30 550 XIII
Jaarverslag en slotwet ministerie van Economische Zaken 2005

30 550 D
Jaarverslag en slotwet Fonds economische structuurversterking 2005

nr. 9
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 16 juni 2006

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 7 juni 2006 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Economische Zaken en staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken over de financiële verantwoording over het jaar 2005.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Haan

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tielens-Tripels

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Economische Zaken

Woensdag 7 juni 2006

11.00 uur

De voorzitter: Schreijer-Pierik

Aanwezig zijn 4 leden der Kamer, te weten:

Aptroot, Van Dam, Schreijer-Pierik en Van Vroonhoven-Kok,

en de heer Brinkhorst, minister van Economische Zaken, en mevrouw Van Gennip, staatssecretaris van Economische Zaken.

Aan de orde is de behandeling van:

het jaarverslag 2005 van het ministerie van Economische Zaken (XIII) (30550-XIII, nr. 1);

het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2005 van het ministerie van Economische Zaken (XIII) (30550-XIII, nr. 2);

de wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2005 (Slotwet) (30550-XIII, nr. 3);

het jaarverslag 2005 van het Fonds Economische Structuurversterking (D) (30550-D, nr. 1);

het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag Fonds Economische Structuurversterking 2005 (D) (30550-D, nr. 2);

de wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Fonds Economische Structuurversterking voor het jaar 2005 (Slotwet) (30550-D, nr. 3);

de voortgangsrapportage Vernieuwing EZ-instrumentarium (30300-XIII, nr. 83);

de antwoorden op vragen over bovengenoemde stukken (30550-XIII, nrs. 6 en 7).

De voorzitter:

Ik heet minister Brinkhorst en staatssecretaris Van Gennip hartelijk welkom. Wij spreken over de slotwetten en de jaarverslagen 2005. De minister heeft gevraagd om na zijn beantwoording de vergadering om 11.45 uur te mogen verlaten. De staatssecretaris zal daarna de vragen beantwoorden die op haar terrein liggen.

De heerAptroot(VVD)

Voorzitter. Wij hebben als vaste commissie afgesproken dat ik nu geen verhaal zal houden namens één fractie, maar dat ik een beetje als rapporteur namens de hele commissie zal optreden, omdat het nu vooral gaat over de aard en de kwaliteit van het jaarverslag. Het betekent dat mijn inbreng iets langer zal zijn dan gewoonlijk; ik probeer dit mede namens de andere fracties te doen. Achteraf zal ik wel in een procedurevergadering te horen krijgen of dit aan de verwachtingen voldeed.

Bij deze behandeling van het jaarverslag van het ministerie van Economische Zaken gaat het om de drie vragen:

1. Hebben wij bereikt wat wij wilden bereiken?

2. Hebben wij daarvoor gedaan wat wij zouden doen?

3. Heeft het gekost wat het zou kosten?

In antwoord op de eerste vraag wordt in 81% van de gevallen aangegeven wat er is bereikt. In antwoord op de tweede vraag wordt bij 63% van de operationele doelen aangegeven wat daarvoor is gedaan. Dat is een slechtere score dan in de voorafgaande jaren is behaald. De derde vraag leidt in 82% van de gevallen tot een antwoord. De commissie is niet tevreden met 81% en 82% beantwoording van de vragen 1 en 3, want wij streven natuurlijk naar meer. Daar zouden de minister en de staatssecretaris ook naar moeten streven. Dat slechts voor 63% is geantwoord op de tweede vraag, is een verslechtering. Wij vinden dit percentage beslist te laag. Wat gaan de bewindslieden doen om deze verslechtering en slechte score nog dit jaar te veranderen in een aanvaardbare score? Wij zouden willen weten wat een acceptabele score voor de drie vragen is. Wat ons betreft zou een beantwoording van ten minste 90% of misschien nog wat meer de maat moeten zijn. Dit in de geest van: wij streven naar 100%, maar dat zullen wij niet halen; wel moeten wij de lat redelijk hoog leggen. Hoe denken de bewindslieden hierover?

De Algemene Rekenkamer geeft op blz. 44 van haar rapport aan dat de vragen 2 en 3 niet voldoende zijn beantwoord bij de beleidsartikelen 2 (het bevorderen van innovatiekracht), 3 (concurrerend ondernemingsklimaat) en 10 (elektronische post en communicatie). Dat betekent bij bijvoorbeeld het bevorderen van innovatiekracht dat er wel veel geld wordt uitgegeven, maar dat wij eigenlijk niet weten of dit effect heeft en zinvol is. Daar zijn twijfels over. Het verbaast ons dat de minister in de reactie aangeeft dat hij deze mening van de Algemene Rekenkamer eigenlijk niet onderschrijft. Hij vindt dat de vragen voldoende worden beantwoord, maar wij zijn het als commissie wel met de Algemene Rekenkamer eens dat dit niet het geval is. Wij zouden in dit verband graag de argumenten van de minister vernemen.

Ik heb hier een aantal kopieën van mijn inbreng, die ik ter beschikking stel van de minister en zijn ambtenaren. Dat kan behulpzaam zijn bij de beantwoording van de vragen die ik namens de commissie stel.

Voorzitter. De auditdienst van het ministerie geeft aan dat bij 6% van de prestatie-indicatoren er qua betrouwbaarheid sprake is van een risico met betrekking tot de bron en het ontbreken van zichtbare interne controle. Dat is overigens een verbetering, want in 2004 was dit nog 11%. De oorzaak is mede dat prestatie-indicatoren van agentschappen worden overgenomen, terwijl er bij de agentschappen geen zichtbare controle is. Ook blijft de administratieve organisatie van het ministerie hierin achter. Daarnaast valt het ons op dat de uitkomst van indicatoren regelmatig niet in het jaarverslag staat, omdat deze niet beschikbaar is. Het komt voor dat zelfs over de jaren voorafgaand aan het verslagjaar de indicatoren niet vermeld worden en dus waarschijnlijk niet beschikbaar zijn.

Wij willen weten welke maatregelen er zijn of worden genomen om de prestatie-indicatoren de gewenste betrouwbaarheid te geven. Onze vraag is wat het nut is van prestatie-indicatoren, als deze niet binnen een half jaar en soms zelfs niet binnen één à twee jaar na afloop van het verslagjaar beschikbaar zijn. Wij vragen ons af of het ministerie misschien traag is of dat er indicatoren zijn gekozen die nooit tot het tijdig afleggen van verantwoording zullen leiden. Als dat het geval is, is het dan niet noodzakelijk dat wij een aantal indicatoren inruilen voor andere indicatoren die wel tijdig voor het verslag beschikbaar zijn en dus ook bij de verantwoording gebruikt kunnen worden? Nu staan er te veel streepjes "niet beschikbaar" in het verslag.

