30 560 V
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2006 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 juni 2006

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Van Aartsen

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

Wat is het verband tussen de mededeling in de begrotingstoelichting dat de uitgaven voor hoofdstuk V van de Rijksbegroting voor 2006 met 230,7 miljoen euro worden verlaagd, en de mutaties in de tabel die leiden tot een vermeerdering van de uitgaven met 146 miljoen euro? Kan de daling van de uitgaven voor hoofdstuk V van de Rijksbegroting in 2006 worden verklaard uit de sterk verminderde uitgaven onder beleidsartikel 3 «Versterkte Europese samenwerking»?

De verlaging van de uitgaven voor Hoofdstuk V van de Rijksbegroting voor 2006 met 230,7 mln. euro is het resultaat van alle suppletore mutaties. De afwijking van de tabel, waarin sprake is van een vermeerdering van de uitgaven met 146 miljoen euro, wordt inderdaad veroorzaakt door de sterk verminderde uitgaven onder beleidsartikel 3 «Versterkte Europese samenwerking». Deze verlaging is grotendeels het gevolg van de lagere BNI-afdrachten voor Nederland als gevolg van een omlaag bijgestelde EU-begroting.

2

Waar is de verhoging van het beleidsartikel 1 ten behoeve van het budget voor mensenrechten op gebaseerd?

Tijdens de behandeling van mijn begroting over 2006 in uw Kamer heb ik u toegezegd het mensenrechtenprogramma op de posten te intensiveren om het mogelijk te maken om meer lokale mensenrechtenorganisaties financieel te ondersteunen. Deze intensivering heeft geleid tot een incidentele verhoging van EUR 4,6 mln. van de Faciliteit Strategische Activiteiten voor Mensenrechten en Goed bestuur. Mede afhankelijk van de kwaliteit van de voorstellen is het de intentie deze verhoging structureel te handhaven.

3

Waarom ontvangt Burundi, dat geen partnerland is, additionele macrosteun uit beleidsartikel 4 («overige armoedebestrijding»)? Kan dit voor een land dat geen partnerland is? Op grond waarvan deze uitzondering gemaakt voor Burundi?

Het gaat om een incidentele bijdrage aan de stabilisering van een post-conflictland via een Trust Fund van de Wereldbank in het kader van de wederopbouw. Deze bijdrage is bedoeld voor het dekken van de lopende kosten van het huidige begrotingsjaar. Te denken valt daarbij aan uitgaven voor het betalen van salarissen van politie of onderwijzend personeel. Hiermee wordt de Burundese overheid gesteund in het transitieproces naar een meer stabiele situatie, zowel politiek als economisch. Dit is dus geen structurele macrosteun in de vorm van bijvoorbeeld algemene begrotingssteun. Het geven van macrosteun aan niet-partnerlanden is in het verleden vaker voorgekomen. Dit betrof meestal incidentele begrotingssteun in de vorm van schuldkwijtschelding of betalingsbalanssteun.

4

Hoeveel van de stijging van het budget voor «overige armoedebestrijding» komt ten goede van de algemene begrotingssteun voor Tanzania? Welk bedrag zal daardoor in 2006 totaal worden uitgeven voor de algemene begrotingssteun aan Tanzania?

Het budget voor structurele begrotingssteun in Tanzania in 2006 is met 10 mln. verhoogd tot 20 mln. Ook in de meerjarenramingen is dit bedrag opgenomen.

5

Op welke wijze voert de regering het amendement van de leden Samsom en Koenders uit inzake het budget voor Rwanda (30 300 V, nr. 28)?

Zie het antwoord op vraag 7.

6

Klopt het dat er, om te voldoen aan het amendement, wordt bezuinigd op projectbegrotingen voor microfinanciering van boeren voor een bedrag van 1,6 miljoen euro (75% van het in het amendement vermelde bedrag van 2,16 miljoen euro)? Waarom is voor deze bezuiniging op projecten voor boerenorganisaties gekozen?

Zie het antwoord op vraag 7.

7

Waarom is niet gekozen voor vermindering op projecten (met betrekking tot ondernemingsklimaat) waarbij de Rwandese overheid betrokken is?

