creative Challenge Call; 8 mln, onderdeel van de Pilots Sleutelgebieden). Later dit jaar zult u van mij een vervolgbrief ontvangen waarin ik zal ingaan om de ervaringen van dit jaar en de ambities voor de toekomst.
Een verschuiving van middelen tussen de verschillende posten zou slechts beperkt mogelijk zijn omdat het grootste deel al structureel is verplicht. Bovendien acht ik het niet wenselijk aangezien ook de andere ondewerpen van belang zijn voor de versterking van de culturele factor in de samenleving.
Volgens welke logica zijn de verschillende posten onder «Verbreden inzet Cultuur» verdeeld? Waarom wordt er geen extra accent op het programma Cultuur en Economie gelegd, door bijvoorbeeld een verschuiving van budget?
Zie het antwoord op vraag 29.
Wat is de status van het programma en het budget voor Cultuur en Diversiteit, dat niet vermeld staat bij de budgettaire gevolgen van het beleid?
In het kader van het programma Cultuur en Diversiteit wordt een aantal instellingen en projecten meerjarig ondersteund via de Cultuurnota, waaronder het Bijbels Openluchtmuseum, het project cultureel erfgoed minderheden en ISH. Er is een incidenteel werkbudget beschikbaar voor onderzoek, discussie, rondetafelgesprekken e.d. van 127 000 euro. De cultuurfondsen hebben sinds 2005 hun beleid op het gebied van interculturele programmering geïntensiveerd. Zij besteden 10% of meer van hun budget aan projecten op dit gebied.
De staatssecretaris is voornemens de Tweede Kamer medio 2006 te informeren over de stand van zaken van het programma Cultuur en Diversiteit.
Is (gedeeltelijke) compensatie van de tegenvallende reclameontvangsten overwogen? Zo ja, waarom is besloten daar toch niet toe over te gaan?
Binnen de afweging van het geheel van haar prioriteiten heeft het kabinet besloten tegenvallende reclameopbrengsten niet te compenseren.
Reclameontvangsten fluctueren met het economisch tij over de jaren. Incidentele tegenvallers in de reclameontvangsten werden en worden opgevangen met de aanwezige reserves.
Houdt u de mogelijkheid open dat in de Rijksbegroting voor volgend jaar extra middelen worden uitgetrokken ter compensatie van de tegenvallende reclameontvangsten?
Reclameontvangsten fluctueren met het economisch tij. Er is nu nog geen prognose voor 2007 te maken over de incidentele of structurele ontwikkeling van de reclameontvangsten.
Ter voorbereiding op de Mediabegroting 2007 wordt een actuele prognose gemaakt van de te verwachten reclameontvangsten voor het komend jaar op basis van de kijktijdgegevens en gerealiseerde ontvangsten op dat moment over het jaar 2006. Daarnaast laat ik, zoals ik u in de Mediabegroting 2006 heb gemeld, een onderzoek doen – samen met de minister van Economische Zaken – naar de reclameontwikkeling op korte en middellange termijn in verband met de digitale mediaontwikkelingen. Bij algemene maatregel van bestuur heb ik inmiddels het toegestane percentage reclamezendtijd van 6,5% naar de wettelijk toegestane 10% van de totale voor landelijke publieke omroep beschikbare zendtijd opgehoogd. Verder steun ik zoveel als wettelijk mogelijk nieuwe verdienmogelijkheden en samenwerkingsvormen van de publieke omroep.
Is de publieke omroep in staat om aan de ambities van het concessiebeleidsplan te voldoen? Zijn verwachtingen ten aanzien van de prestaties van de publieke omroep bijgesteld of wordt van de Raad van Bestuur nog altijd hetzelfde verwacht?
De publieke omroep doet er alles aan om aan de ambities van het concessiebeleidsplan te voldoen. Dit is nog steeds leidend. Ik ben mij bewust van de financiële positie van de publieke omroep en heb regelmatig overleg met de Raad van Bestuur publieke omroep in welke mate uitvoering van dit plan mogelijk is. Zo heeft de Raad van bestuur inmiddels een programmatisch antwoord geformuleerd om het bereik onder zo veel mogelijk kijkers & luisteraars te vergroten.