Met betrekking tot een aantal concrete doelstellingen die niet gehaald zijn, heeft de commissie de volgende vier vragen.

1. Van de doelstelling voor bedrijfsterreinen in het Noorden, 1000 ha nieuw en 1100 ha herstructurering, is slechts respectievelijk 262 ha en 978 ha gehaald. Dat is een gemiddelde score van 59%. Ook in het jaar 2004 was er een dergelijke score. Kunnen de bewindslieden aangeven of het doel niet te ambitieus is en, zo ja, of dit dan moet worden bijgesteld en of de budgetten daarvoor moeten worden aangepast?

2. De gewenste vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, waarvoor het ministerie van Economische Zaken naast het ministerie van Financiën toch de trekker is, was begroot op 11,3 mln. maar slechts 1,2 mln. is gehaald. Dat is maar 10%. Hoe zorgen de minister en de staatssecretaris ervoor dat deze achterstand alsnog in het lopende jaar, 2006, wordt ingehaald? Niet alleen is deze taakstelling voor elk ministerie belangrijk, maar vooral Financiën en Economische Zaken moeten toch zorgen dat de vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven bij deze twee ministeries in ieder geval wordt gehaald. Het zou daar zelfs beter moeten, want zij hebben een voorbeeldfunctie.

3. De herziening van de Faillissementswet zou in 2005 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Deze wetgeving is hard aan vernieuwing toe. Waarom is de voor 2005 aangekondigde herziening niet in 2005 aan de Kamer aangeboden en waarom is zij ook op dit moment nog niet aangeboden?

4. Van de aangekondigde 24 acties voor de doelstelling "goed functionerende economie en markten in Nederland en Europa" wordt er slechts op 11 ingegaan in het jaarverslag. Op de 13 andere, eveneens belangrijke doelen, zoals publiek-private samenwerking en – heel essentieel voor het bedrijfsleven – betere aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven, wordt niet ingegaan in het jaarverslag. Wij willen weten waarom deze 13 acties, en met name de twee genoemde, niet worden besproken in het jaarverslag. Ik verneem graag van de bewindslieden of niet alsnog op korte termijn, wat mij betreft binnen enkele dagen, over deze 13 punten verantwoording aan de Kamer kan worden afgelegd door het sturen van een notitie.

Met betrekking tot de bedrijfsvoering stelt de Algemene Rekenkamer dat er twee onvolkomenheden zijn, te weten gebreken bij het financieel beheer bij de stafdirectie Personeel en Organisatie en tekortkomingen rond de autorisaties en controletechnische functiescheidingen binnen het begrotingsadministratiesysteem. Wij willen graag weten, wanneer deze twee onvolkomenheden zijn opgelost.

Een wat opvallend punt, omdat het ook consumenten rechtstreeks raakt, is de stadsverwarming. Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat noch energiebedrijven, noch SenterNovem kan garanderen dat huishoudens de juiste tarieven betalen. De minister kan dan ook niet beoordelen of de voorwaarden bij de verstrekte subsidies zijn nageleefd. Dat is een tweede probleem. Wij zouden graag willen weten welke stappen er worden gezet om zekerheid te krijgen over de juiste berekening voor huishoudens en om zekerheid te krijgen over de juiste inzet van de verstrekte subsidies.

Het FES is een verdeelfonds; de gelden gaan naar de departementen. Echter, de bijdragen uit het FES zijn duidelijk gericht op het realiseren van projecten die aan de gestelde doelen moeten voldoen. Het moet duidelijk zijn welke projecten, doelen, activiteiten en nadere voorwaarden het betreft en of daaraan is voldaan.

De Algemene Rekenkamer concludeert dat de FES-waardigheid van de bijdragen onvoldoende is gewaarborgd. Wat vindt de minister van deze kritiek? Is hij bereid de drie aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over te nemen en uit te voeren, dat wil zeggen het in kaart brengen van de betreffende processen, de administratieve organisatie van het FES op orde brengen en een bedrijfsvoeringsparagraaf in het jaarverslag van het FES opnemen?

Conform de publicatieplicht worden de salarissen van ambtenaren die hoger zijn dan het gemiddelde ministerssalaris, gepubliceerd en toegelicht. Opvallend bij Economische Zaken wil ik niet noemen het aantal ambtenarensalarissen dat hoger is dan het ministerssalaris. Het zijn er drie; bij andere ministeries is dat vaak een heel ander beeld en zijn het heel grote aantallen. Echter, de motivering van de hoogte van die salarissen vinden wij wonderlijk, zoals representatievergoeding, periodieke toeslag en 40-urige werkweek. Dat lijkt niet steekhoudend. Wij willen graag een toelichting en vooral willen wij weten of de minister echt meent dat als een topambtenaar 40 uur per week werkt, dit aanleiding is voor een salaris hoger dan het ministerssalaris. Dat kan toch niet het geval zijn? Wij schrikken van die motivering.

De Kamer beoordeelt naar aanleiding van de drie vragen wat er onder de verantwoordelijkheid van de minister in het verslagjaar is gepresteerd. Daarbij gaat het om een vergelijking van de realisatie met de begroting. Gek genoeg echter oordelen wij op dit jaarlijkse verantwoordingsmoment niet over wat er aanvullend met de Kamer is afgesproken maar niet in de begroting is verwerkt. Ik heb het dan over de uitvoering van moties en de realisatie van toezeggingen die gedaan zijn tijdens overleggen en debatten. Een opsomming van de uitvoering daarvan vinden wij wel als bijlage bij de begroting, maar als wij het over de begroting hebben, is alle aandacht gericht op het komende jaar, op alle nieuwe plannen en voornemens. Wij willen graag weten wat de minister vindt van de gedachte om de terugblik op en verantwoording over het verslagjaar te complementeren met de uitvoering en realisatie van moties en toezeggingen die in het vorige verslag nog open stonden en in het te bespreken verslagjaar respectievelijk zijn aangenomen en toegezegd. Daarmee zou de verslaglegging en verantwoording compleet zijn.