Er is een korting uitgevoerd op het budget voor de sector «verbetering van het ondernemingsklimaat» zoals het amendement heeft verzocht. Ik heb daarbij getracht een invulling te zoeken die zo min mogelijk lopende programma’s treft en die tegelijkertijd recht doet aan de wens van de Kamer. Daartoe heb ik een korting uitgevoerd op een garantiefonds voor verstrekking van rurale kredieten van de Nationale Bank en op een activiteit gericht op positieverbetering van boeren en hun organisaties in Rwanda. Voor de korting op de laatste activiteit is gekozen, omdat de afgelopen jaren niet meer dan 1/3 deel van het oorspronkelijke budget kon worden uitgegeven. Dit is besproken met de betrokken organisaties. Er is het eerste half jaar van 2006 geen aanwijzing geweest dat deze activiteiten het komende half jaar in versneld tempo zouden gaan uitputten. Zodoende was dit voor de armen de meest pijnloze manier om de korting door te voeren.

8

Kunt u de vermindering op projecten van boerenorganisaties alsnog omzetten in projecten die in lijn met het doel van het amendement zijn, namelijk het geven van een scherp signaal aan de Rwandese overheid om zich meer in te zetten voor politieke hervormingen, waaronder betere bescherming van de mensenrechten?

Na zorgvuldige afweging is er voor gekozen om de korting op deze activiteiten door te voeren. Mijns inziens geven deze kortingen en de bijbehorende toelichting een signaal aan de Rwandese overheid om zich meer in te zetten voor politieke hervormingen, waaronder betere bescherming van de mensenrechten, en is dit signaal ook door de Rwandese overheid als zodanig begrepen.

9

Op welke wijze zijn de gelden die zijn onttrokken aan de uitgaven voor Rwanda, besteed in Congo, zoals verzocht werd in het amendement?

De middelen zijn op dit moment nog niet besteed in Congo. Het amendement biedt de ruimte om bij voldoende vooruitgang van het politieke hervormingsproces in Rwanda de korting te heroverwegen. In de komende weken zal het politieke hervormingsproces opnieuw worden beoordeeld om te bezien of er voldoende aanleiding is om de korting te heroverwegen. Hierover zal ik de kamer zo spoedig mogelijk berichten.

10

Geldt nog steeds, zoals in de begroting voor 2006 werd gesteld, dat het financieringsvolume van de FMO jaarlijks met 10% wordt verhoogd?

In de begroting 2006 staat als specifiek na te streven resultaat opgenomen dat het financieringsvolume van FMO aan het eind van 2006 met 10% is verhoogd. Dit resultaat blijft geldig in 2006. De stijging in financieringsvolume kan FMO realiseren door middelen aan te trekken uit de markt, maar ook de fondsen die het ministerie van Buitenlandse Zaken onderbrengt bij FMO zullen hier aan bijdragen.

11

Hoe verklaart u de aanzienlijke verhoging binnen beleidsartikel 4 («ondernemingsklimaat») van de bijdrage aan de FMO enerzijds en de beëindiging van de overeenkomst tussen de Nederlandse Staat en de FMO anderzijds?

De in de eerste suppletore wet genoemde beëindiging heeft betrekking op de jaarlijkse stortingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken in het ontwikkelingsfonds van FMO. Deze stortingen zijn beëindigd conform de afspraken uit de overeenkomst van 20 maart 1991 tussen de Nederlandse Staat en de FMO. De overeenkomst zelf is niet beëindigd, maar heeft een onbeperkte looptijd met een opzegtermijn van 12 jaar.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken is op verzoek van FMO in overleg over twee nieuwe activiteiten. Ten eerste het Capacity Development Programma. Dit is een modernisering van het sinds 1989 bestaande IBTA-programma. Aangezien de middelen van het IBTA programma sinds de overeenkomst van 1989 niet zijn aangepast wordt, naast modernisering ook gesproken over een intensivering. Ten tweede het MASSIF fonds. Dit fonds richt zich op de ontwikkeling van de financiële sector in ontwikkelingslanden, hetgeen een van de prioriteiten binnen de beleidsdoelstelling «een beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden» is.

12

Wat betekent het beëindigen van de overeenkomst tussen de Nederlandse staat en de FMO voor de zekerheid dat de FMO haar financiële verplichtingen in de toekomst kan nakomen?