Bent u van mening dat de Raad van Bestuur met haar plannen voor de nieuwe zenderindeling een programmatisch antwoord heeft geformuleerd dat tot een maximale inkomstenverhoging leidt?
Het belangrijkste vind ik, dat de Raad van Bestuur gezocht heeft naar een programmatisch antwoord om de neerwaartse spiraal van dalende kijkersaantallen (in absolute zin, maar ook in samenstelling van het bereik van het publiek) te keren. De inhoud van dat programmatisch antwoord is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur. Het vraagt een zorgvuldige afweging tussen kwaliteit van de programmering, de betrokkenheid van de verschillende omroepen, de profielen van de netten en financiële keuzes voor de publieke omroep als geheel.
De geprognoticeerde verbetering in het bereik van kijkers en de daarmee samenhangende stijging van de reclameontvangsten is in het gepresenteerde nieuwe programmeringsmodel substantieel.
De uitgaven aan de publieke omroep worden verlaagd met 51 miljoen, daarnaast is er nog sprake van 13,9 miljoen vanwege tegenvallende reclameontvangsten. Zal deze verlaging van de uitgaven consequenties hebben voor programma’s of programmering? Zo ja, welke consequenties? Zo nee, waar baseert u uw antwoord op?
De publieke omroep heeft in 2006 al haar reserves ingezet om de daling van de rijksuitgaven, als gevolg van de daling van de reclameontvangsten, op te vangen. Daarbij is de Raad van Bestuur nagegaan of er verbetering in de programmering kan worden bereikt door aanpassing van de netprofielen, danwel of er besparingen mogelijk zijn door inzet van meer herhalingen.
Geeft u aan de publieke omroep aanwijzingen welke ambities zij moet verlagen, zoals bij de bezuinigingen die tot stand moeten komen door afschakeling van het analoge signaal ook is gebeurd? Zo ja, welke ambities moet de publieke omroep verlagen? Zo neen, is het verantwoord om een financieel probleem van deze omvang bij de publieke omroep neer te leggen?
Met de beslissing tot afschakeling van het analoge signaal wordt een aanbeveling gevolgd uit het onderzoek van McKinsey & Company in 2003 naar (efficiency) besparingsmogelijkheden bij de publieke omroep, die geen gevolgen hebben voor de kwaliteit van de programmering. In dit onderzoek werd het versneld uitfaseren van het analoge signaal aangegeven als één van de mogelijkheden.
Ik geef geen aanwijzingen welke ambities de publieke omroep moet verlagen, dat is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur.
Het is uiteraard wel onderwerp van gesprek tussen mij en de Raad van Bestuur publieke omroep welke ambities in het gedrang dreigen te komen als gevolg van de financiële situatie. Om de financiële problemen het hoofd te bieden heeft de Raad van Bestuur een nieuw programmeringsmodel ontwikkeld. Bij algemene maatregel van bestuur heb ik inmiddels het toegestane percentage reclamezendtijd van 6,5% naar de wettelijk toegestane 10% opgehoogd. Verder steun ik zoveel als wettelijk mogelijk nieuwe verdienmogelijkheden en samenwerkingsvormen van de publieke omroep.
Is het bedrag van 498,5 miljoen euro op de post loonbijstelling een eenmalige compensatie voor de toegenomen kosten voor de ziektekostenverzekering of gaat het hier om een structureel bedrag?
De compensatie voor de toegenomen kosten voor de ziektekostenverzekering is onderdeel van de bovengenoemde € 498,5 miljoen. Het gedeelte voor de ziektekostenverzekering betreft een structurele reeks. Het overige deel bestaat grotendeels uit de reguliere loonbijstelling en uit de interimvergoeding ziektekosten voor het onderwijs- en rijkspersoneel die als gevolg invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel versneld is uitbetaald.
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).
Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), vacature SP, Brinkel (CDA), vacature algemeen, Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van Aartsen (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Meijer (PvdA), Nijs (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30560-VIII-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.