De voorzitter:

Ik complimenteer de heer Aptroot met de wijze waarop hij hetgeen in de commissie is verwoord, in deze nieuwe vorm hier naar voren heeft gebracht. Misschien is dit een voorbeeld voor andere commissies, als het erom gaat snel te kunnen vergaderen. Immers de commissie heeft gezegd dat deze vergadering binnen een uur zou zijn afgelopen en dat meer tijd niet nodig was.

MevrouwVan Vroonhoven-Kok(CDA)

Voorzitter. Ook ik zeg, namens onze fractie, dank aan de heer Aptroot voor de gedegen voorbereiding. Ik denk dat hij namens de gehele commissie spreekt.

Ik heb nog enkele aanvullende opmerkingen van de kant van de CDA-fractie. Wij hebben daarbij een wat meer politieke insteek. Het betreft in de eerste plaats de stadsverwarming. De Algemene Rekenkamer herhaalt in het nawoord, na de reactie van de minister, dat er inderdaad één onvolkomenheid is. Hieruit kan wat ons betreft worden afgeleid dat dit voor de Algemene Rekenkamer het belangrijkste onderwerp is. Het gaat om de prijzen die de afnemers van warmte betalen. De Algemene Rekenkamer stelt dat er thans geen waarborgen bestaan dat het juiste tarief, het "niet meer dan anders"-tarief, wordt gehanteerd bij de facturering aan de huishoudens met een stadsverwarming. Dat wil zeggen dat de kwetsbare en eenzijdig van monopolisten afhankelijke afnemers onvoldoende beschermd worden. Het gevolg daarvan is, zo blijkt uit een eerder rapport van de Algemene Rekenkamer, dat over de rug van de consument woekerwinsten worden gemaakt. Deze winsten lopen soms op tot 70%. De CDA-fractie heeft een initiatiefwetsvoorstel, de Warmtewet, ingediend om de kwetsbare afnemers te beschermen. Mijn fractie wil graag dat de minister deze wet integraal omarmt. Is de minister daartoe bereid? Als de minister het wetsvoorstel niet steunt, is het gevolg dat de huishoudens nog langer een veel te hoge rekening betalen. In dat opzicht verneem ik graag een reactie van de minister.

Het belangrijkste voorstel van de CDA-fractie bij de begrotingsbehandeling betrof de kansenzones. Er zijn inmiddels drie kansenzones opgezet en deze dienen als proeftuin. Mijn complimenten aan de staatssecretaris voor de uitvoering van de betreffende motie, maar toch zijn wij er nog niet helemaal. Het ambitieniveau van de motie lag hoger dan wat nu is uitgevoerd. De CDA-fractie wil daarom een verbreding en een verdieping van de kansenzones. Dat betekent: meer zones en meer voordelen voor de ondernemingen in die kansenzones, bijvoorbeeld fiscale voordelen. Wat zijn de eerste ervaringen met de drie kansenzones? Is de staatssecretaris bereid om meer zones op te zetten en die zones ook te verdiepen?

De heerVan Dam(PvdA)

Voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de heer Aptroot voor het werk dat hij namens ons heeft verzet. Dat geeft ook mij de ruimte om een wat meer politieke insteek te kiezen.

Dit is het jaarverslag over 2005 en waarschijnlijk het laatste jaarverslag dat wij met deze minister bespreken op het moment dat hij nog volledig in functie is. Volgend jaar zullen wij dit niet meer vóór de verkiezingen bespreken, zodat hij bij de bespreking demissionair zal zijn. De bespreking van dit jaarverslag is dus ook een beetje het eindrapport voor deze minister.

De voorzitter:

Ik hoor de minister zeggen dat hij daar nog niet zo zeker van is.

De heerVan Dam(PvdA)

Dat de minister volgend jaar, na de verkiezingen, een tijdje demissionair is, lijkt mij vast te staan. Hoe het vervolgens gaat, is van later zorg.

De heerAptroot(VVD)

Heeft de heer Van Dam liever dat een demissionaire minister geen verantwoording meer aflegt en dat het nieuwe kabinet goede sier kan maken met de prestaties van het oude kabinet?

De heerVan Dam(PvdA)

Nee, maar misschien moet de heer Aptroot het einde van mijn betoog afwachten om te weten of ik denk dat wie dan ook goede sier gaat maken met de prestaties van dit kabinet. Natuurlijk moet de minister volgend jaar ook verantwoording afleggen, maar dit jaar is het waarschijnlijk de laatste keer dat hij dit als missionair minister doet.

Voorzitter. Laten wij niet te lang stilstaan bij de groei van 2005; deze zag er beroerd uit: 0,9%. Dat is slechter dan in 2004 en slechter dan de Europese Unie; wij zijn niet ingehaakt bij de EU. Nu hebben wij vaak discussie over de vraag in hoeverre de politiek dit eigenlijk beïnvloedt. Is het bijvoorbeeld niet ook gewoon de invloed van de olieprijs of de invloed van de wereldeconomie? Politiek kan de conjunctuur niet bijsturen: je kunt het niet goed laten gaan als het in de hele wereld slecht gaat. Je kunt het ook niet slecht laten gaan, als het in de hele wereld goed gaat, al lijkt dat laatste misschien nog gemakkelijker dan het eerste.

Politici kunnen conjunctuur wel versterken of afremmen. Dit kabinet heeft er steevast voor gekozen om de beweging van de conjunctuur te versterken en het dal dieper en langer te maken, in de hoop dat de top straks hoger reikt. Dat is een discussie die misschien niet hier gevoerd moet worden, maar de minister neemt groei altijd als belangrijkste indicator op in zijn jaarverslag, zodat ik dit niet ongenoemd wil laten. Het is waarschijnlijk echter meer een discussie om met minister Zalm te voeren.

Deze minister gaat over de structuur van de economie. Is deze structuur nu beter geworden? Ja, zegt de minister en ik zag het ook de minister-president afgelopen zaterdag in de Volkskrant zeggen. Wij zijn gestegen in de ranglijst van het World Economic Forum: wij gaan van de 13de naar de 11de plek; maar aan het begin van de kabinetsperiode stonden wij nog op de negende plek. Het eindrapport van deze minister ziet er dus nog niet goed uit.

Laten wij vervolgens kijken naar de belangrijkste indicatoren, want dat is toch waar wij het jaarverslag op moeten beoordelen. De heer Aptroot heeft het al gezegd: wij moeten beoordelen op het meetbaar maken van de effecten van het beleid. De Algemene Rekenkamer heeft daar terecht vragen over gesteld en ook de heer Aptroot heeft er een aantal vragen over gesteld. Ik ben benieuwd hoe de minister daarmee omgaat. Ik ga ervan uit dat de indicatoren zoals die in het jaarverslag en in de begroting worden opgenomen, daadwerkelijk een toetssteen zijn voor het succes van het beleid van deze minister.