De in de eerste suppletore wet genoemde beëindiging heeft betrekking op de jaarlijkse stortingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken in het ontwikkelingsfonds van FMO. Deze stortingen zijn beëindigd conform de afspraken uit de overeenkomst van 20 maart 1991 tussen de Nederlandse Staat en de FMO. De overeenkomst zelf is niet beëindigd, maar heeft een onbeperkte looptijd met een opzegtermijn van 12 jaar.

De financiële positie van FMO is op dit moment goed tot zeer goed te noemen. Op korte termijn is het dan ook niet te verwachten dat FMO problemen zal hebben met het nakomen van haar financiële verplichtingen. Maar zou dit wel het geval zijn, dan zou FMO een beroep hebben kunnen doen op artikelen 14 en 15 van de overeenkomst tussen de Staat en FMO waarin is geregeld dat de Nederlandse Staat onder bepaalde voorwaarden garant staat voor FMO.

13

Waaraan worden op de posten de extra uitgaven in beleidsartikel 5 («HIV/Aids») ter verbetering van de (reproductieve) gezondheidszorg besteed? Aan extra personeel of aan projecten?

Op een aantal posten wordt de algehele steun aan de gezondheidssector geïntensiveerd; dit is inclusief reproductieve gezondheidszorg, zoals moeder- en kindzorg, gezinsplanning en voorbehoedmiddelen. Het wordt ondermeer besteed aan meer gezondheidswerkers en aan betere training van deze werkers. In Ethiopië worden bijvoorbeeld meer vrouwelijke basisgezondheidswerkers aangesteld, die eerst een 3-maandse training krijgen. Sommige ambassades financieren ook activiteiten die niet vanuit de reguliere gezondheidszorg worden aangepakt. In Mozambique en Bangladesh wordt bijvoorbeeld dienstverlening opgezet die specifiek is gericht op jongeren voor seksuele voorlichting en beschikbaarheid van condooms en voorbehoedsmiddelen.

14

In welke landen en voor welke projecten zal het extra geld voor milieu en water in beleidsartikel 6 worden besteed?

Het extra geld voor milieu en water zal in vijf landen (Bangladesh, Benin, Colombia, Ghana en Indonesië) tot een aanzienlijke intensivering van het bilaterale water- en/of milieuprogramma leiden. Tevens wordt een aantal grote waterprogramma’s in Sub-Sahara Afrika gefinancierd o.a. in enkele landen rond het Victoriameer en in Mozambique via UNICEF en UNHABITAT. Via een aantal maatschappelijk organisaties (middels het TMF-, MFS- en Salin-programma) worden een aantal nieuwe milieu- en waterprojecten gesteund in diverse landen, met name in Sub-Sahara Afrika.

15

Waarom vallen de uitgaven voor het nationale geschenk aan Suriname hoger uit dan gepland (beleidsartikel 8: «draagvlak Nederlands buitenland beleid»)?

De uitgaven worden voornamelijk (EUR 1,0 mln) gedaan ten behoeve van de bouw het gerechtsgebouw in Paramaribo. Dit was het Nationale geschenk van Nederland aan Suriname ter gelegenheid van 25 jaar onafhankelijkheid in 2000. De bouw is uiteindelijk in 2005 gestart. De benodigde middelen waren voor 2006 niet eerder gereserveerd en worden derhalve opgevoerd in deze suppletore wet.

Daarnaast is extra EUR 50 000 benodigd voor het Nationale geschenk ter gelegenheid van 30 jaar onafhankelijkheid. Dit geschenk bestond uit enkele diorama’s (historische «kijkkasten»). Om deze diorama’s goed te conserveren zijn enkele klimatologische aanpassingen noodzakelijk in de ruimte waarin ze staan opgesteld. Nederland neemt deze voor haar rekening als onderdeel van het Nationale geschenk.

16

Hoe komt het dat de kosten voor de verbouwing van het Vredespaleis zoveel hoger zijn dan geraamd (beleidsartikel 1.1 «Internationale rechtsorde»?

