nr. 8
AMENDEMENT VAN HET LID ANKER
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In de considerans vervalt «de wettelijke regeling inzake de opsporingsbevoegdheid
van de Koninklijke marechaussee te verduidelijken,».
II
In artikel I, onderdeel A, vervalt punt 2, alsmede de aanduiding «1.»
vóór punt 1.
III
Artikel II vervalt.
Toelichting
Dit amendement beoogt de bestaande koppeling van opsporingsbevoegdheid
aan de politietaken van de Koninklijke marechaussee (KMar) te handhaven.
Uit rechtspraak op artikel 6, vierde lid, van de Politiewet blijkt dat
de rechter onder omstandigheden een overschrijding van het beperkte takenpakket
van de KMar best toestaat, maar conform de wettelijke lijn wel hamert op snelle
overdracht aan de politie. Incidenten waarbij de KMar een zaak niet of te
laat overdraagt aan de politie of uitgebreider onderzoek doet dan nodig is
mogen geen reden zijn de opsporingsbevoegdheid dan maar uit te breiden.
Het ingrijpende karakter van strafvorderlijke bevoegdheden maakt controle
door de strafrechter op het juiste gebruik van die bevoegdheden noodzakelijk.
Het enkel stellen van een instructienorm met handhaving via militair tuchtrecht
of een klachtenregeling is vanuit het oogpunt van rechtsbescherming onvoldoende.
Bovendien zijn deze wijzen van handhaving hiervoor niet bedoeld.
Een opsporingsambtenaar met een beperkt takenpakket dient zich te houden
aan de grenzen van zijn taakveld. In bijzondere omstandigheden wordt
optreden van de KMar buiten het eigen takenpakket verwacht en gewaardeerd.
De huidige wettelijke regeling biedt daarvoor echter voldoende ruimte, zodat
de voorgestelde wijziging op dit punt achterwege kan blijven.
Indien dit amendement wordt aanvaard vervalt in het opschrift «en
het Wetboek van Strafvordering».
Anker