De kenniseconomie was de belangrijkste ambitie van deze minister voor deze periode. Van de indicatoren op het gebied van de kenniseconomie gaat er eentje echt vooruit en dat is de indicator van de mate waarin technologisch innovatieve bedrijven samenwerken en samenwerkingsverbanden hebben. Het is hartstikke goed dat daar vooruitgang is, maar de rest van de indicatoren, de rest van de toetsstenen waarop wij deze minister moeten afrekenen, ziet er niet goed uit. Wij scoren slechter dan in 2000 of slechter dan in 2002; dit verschilt per indicator. Laat de minister zich eens voorstellen dat ik zijn opa was en hij met dit eindrapport bij mij kwam: wat hij zou dan willen dat ik tegen hem zei? Een rapport met één voldoende, een ruime voldoende, en voor de rest allemaal matige cijfers? Wat moet je over zo'n eindrapport zeggen? Misschien toch maar: volgende keer wat harder werken, zodat het dan wellicht wat beter wordt. Het ziet er nu echter niet best uit. Ik vraag de minister het volgende en dit is eigenlijk mijn hoofdvraag vandaag: als de minister naar zijn eigen cijferlijst kijkt, hoe beoordeelt hij het dan zelf?

De voorzitter:

Kan de minister direct antwoorden?

MinisterBrinkhorst

Nee, voorzitter. Wij hebben ongeveer 200 vragen gehad en er worden een paar beoordelingen gegeven. Ik wil een adequaat antwoord kunnen geven en daarom vraag ik u om een schorsing van drie minuten.

De voorzitter:

Dan vraag ik voor alle helderheid aan de minister dat de vragen die nu niet beantwoord kunnen worden, schriftelijk zullen worden beantwoord en dat hij goed aangeeft wat hij nu wel en niet kan beantwoorden.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

MinisterBrinkhorst

Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat het moeilijk is om een inbreng die in uren is voorbereid, in ongeveer een half uur te beantwoorden. Ik denk dat het van belang is de Kamer een zo goed mogelijk inzicht te geven. Het betekent dat ik op een aantal van de vragen, voor zover ik nu geen kwalitatieve beantwoording geef, een schriftelijke reactie zal geven. Ik stel dit voorop, want ik hecht zelf ook zeer aan verantwoording. Ik geef hierbij meteen een reactie op de laatste vraag van de heer Aptroot. Ik denk dat hij en uw commissie daarin gelijk hebben: het lijkt mij een goede gedachte om ook een beoordeling te geven van wat er met moties is gebeurd. Dan kunnen wij tegelijkertijd zien hoe de Kamer met moties omgaat, want daarbij zijn er soms ook tegenstrijdige positioneringen. Ik vind de consistentie van belang, als het gaat om wat de Kamer doet en wat de regering doet. Ik denk bijvoorbeeld aan de uitspraken, kortgeleden, over de Zuiderzeelijn. Uiteraard beoordeelt u ons, maar in ons antwoord kunt u ook een reactie zien in de zin van de consistentie van de regering tegenover de Kamer. Dit is echter meer een algemene opmerking, die niet met een speciale beoordeling te maken heeft.

Ik geef nu mijn reactie op een eerste, algemeen punt. Het is heel belangrijk dat wij over cijfers en percentages spreken; ik merk daar het volgende over op. Ik zeg dit op gezag van mijn ambtenaren en u begrijpt dat er een aantal ontslagen aan de orde is, als ik nu een antwoord geef dat niet correspondeert met de feiten. Het schijnt echter dat wat betreft de cijfermatige indicatoren, het ministerie van Economische Zaken tot de top van de ministeries behoort. Dat is dit jaar het geval en dat was vorig jaar ook het geval; het is iets wat ik nastreef. De staatssecretaris en ik hebben een op hoge prestatie gerichte situatie voor ogen en hebben dan ook op dat punt ingezet. Als dit nu ontkend wordt, hangt de ambtelijke top na mijn uitspraken. U ziet echter dat niemand van de aanwezige ambtenaren ongerust is; wat ik hier zeg, zeg ik dus namens het hele ministerie. Ik weet evenwel dat u ons daarop zult beoordelen.

Mijn tweede punt is een wat serieuzer punt. Het is buitengewoon moeilijk, maar het behoort tot de essentiële taak van de Kamer, om een beoordeling te geven. Er zitten politieke weegfactoren in en er zitten feitelijke weegfactoren in. Een algemene opmerking die ik hier echter wil maken, waarna ik bij de concrete beantwoording kom, is dat er een groeiende twijfel bestaat of cijfers, gegevens in kwantitatieve zin, de werkelijke waarde en betekenis van het beleid aangeven. Ook het ministerie van Financiën heeft die discussie gevoerd. Dit gezichtspunt is de reden dat wij op een aantal punten tot een oordeel komen dat afwijkt van het oordeel van de Algemene Rekenkamer. Op dit ogenblik wil ik daar niet heel veel meer over zeggen; dat zou ook flauw zijn, omdat ik vind dat de Kamer recht heeft op een inhoudelijke beoordeling. Als u mij echter zou vragen – daarop had ook de vraagstelling van de heer Aptroot betrekking – of het mogelijk is om heel veel hoger te komen, dan denk ik dat het antwoord daarop "neen" is. Dit, omdat er een samenhang bestaat van relaties in het algemeen en ook met externe factoren.

Ik citeer in dit verband het gestelde op blz. 7 van het verslag van de Algemene Rekenkamer, want dat is toch het uitgangspunt geweest voor de Kamer. Daar staat in het nawoord, als antwoord op de minister: wij zijn in het algemeen positief over de reactie van de minister; wij zijn tevreden met de maatregelen die de minister van EZ treft en aankondigt om de geconstateerde onvolkomenheden en aandachtspunten voortvarend op te pakken. Ik heb al gezegd dat ik de Kamer op een aantal punten een nadere, schriftelijke beoordeling zal geven, maar dit is toch het uitgangspunt van waaruit ik oordeel. Ten aanzien van het specifieke punt betreffende de stadsverwarming, waar mevrouw Van Vroonhoven over sprak, verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.