De kosten voor de verbouwing bij het Vredespaleis (i.c. nieuwbouw van het Academiegebouw) zijn niet hoger uitgevallen dan geraamd. Echter, een deel van de geplande uitgaven voor 2005 is, vanwege vertraging in het bouwproces, doorgeschoven naar 2006, waardoor de uitgaven van 2005 lager uitvallen en de uitgaven voor 2006 hoger uitvallen dan aanvankelijk gepland.

17

Waarop is de verhoging van de subsidie aan internationale NGO’s via SALIN gebaseerd (beleidsartikel 1.2 «Mensenrechten»)?

De besluitvorming van het nieuwe subsidiekader voor Internationale NGO’s via SALIN heeft op het gebied van mensenrechten geleid tot goedkeuring van subsidies voor de Association for the Prevention of Torture (APT), de International Council on Human Rights Policy (ICHRP) en International Service for Human Rights (ISHR). Vanaf 2007 ontvangen ook de Federation Internationale de Droits de l’Homme (FIDH) en de World Conference on Religion for Peace (WCRP) een subsidie in het kader van SALIN.

18

Welke ramingen zijn aangepast die hebben geleid tot een verlaging voor wederopbouw (beleidsartikel 2 «Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur»)?

De hier bedoelde verlaging betreft een verlaging van het verplichtingenbudget in 2006, met name de budgetten voor wederopbouw in de door tsunami getroffen gebieden. Dit verplichtingenbudget was in de beginfase hoog geraamd, maar naarmate de uitvoering van het programma vordert kunnen de verplichtingenbudgetten realistischer worden geraamd. De aangepaste raming laat overigens de totale toezegging van een budget van EUR 200 mln voor de wederopbouw na tsunami onveranderd.

19

Wat is de stand van zaken bij de programma’s voor goed bestuur in Bangladesh en Indonesië? Waarom worden de bedragen voor deze programma’s verhoogd? Hoe verhoudt zich de verhoging van het programma voor goed bestuur in Bangladesh zich tot de wens van Bangladesh om de ontwikkelingshulp die aan dat land wordt gegeven te verminderen naar 0% in 2012?

Bangladesh is voor Nederland een belangrijk partnerland waarmee sinds 1973 een ontwikkelingsrelatie bestaat. Ruim 50 miljoen mensen leven onder de armoedegrens. De bestuurssituatie in het land verslechtert. In internationaal verband is door donoren een gezamenlijke benadering van positief engagement afgesproken: ondersteuning van een aan PRSP gerelateerd overheidsbeleid, gekoppeld aan een kritische dialoog over de bestuurssituatie. Gelet op het groeipotentieel van het land ligt het halen van de meeste Millenium Development Goals onder handbereik. In de toekomst ligt uitfasering van de ontwikkelingssamenwerking dan ook voor de hand. Ondanks een economische groei van gemiddeld 5% worden de allerarmsten nu echter nog onvoldoende bereikt. De sleutel daartoe ligt bij verbetering van de bestuurssituatie, waar Nederland sterker op wil inzetten.

Het Goed Bestuursprogramma is in 2005 van start gegaan en bedroeg toen 950 000 Euro per jaar. Dit zal oplopen tot 2,5 miljoen Euro in 2009. Het Goed Bestuursbeleid richt zich op het bevorderen van human security en mensenrechten, ondersteunt democratiseringsactiviteiten en heeft een sterke anti-corruptie component. Onder dit laatste wordt o.a. een groot programma gesteund gericht op versterking van de effectiviteit en transparantie van het financiële beheer van de overheid. Momenteel onderzoekt de ambassade de mogelijkheid om via de private sector en de media de corruptiepreventie en bestrijding hoger op de binnenlandse agenda te krijgen. Daarnaast wordt anti-corruptie gemainstreamd in alle sectorprogramma’s.

De Bengaalse autoriteiten geven herhaaldelijk aan de steun van de donoren te waarderen, ook tijdens het bezoek van Minister van Ardenne in februari 2005. De Bengaalse autoriteiten hebben nooit gerefereerd aan een eventuele afbouw van de ontwikkelingssamenwerking, wel aan een toenemend belang van andere aspecten van de bilaterale relatie, m.n. economische samenwerking.

Betreffende de vermindering van de ontwikkelingshulp aan Bangladesh naar 0% in 2012, is mij geen enkele uitspraak van de Bengaalse Regering bekend.

