nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 oktober 2006
Tijdens het debat op 16 mei jl. (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar
2005–2006, nr. 78, blz. 4836–4884) over de situatie
rondom de nationaliteit van mevrouw Hirsi Ali, heb ik het Kamerlid de heer
Van der Vlies toegezegd de mogelijkheden te onderzoeken om in de toekomst
in gevallen van onjuiste persoonsgegevens een expliciet besluit over de intrekking
van het Nederlanderschap te nemen. Tijdens het debat op 28 juni jl. (Handelingen
der Kamer II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 96, blz. 5976–6026)
over de situatie rondom de nationaliteit van mevrouw Hirsi Ali, heb ik uw
Kamer aangegeven hier nog voor de begrotingsbehandeling van Justitie over
te berichten. Door middel van deze brief kom ik aan deze twee toezeggingen
tegemoet.
In de afgelopen periode zijn de mogelijkheden om in de toekomst gevallen
van onjuiste persoonsgegevens een expliciet intrekkingsbesluit over de intrekking
van het Nederlanderschap te nemen bestudeerd en zijn er adviezen bij deskundigen
ingewonnen. Voorts is uiteraard de recente uitspraak van de Hoge Raad (uitspraak
van 30 juni 2006, nr. R05/095HR) nader beschouwd. In deze uitspraak staat
dat moet worden aangenomen dat het opgeven van valse of fictieve persoonsgegevens
een type bedrog is dat onder de werking van artikel 14, eerste lid valt. De
Hoge Raad maakt in zijn uitspraak onderscheid tussen besluiten genomen voor
en besluiten genomen na 1 april 2003. Een besluit over verlening van
het Nederlanderschap, genomen na 1 april 2003 zou rechtsgevolg hebben,
zolang het niet met toepassing van artikel 14 lid 1 is ingetrokken.
Alles in afweging genomen hebbende, heb ik besloten de uitspraak van de
Hoge Raad van 30 juni jl. te volgen. Dat betekent dat alle besluiten
over verlening van het Nederlanderschap na 1 april 2003 rechtsgevolg
zullen hebben, zolang het niet met toepassing van artikel 14 lid 1 is ingetrokken.
Voor besluiten genomen voor 1 april 2003 zal dit, conform de uitspraak
van de Hoge Raad van 30 juni jl, niet gelden.
De individuele zaken die sinds het debat op 16 mei jl. aangehouden
zijn, zullen de komende tijd voortvarend en analoog aan de Hoge Raad uitspraak
worden afgedaan.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M. C. F. Verdonk