Ik kom nu bij een wat verdere inhoudelijke beoordeling. De eerste vraag daarbij is wat er nog dit jaar te doen valt en wat een acceptabele score is. Ik verwijs hierbij als algemene achtergrond naar de naar voren gebrachte punten. De indicatoren voor de begroting 2006 staan inmiddels vast. In dit jaar zullen wij via bepaalde contacten met de uitvoeringsorganisatie proberen de scores te verhogen. Uiteraard streeft iedereen naar 100%, maar ik denk dat in de praktijk, door praktische problemen, een score van 80 tot 90% als maximum mag worden gezien. Dat is een algemeen punt dat ik hierbij noem.

Ingaande op de vragen 2, 3 en 10, merk ik op dat wij het oneens zijn met de bevinding van de Algemene Rekenkamer dat de informatie over de middelen in het jaarverslag 2005 een iets minder concrete beantwoording omvat dan in het jaarverslag 2004, want wij gebruiken dezelfde budgettaire tabellen. Wij zijn het wel eens met de bevinding van de Algemene Rekenkamer en met het betreffende commentaar van de commissie dat de begroting 2005 iets meer informatie over de middelen op instrumentenniveau bevat dan het jaarverslag 2005. De beleidsartikelen waren in de begroting 2005 bijna twee keer zo lang als in het jaarverslag 2005. Waarom is dat gebeurd? De inkorting van de beleidsartikelen is een rijksbrede actie – wij hebben daar in het kabinet een afspraak over gemaakt – om de leesbaarheid van de artikelen te kunnen bevorderen. Dat is eigenlijk het belangrijkste punt, dat aangeeft waarom die manier van beoordeling wat anders is geworden dan in de eerdere periode.

Misschien mag ik, ook vanwege de tijd, nu wijzen op de kwestie van de beoordeling van de indicatoren, te weten punt 3. Mijn antwoord op vraag 24 gaat hier uitvoerig op in (30550-XIII, nr. 6). De kwintessens daarvan is dat in het verslag over 2004 alleen maar de cijfers tot en met 2004 worden opgenomen. Dat zal in de toekomst niet veranderen. Ik ontken daarmee geenszins het belang van indicatoren, maar het moet toch wel worden gerelativeerd, als u kijkt naar de OESO en de Europese Commissie. Wij zijn met het VBTB-proces bezig, met de drie vragen die de heer Aptroot aan het begin noemde. Ik denk dat de Nederlandse overheid op dit punt, ten opzichte van de andere lidstaten, betrekkelijk vooroploopt. Dat is mijn beantwoording op dit punt.

Gevraagd is naar de kwestie dat bij 6% van het aantal prestatie-indicatoren er een risico is wat betreft de totstandkoming ervan. Het antwoord daarop vindt u in het antwoord op vraag 4 in de lijst van vragen en antwoorden (30550-XIII, nr. 6). Bij vraag 5 is aan de orde hoe wij door de eigen sturing van Economische Zaken de mate van doelbereik kunnen versterken. Ik denk dat dit een punt is waar ik tegelijkertijd op kan wijzen. Ik verwijs hier kortheidshalve naar in plaats van dat ik dit helemaal zou voorlezen.

Wat betreft twee belangrijke punten van de Algemene Rekenkamer, de tekortkomingen bij de directie P en O en de functie arbeid in het SAP-systeem, merk ik het volgende op. Alles is erop gericht om die twee onvolkomenheden dit jaar weg te werken. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer op 1 januari 2007 – dat betekent dat dit rond de kerst zal zijn – daar een brief over krijgt. Daarin zal worden aangegeven of wij inderdaad in staat zijn geweest deze twee onvolkomenheden, betreffende P en O en het SAP-systeem, weg te werken. Dit betreft vraag nr. 8.

Wat betreft vraag nr. 9 verwees ik al eerder naar punt 3, waar ik dit aangeef.

Ik wil een nog iets verdergaande beoordeling geven, daar waar het betreft de vraag welke stappen er worden gezet om inzicht te krijgen in de juiste subsidieverlening bij de stadsverwarming en om erop toe te zien dat de juiste tarieven worden betaald door de klanten. Het antwoord op de eerste vraag is dat er nog een beperkt aantal lopende subsidies is. Vooral Novem ziet erop toe dat de naleving van de voorwaarden strikt in acht wordt genomen, met name waar het gaat om Purmerend. Dit is niet door uw commissie genoemd, maar het is wel een heel specifiek voorbeeld. Het is niet ondenkbaar dat het wat betreft Purmerend tot nadere stappen zal leiden, want vooral in Purmerend is een bepaald probleem te constateren.

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Van Vroonhoven, namelijk of de klanten de juiste tarieven betalen, merk ik op dat er helaas geen juridische basis is om hier tegen op te treden. Het initiatiefwetsvoorstel Warmte van de CDA-fractie zal hierin verbetering kunnen brengen. In het kader van de discussie over de totale splitsing heb ik toegezegd steun te zullen geven om de Warmtewet binnen de voor mij mogelijke grenzen tot stand te brengen. Dan zal ook een mogelijkheid bestaan dat DTe erop toeziet. De teneur van het wetvoorstel ondersteunen wij; wij zullen er verder naar kijken en zeggen toe dat er nu zo snel mogelijk een beantwoording komt.

Er is nog het punt waar de heer Van Dam over sprak en dan kom ik in een wat meer politiek kader, wat voor een debat als dit misschien wat interessanter is. Het betreft de groeidiscussie. Op dit terrein waren wij bij het aantreden van het kabinet ten aanzien van drie centrale vragen in de afgelopen jaren achteruitgegaan. Aan de ene kant is het de kwestie van de loonkosten; in de tweede plaats is er de kwestie van de participatie en in de derde plaats betreft het de productiviteit. Ten aanzien van die drie factoren, die gezamenlijk belangrijk zijn voor de groei, is in de periode van dit kabinet ontegenzeglijk – dat zult u ook bij het eindrapport volgend jaar zien – een geweldige verbetering ontstaan. Tussen 1997 en 2002 is Nederland op het punt van de lonen ongeveer 12%, ten opzichte van de landen om ons heen, achteruitgegaan. Wij hebben die ontwikkeling weten te keren en er is nu sprake van een veel meer in de pas lopen op het punt van de loonvorming. Op het punt van de arbeidsparticipatie, evenzeer een belangrijke factor, heeft dit kabinet voor het eerst structuurhervormende maatregelen getroffen. Ik verwijs naar het uitvoerige sociaal-economische kader, de sociale verzekeringen, WW en WAO en naar de kwestie van de ziektekosten. De arbeidsproductiviteit heeft ertoe geleid dat wij na 0,9% groei in 2005 – daar heeft de heer Van Dam op zichzelf gelijk met zijn opmerking – dit jaar een structureel aanmerkelijk hogere groei hebben, die zich volgend jaar zal voortzetten. Dat komt mede doordat het kabinet erin geslaagd is de stabilisatiefactor van het Stabilisatiepact te handhaven. Dat was een absolute voorwaarde en daardoor hebben wij niet eraan bijgedragen de conjuncturele ontwikkeling aan te scherpen, zoals de heer Van Dam zegt, in die zin dat het dal dieper en langer zou zijn geweest. Wij hebben daar een totale mix van maatregelen genomen, waardoor de structuur op zichzelf nu beter is. Ik betwist dan ook de gedachte dat ons eindrapport op dit punt als het ware een onvoldoende zou zijn.