Zoals beschreven in de Beleidsnotitie Indonesië is de Nederlandse inzet in Indonesië gericht op de volgende twee doelstellingen: de bevordering van stabiliteit en veiligheid en de bevordering van het investeringsklimaat. Via het Goed Bestuursprogramma beoogt Nederland bij te dragen aan het bereiken van deze doelstellingen. Nederland financiert onder meer programma’s gericht op het bevorderen van democratisering, decentralisatie, hervormingen van de veiligheidssector en terrorismebestrijding. Via het Partnership for Governance Reform wordt tevens bijgedragen aan corruptiebestrijding en hervormingen binnen de justitiesector.

De stijging in het budget voor het Goed Bestuursprogramma wordt onder meer veroorzaakt door de keuze om ontwikkelingsprogramma’s in regio’s zoals de Molukken en Papua te gaan ondersteunen.

20

Waarop zijn de bedragen gebaseerd van de aanzienlijke verplichtingen die zijn aangegaan voor het EOF 10? Kan een meerjarig overzicht worden gegeven van de verwachte uitgaven voor de periode 2008–2013 in het kader van EOF 10?

Op de ACS-EG Raad van februari 2005 heeft de Raad een verklaring opgesteld waarin aangegeven wordt dat de EU haar hulp aan de ACS landen op het niveau van het 9e EOF zal behouden (€ 13,5 miljard voor 2002–2007), daarbij rekening houdend met de inflatie, economische groei en de uitbreiding van de EU. Hierbij is de Raad er van uitgegaan dat de Commissie het gehele 9e EOF kan committeren. Tot op heden lijkt dit inderdaad het geval te zijn.

Het 10e EOF is gebaseerd op bovengenoemde verklaring en bedraagt € 22,682 miljard voor de periode 2008–2013, exclusief een bijdrage van € 2 miljard van de Europese Investeringsbank. De Europese Raad in december 2005 bekrachtigde de hoogte van het EOF. Nederland draagt hier 4,85% aan bij (1,1 miljard). De bedragen in de begroting van BZ zijn een optelling van ramingen voor het 9e en 10e EOF. Hoewel voor het 10e EOF precieze ramingen van de Commissie ontbreken, is op basis van ervaringen met het 9e EOF in de begroting van BZ in de eerste jaren van de looptijd van het 10e EOF een lager bedrag opgenomen. In latere jaren zal dit bedrag oplopen. Het 10e EOF vertegenwoordigt een nominale stijging van 35% ten opzichte van het 9e EOF. Deze stijging kan mede in het licht van de overeengekomen interim ODA doelstellingen zoals vastgesteld op de Raad van mei 2005 worden gezien.

21

Waarop is de stijging van de uitgaven voor ORET (beleidsartikel 4.3 «ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden») gebaseerd?

In het verleden was vaak sprake van onderuitputting van het ORET-budget. In 2005 is de regeling dan ook verruimd en vereenvoudigd, zodat de vraag zou toenemen. De beoogde toename van de vraag heeft inderdaad plaatsgevonden: het aantal ORET-aanvragen lag in 2005 aanmerkelijk hoger dan in voorgaande jaren. Dit leidt in 2006 nog niet tot een stijging van de uitgaven voor ORET. Wel is in 2006 een verhoging van het verplichtingenbudget voorzien van EUR 30 miljoen. De behandeling van ORET-aanvragen door FMO/NIO en de daaropvolgende start van de projecten kosten doorgaans veel tijd. De aanpassing van het programma leidt derhalve pas in 2007 tot hogere kasuitgaven.

22

a. Waarop is het bedrag gebaseerd van de meerjarige verplichting van 300 miljoen euro die in 2006 wordt aangegaan voor het Education for All/Catalytic Fund (beleidsartikel 5 «Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling»)?

b. Wat wordt bedoeld met: «Een aantal ambassades gaat dit jaar omvangrijke meerjarige programma’s afsluiten gericht op de verbetering van de (reproductieve) gezondheidszorg.»? Betreft het hier een beëindiging van programma’s? Zo ja, waarom komt er geen vervolg op deze programma’s?

c. Hoe verhouden de aanzienlijke verplichtingen binnen dit beleidsartikel via het multilaterale kanaal zich tot de motie-Ferrier (29 234, nr. 19)?

d. Kan in een overzicht aangegeven worden wanneer de nieuwe aangegane verplichtingen op artikel 5 tot uitgaven leiden?

a. In het kader van de Education for All en de hieraan gerelateerde Nederlandse beleidsprioriteit basic education (15% doelstelling voor 2007) hebben de posten de afgelopen jaren intensief samengewerkt met ontvangende landen om kwalitatief goede onderwijssectorplannen te formuleren. In veel van deze landen heeft dit geresulteerd in een intensivering van de Nederlandse bijdrage waarvoor in 2006 meerjarige verplichtingen zullen worden aangegaan. Het betreft dan o.a. Mozambique (59 mln.), Burkina Faso (70 mln.), Zambia (27 mln.) en Indonesië (127 mln.). Deze intensivering betreft niet alleen een verhoogde bijdrage aan de sub-sector lager onderwijs, maar ook aan de sub-sectoren alfabetisering, lager beroepsonderwijs en lager voortgezet onderwijs.

b. Het betreft geen beëindiging, maar de start van de financiering van programma’s. Met de woordkeuze «afsluiten» wordt bedoeld dat nieuwe contracten zullen worden getekend. De ambassades zijn thans bezig om contacten te leggen en samenwerkingsovereenkomsten af te sluiten met uitvoerende partijen, vaak overheden en NGO’s. Deze richten hun activiteiten op verbetering van de algehele gezondheidszorg als ook op verbetering van de seksuele en reproductieve gezondheid.

c. De uitvoering van de Motie Ferrier loopt voorspoedig. De uitgaven via het bilaterale kanaal zijn de afgelopen jaren gestegen, vooral ten opzichte van het multilaterale kanaal. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de uitgaven per kanaal in de periode 2004–2006 op basis van de huidige eerste suppletore wet. Het percentage voor de multilaterale uitgaven valt in 2006 lager uit vanwege de vervroeging van betalingen aan de Wereldbank en de Regionale Ontwikkelingsbanken in 2005. Zonder deze kasschuif zou het multilaterale kanaal in 2006 uitkomen op circa 26%.

 200420052006
Bilateraal30%30%33%
Multilateraal32%31%21%

d. De verplichtingen worden verhoogd met 1,007 miljard in 2006. Deze verhoging is het gevolg van een groot aantal mineure en enkele majeure mutaties in de verplichtingen. Deze nieuw aangegane verplichtingen gaan slechts voor een klein deel leiden tot hogere uitgaven in de begroting in de komende vier jaren, zoals ook blijkt uit de eerste suppletore wet. Hiervoor is een aantal redenen te geven:

i) Het is niet altijd mogelijk om de exacte uitgaven te ramen die staan tegenover een aantal nieuwe verplichtingen. Het nieuwe Medefinancieringsstelsel (MFS) heeft bijvoorbeeld een subsidieplafond van EUR 2,2 mld. Dit plafond is als nieuwe verplichting opgenomen (+ EUR 463 mln.) in deze eerste suppletore begroting zonder dat een exacte planning van de uitgaven bekend is. Deze uitgavenraming is namelijk afhankelijk van de aanvragen van het maatschappelijk middenveld en de uitkomsten van de toekenning van aanvragen. Na toekenning zullen de uitgaven in de begroting worden aangepast.

ii) In de begroting is uitgavenbudget gereserveerd waar tegenover op dat moment nog geen concrete verplichtingen stonden. Deze reservering hield verband met de intensivering van de uitgaven voor basisonderwijs vanwege de uitvoering van de Motie Hessing (15% van het ODA-budget voor basisonderwijs). Deze reservering wordt thans omgezet in concrete activiteiten die leiden tot nieuwe verplichtingen van EUR 300 mln. zonder nieuwe stijging van uitgaven.

iii) De verplichtingen worden soms aangepast zonder dat dit leidt tot (grote) kasmutaties, bijvoorbeeld als wordt besloten om meer langdurige verplichtingen aan te gaan in plaats van kortdurende om de ontvangende partijen meer budgettaire zekerheid te bieden. Dit is o.a. het geval bij UNICEF en UNFPA en gezondheidszorgprogramma’s van de posten. Zo worden in Ghana extra verplichtingen aangegaan in 2006 voor EUR 88 mln. die leiden tot extra uitgaven in 2006–2008 van 5 mln. per jaar. De verplichtingen in 2007 en verder worden daarentegen aanzienlijk verlaagd. In onderstaande overzicht worden de meest omvangrijke verplichtingen en uitgaven toegelicht.