Toegespitst op de kenniseconomie, de vraag van de heer Van Dam, merk ik het volgende op. Het beeld dat hij op zichzelf van de indicatoren geeft, klopt en daar wil ik dan ook geen afstand van nemen. Er zijn echter twee heel belangrijke vertragingen te signaleren. In de eerste plaats maak ik wat dat betreft een opmerking over de cijfers. Ik heb in het algemeen al iets gezegd over cijfers, maar hier ga ik er specifiek op in, want ik wil niet flauw doen: die cijfers staan en die moet je ook noemen. In de cijfers van de indicatoren treedt regelmatig een paar jaar vertraging op. Dat is nu eenmaal de aard van de statistiek. Het betekent dat de ontwikkeling in positieve zin een vertragingsfactor inhoudt, omdat wij nu alleen maar over 2003 en 2004 kunnen spreken.

In de tweede plaats merk ik op – dat lijkt mij eigenlijk nog veel belangrijker – dat innovatie per definitie een zaak van langere adem is. Dit kabinet heeft voor het eerst centraal gesteld het gebrek aan innovatiekracht van de Nederlandse samenleving en in het bijzonder van het Nederlandse bedrijfsleven. Het nieuwe beleid kun je niet meteen weerspiegeld zien in een verandering in cijfers. Immers, wat zijn cijfers? Het betreft zaken als de hoeveelheid octrooien en het aandeel van de omzet van nieuwe producten. Deze zaken komen van de grond als gevolg van een heel krachtig innovatiebeleid. Ik denk dat je niettemin kunt zeggen, ondanks de ontbrekende statistiek, dat er zeer evident een geweldige ontwikkeling op dit terrein is. Ik wil daar een paar voorbeelden van geven. Ik noem de WBSO: het beroep daarop groeit van jaar tot jaar. Ik denk aan de innovatievouchers die een ongelooflijk sterke aftrek vinden. Voorts denk ik aan de grote belangstelling voor de nieuwe innovatiecontracten. Ten slotte denk ik aan het enthousiasme voor innova­tieprogramma's. Inderdaad, wij zijn diep gezakt, maar wij klimmen nu op. Als de heer Van Dam het mij vraagt als mijn kleinzoon, dan zou ik zeggen: met zo'n grootvader mag je er wezen!

De heerAptroot(VVD)

Voorzitter. Ten aanzien van de subsidies betreffende de stadsverwarming wordt een aantal zaken uitgezocht. Kan de minister toezeggen dat wij daarover gerapporteerd worden, zodra er een uitkomst is? Wij willen zeker weten dat het in orde is.

Met betrekking tot de prestatie-indicatoren en het afleggen van verantwoording begrijp ik dat de minister vindt dat 80% à 90% het maximaal haalbare is waarop je vragen daadwerkelijk kunt beantwoorden. Als dat zo is, dan denk ik dat 20% à 10% van de indicatoren een beetje flauwekul is. Als wij daarvan weten dat wij dit soort zaken niet kunnen beantwoorden, moeten wij het maar weglaten of moeten wij de hele set van indicatoren nog eens opnieuw bekijken. Als zij in principe niet kunnen, dan houden wij ons zelf een beetje voor de gek door het in de begroting te zetten, want dan kan het bij het jaarverslag niet. Als het niet kan, moeten wij iets anders zoeken; dat zou ik eigenlijk willen vragen. Ik denk dat het goed is dat bewindslieden aan het eind van een kabinetsperiode daar nog eens naar kijken en misschien voorstellen tot verbetering doen, want anderen moeten zich het eerste jaar inwerken en eraan gewend raken; dan hebben wij te veel vertraging. Een goede voorzet zou derhalve welkom zijn.

De heerVan Dam(PvdA)

Wij hoeven niet het welles-nietesspelletje te spelen over de structuur van de economie en dat ga ik ook niet doen, al ben ik er wel wat kritischer over. Wel wil ik even ingaan op de indicatoren, want waar het uiteindelijk om draait, is: hoe toetsen wij of het beleid succesvol is? Toen ik het jaarverslag las, dacht ik: als de minister dit soort cijfers opneemt, zal hij het weten ook. Mijn indruk is steeds meer dat de indicatoren die gebruikt worden, helemaal geen goede indicatie geven voor de vraag of het beleid succesvol is. Dat is waar de Algemene Rekenkamer de vinger op legt en dat is waar de heer Aptroot namens ons de vinger op legde. Is de minister bereid met ons de exercitie te maken en misschien een brief te sturen aan de Kamer om te komen tot betere indicatoren? Ik geloof niet in het gedoe waar men blijkbaar op het ministerie van Financiën ook over spreekt, namelijk dat je prestaties niet meetbaar, niet kwantificeerbaar zou kunnen maken. Dat kan, als je maar de goede indicatoren vindt en als je maar op de goede punten meet. Misschien mag ik de minister uitnodigen om daarover het een en ander op papier te zetten, zodat wij daarover in discussie kunnen gaan.

MinisterBrinkhorst

Voorzitter. Ik denk dat de laatste vijf minuten heel illustratief zijn voor het soort van problemen waar wij voor staan. Ik wil daar meteen positief op reageren. Toen ik in het begin zei dat indicatoren maar een zeer beperkte waarde hebben en dat wij steeds meer zien dat een puur financiële of puur cijfermatige benadering een onvoldoende toetssteen is, bedoelde ik dat niet speciaal om daarmee dit straatje schoon te vegen. Het is een algemene discussie wat betreft evaluatie, juist omdat wij met VBTB dit jaar veel voortgang hebben gemaakt. Ik zou dit niet als minister apart willen doen. Ik wil de Kamer best een brief sturen, maar ik denk dat het verstandiger is om hier de collega's bij te betrekken met wie u dezer dagen contact hebt, als het erom gaat hoe dit te doen. Ik neem aan dat sprake is van vergelijkbare resultaten, zeker omdat ik gezegd heb, mijn medewerkers aankijkend, dat wij aan de top staan; het betekent dat het bij andere ministeries wat minder is. Het gaat aldus om de betekenis van de indicatoren. Ik vind dat het wat dat betreft op zichzelf juist wat zowel de heer Aptroot, als de heer Van Dam zegt. Ik hecht er zeer aan, ook al zit ik nu aan de andere kant van de streep, dat de Kamer goed geïnformeerd is. Het is de essentie van de democratische controle dat u daarmee, los van alle politieke verhalen over kleinzoons en grootvaders, zo goed mogelijk een beeld kunt krijgen.

Ik zeg graag toe, als inzet, dat ik eens ga kijken binnen mijn ministerie wat wij kunnen doen om de prestatie-indicatoren wat scherper te maken. De heer Aptroot heeft volstrekt gelijk: als je uiteindelijk nooit verder kunt komen dan 80 à 90%, dan moet je als het ware de 100% tot 90% terugbrengen; dan schuif je wat naar beneden. Ik ben er echter niet helemaal zeker van dat je in zijn totaliteit alles in cijfers kunt vangen. Dat was het andere punt dat ik zo-even noemde. Ik zal het verder ook in het kabinet aan de orde stellen, in de eerste plaats met de collega van Financiën, om te zien of wij de komende periode niet een soort van beoordeling kunnen krijgen van indicatoren in bredere zin. Dat is het eerste punt.

Wat betreft het tweede punt, de stadsverwarming, wil ik heel graag de betreffende rapportage toezeggen. Ik denk dat de Kamer rond de troonrede een beantwoording inzake de stadsverwarming tegemoet kan zien.

De voorzitter:

Dan bij voorkeur vóór de troonrede, begin september.

MinisterBrinkhorst

Vóór de troonrede is de informatie over stadsverwarming rond.

Voorzitter. Op het punt van de indicatoren krijgt de Kamer twee dingen: u krijgt een stuk beoordeling van mijzelf en ook zullen wij zien of wij er wat verder mee kunnen komen. Ik vind echter dat u het eigenlijk ook bij andere collega's aan de orde moet stellen.

De heerAptroot(VVD)

Wij hadden de minister nog gevraagd hoe het zit met de salarissen van ambtenaren die uitgaan boven de ministerssalarissen, in relatie ook tot het argument dat dit onder andere gebeurde omdat er 40 uur in de week werd gewerkt.

MinisterBrinkhorst

In de eerste plaats merk ik op dat ik het, omdat ik hier de baas ben, niet erg vind dat een aantal ambtenaren meer verdient. Dat is voor mij in de hele discussie nooit een kenmerk geweest. Het geldt voor de staatssecretaris net zo zeer, in die zin dat de staatssecretaris misschien net zoveel als de minister zou willen verdienen, maar dat het niet haar motivatie is om deze functie te vervullen.

Over het punt van de 40-urige werkweek merk ik het volgende op. Ik vrees dat dit gewoon een algemeen punt is in de arbeidscontracten. Voor al mijn ambtenaren geldt – ik wil hen hier nog eens publiekelijk prijzen – dat wij een ongelooflijk goede samenwerking hebben op het ministerie van Economische Zaken. Zij werken natuurlijk veel meer dan 40 uur, maar de beoordeling en de financiering is gebaseerd op die 40 uur. Wat voor mij persoonlijk veel meer een probleem is, is dat er een structureel probleem met de ambtenarensalarissen is, omdat jarenlang de salarissen niet zijn verhoogd, maar in uren zijn gemaakt. Dat is het werkelijke probleem, namelijk dat wij veel te lange vakanties hebben. Het betekent dat er in dat opzicht een heel andere beoordeling moet komen. Je kunt eigenlijk zeggen dat ambtenaren als geheel ongelooflijk hard werken. Ik wil dat duidelijk vaststellen. De 40-urige werkweek is daarbij een soort van meetlat geworden van de financiële uitkeringen. Ik denk dat daar een volgend kabinet echt wat aan moet doen. Ik geef dit nu even als mijn eigen beoordeling van de afgelopen periode. Ik vind niet dat mijn ambtenaren te veel verdienen. Ambtenaren die meer verdienen, verdienen dat, want zij worden vaak, ook door mij, voor dag en dauw opgebeld en zij moeten bij nacht en ontij werken.

De heerAptroot(VVD)

Je zult maar voor zo'n minister moeten werken!

Voorzitter. Het gaat mij niet om die drie ambtenaren, want ik denk dat dit een klein aantal is. Het gaat mij om de motivering, de 40-urige werkweek. Vanaf een bepaalde schaal wordt overwerk niet vergoed, kijk je niet naar uren en moet de klus worden geklaard. Ik zou tegen de minister willen zeggen dat als het het volgende jaar weer voorkomt dat een aantal salarissen boven het ministersalaris ligt, de motivering in ieder geval een correcte dient te zijn. Er zijn argumenten die, zo neem ik aan, voor de commissie steekhoudender zijn dan het gegeven dat iemand 40 uur in de week werkt. Dat geldt vanaf een bepaald niveau niet als argument. Ik denk dat de minister het ermee eens is dat dit volgend jaar in het jaarverslag beter gemotiveerd dient te zijn.

MinisterBrinkhorst

Ik kan de heer Aptroot geen ongelijk geven.

De heerVan Dam(PvdA)

Ik vind het politiek wel relevant. Als ik de minister goed begrijp, wordt hiermee de hele discussie over de Balkenendenorm onzinnig.

MinisterBrinkhorst

Ik heb u, meen ik, een heel aardige beantwoording gegeven en nu probeert u mijn hele arm binnen te halen. Nee, dat er drie ambtenaren zijn die meer verdienen dan de minister van Economische Zaken, vind ik een heel redelijk punt. Mijn algemene punt betreft echter het volgende; dat is misschien een uitspraak die juist aan het einde van zo'n kabinetsperiode speelt. Er is een toenemende discrepantie tussen de salarissen van ambtenaren en het uitkeren van die salarissen in vrije tijd. Dat is het werkelijk serieuze probleem en dat is iets anders dan het ter discussie stellen van de Balkenendenorm.

De voorzitter:

Over dit punt zouden wij nog wel twee dagen kunnen debatteren, maar de minister wil graag weg. Ik zeg hem hartelijk dank voor de beantwoording.