 Mutaties verplichtingenMutatie uitgaven
 20062006200720082009
Onderwijs300 mln. 0 mln. 0 mln. 0 mln. 0 mln.
UNICEF70 mln. – 2 mln. 0 mln. 0 mln. 0 mln.
UNFPA69 mln. 8 mln. 11 mln. 11 mln. 11 mln.
Gezondheidszorg (waaronder Ghana)208 mln. 8 mln. 6 mln.6 mln. 5 mln.
MFS463 mln.geengeengeengeen

23

Welke meerjarige verplichtingen worden aangegaan met betrekking tot beleidsartikel 6 «Beter beschermd en verbeterd milieu» om de doelstelling van 0,1 % BNP voor beter en beschermd milieu te realiseren?

In 2006 wordt een groot aantal verplichtingen aangegaan door zowel onze ambassades in partnerlanden als vanuit Den Haag. Deze verplichtingen betreffen voornamelijk de invulling van de resultaatdoelstellingen op het gebied van energie en drinkwater/sanitaire voorzieningen (euro 160 mln.), de intensivering van het overige bilaterale milieuprogramma (euro 100 mln.), de vernieuwing van de bijdrage aan het Global Environment Fund (euro 90 mln.) en de continuering van lopende programma’s (euro 230 mln.).

24

Hoe komt het dat ambassades minder uitgeven aan milieu, terwijl dat juist als een speerpunt is gedefinieerd (beleidsartikel 6.1 «Milieu en water»)?

De ambassades zullen op basis van de huidige stand van zaken in 2006 EUR 40 mln. meer uitgegeven aan milieu en water dan in 2005. De in de eerste suppletore wet genoemde daling betreft vooral een technische overheveling van artikel 6.1 naar artikel 6.2 van programmamiddelen van ambassades op het gebied van geintegreerd waterbeheer. Deze activiteiten werden verantwoord onder artikel 6.1, maar deze hebben een meer directe relatie met de doelstellingen van artikel 6.2

25

In 2006 worden op beleidsartikel 7.1 «consulaire dienstverlening» extra kosten gemaakt vanwege «de Olympische Spelen in Berlijn». Kunt u aangeven wanneer deze Olympische Spelen plaatsvinden en hoe de kaartverkoop verloopt?

Tot op heden zijn geen kaarten verkocht voor de Olympische Spelen van 2006 in Berlijn. Navraag leert dat dit mogelijk samenhangt met het feit dat de Spelen dit jaar al in Turijn hebben plaatsgevonden. Vreemd genoeg laat ook de belangstelling voor het WK voetbal 2006 in Italië te wensen over.

26

Wat houdt de structurele toename van de kosten voor gedetineerdenbegeleiding in het buitenland (beleidsartikel 7.1 «Consulaire dienstverlening») in?

Het aantal Nederlandse gedetineerden in het buitenland blijft groeien. In 1996 waren er meer dan 1500 Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de afgelopen tien jaar is deze populatie ieder jaar gegroeid tot meer dan 2500 in 2006. Deze structurele toename in aantallen heeft ook een structurele toename in de kosten van gedetineerdenbegeleiding tot gevolg. Zo zijn in 2006 de subsidies aan Stichting Epafras en Bureau Buitenland van Reclassering Nederland verhoogd. Bovendien wordt ook dit jaar aan gedetineerden buiten Europa een maandelijkse gift van dertig euro verstrekt. Deze groep is wederom gegroeid en daardoor zijn de kosten toegenomen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van Aartsen (VVD), Voorzitter, Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Samsom (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Jonker (CDA), Ko°er Kaya (D66) , Nijs (VVD), vacature CDA, Voorzitter en vacature D66.

Plv. leden: Dijksma (PvdA), Vendrik (GL), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Van Schijndel (VVD), vacature algemeen, Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), vacature algemeen, Waalkens (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD), Kortenhorst (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Fessem (CDA) en Dittrich (D66).

Naar boven