Het woord is aan de staatssecretaris. Zij kan zelf de vraag beantwoorden of zij tevreden is met haar salaris!

StaatssecretarisVan Gennip

De wens tot 40 uur werken ligt volgens mij bij ons allemaal!

Voorzitter. Er rest nog een aantal concrete vragen die ik heb te beantwoorden.

Gevraagd is naar de bedrijventerreinen in het Noorden, de 59%. Wat wij zien, is dat de beschikbaarheid van bedrijventerreinen in het Noorden op dit moment voldoende is, ook met wat er nog in de pijplijn zit om geherstructureerd te worden of om opnieuw opgericht te worden. Dat is één van de redenen waarom wij na afloop van het Kompasprogramma voor het Noorden geen prioriteit meer geven aan bedrijventerreinen. In programma's die als vervolg op het Kompasprogramma worden opgesteld, in het kader van bijvoorbeeld Pieken in de Delta, zit niet meer de prioriteit bedrijventerreinen. Dat betekent inderdaad bijstelling van de oorspronkelijke ambitie. Het is er typisch een voorbeeld van dat je er gaandeweg achter komt dat je minder nodig hebt. Wij zullen de komende maanden nog veel meer over bedrijventerreinen komen te spreken, weliswaar niet in het Noorden, maar over twee grote bedrijventerreinen in het zuidwesten van het land, Hoekse Waard en Moerdijk. Daar zie je ook dat als je er verder in duikt, je juist ofwel een bevestiging krijgt van het aantal hectares dat je nodig hebt, ofwel ziet dat de behoefte iets anders is qua soort bedrijvigheid. Daarbij maakt het nog uit of je bijvoorbeeld wel of niet aan het water zit. Dat is typisch een proces waarin je leert en waarin je moet bijstellen. Dit is dus niet zozeer een kwestie van: wij hebben het niet gehaald en wij hadden het willen halen. Dit is waar je gaandeweg erachter komt dat je je ambitie moet bijstellen.

Wat betreft de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over de FES-waardigheid merk ik het volgende op. De heer Aptroot zei al dat het FES een verdeelfonds is. De middelen van het FES-fonds worden overgedragen aan andere departementen, die ook aan de Tweede Kamer verantwoording afleggen. Via de VBTB-systematiek komen zij dan bij de Kamer. Of dat nu een aquaduct is of, bij Onderwijs, de inrichting van een klas: dat komt allemaal via de vakdepartementen bij u terecht.

Wij nemen de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over betreffende de beschrijving van de processen en de beschrijving van de administratieve organisatie. De derde aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, betreffende de bedrijfsvoeringsparagraaf, bekijken wij met een positieve insteek. Ik wil deze aanbeveling echter wel even bekijken op nut en noodzaak, ook omdat het nog niet helemaal uitgekristalliseerd is hoe je zo'n bedrijfsvoeringsparagraaf moet opzetten en hoe de afstemming verloopt. De eerste twee aanbevelingen nemen wij dus over en de derde bezien wij met een positieve insteek, maar ik wil hem eerst even bekijken op nut en noodzaak.

Dan kom ik bij de administratieve lasten en het aandeel van ons departement. Wij hebben inderdaad een voorbeeldrol. Ik meen mij te herinneren dat daarover werd gezegd dat wij die met verve vervullen. Nu, dat willen wij graag zo houden. De voorbeeldrol bestaat eruit dat wij andere departementen aanjagen, dat wij ook andere overheden aanjagen en dat wij met de Kamer kijken hoe wij gezamenlijk de druk op de ketel kunnen houden, want daar hebben wij de Kamer, zoals bekend, bij nodig. De voorbeeldrol bestaat er wat mij betreft ook uit dat wij in de zes, zeven of acht jaar die voorafgingen aan het aantreden van dit kabinet, vóór 2002, al 40% administratieve lastenreductie hebben behaald. In het verleden behaalde resultaten betekenen dat je in dit geval in de toekomst minder kunt behalen, omdat wij al heel veel hadden opgeschoond.

De tweede reden van de administratieve lasten kent u ook, namelijk dat een groot gedeelte van onze administratieve lasten voorgeschreven wordt door Europa. Daar kunnen wij via de nationale inzet weinig aan doen, behalve dan naar Brussel gaan – zoals wij dit ook doen met Intrastad – om te zorgen dat het daar minder wordt. Ik wijs voorts op wat wij doen met een gedeelte van de prijsstellingen, in het kader van de Prijzenwet; wij hebben dat bij Brussel aangekaart. Wat er echter nog door Brussel is voorgeschreven, is nog door Brussel voorgeschreven.

Van het resterende gedeelte betreft 80% de Prijzenwet. De discussie over de Prijzenwet hebben wij met uw Kamer gevoerd in de zin van: wat is daar wel en wat is daar niet mogelijk? Daar blijkt helaas minder mogelijk te zijn dan wij oorspronkelijk dachten. Het blijkt ook dat het bedrijfsleven daar op dit moment geen prioriteit aan geeft. Dat maakt het dan wel moeilijk om het totaal te halen. Overigens geldt het totaal van 25% voor het hele kabinet, waarbij de plafonds per departement anders zijn. Het betekent dat als wij een bepaald plafond niet halen, het ergens anders gecompenseerd zal moeten worden. Dat is allemaal wat in het laatste jaar gaat spelen.

Ik wil voorts wijzen op de snelheid waarmee wij dingen doen. Het klopt dat er in 2005 een relatief klein bedrag staat, maar er speelt een aantal dingen een rol. Zo is de Waarborgwet per 1 januari 2006 ingegaan en dat betekent weer 2,9 mln. erbij. Als zaken per 1 januari ingaan – ook die discussie hebben wij gevoerd – dan tellen zij in 2006, wat voor de ondernemer nog steeds betekent: het is ingegaan, maar in welk rijtje van de optelsom staat het dan?

De heerAptroot(VVD)

De essentie van de vraag die ik namens de commissie stel, los van het debat dat wij tijdens het algemeen overleg vorige week hadden, betreft het volgende. EZ en Financiën zijn de trekkers wat betreft de administratieve lasten en wij hebben de wens dat ook EZ de taakstelling haalt. Het kan zijn dat dit met het ene moeilijker is dan met het andere, maar dan vindt u maar wat anders. De vraag is of u de achterstand die in 2005 is opgelopen, inhaalt. De achterstand kan ontstaan doordat dingen op 1 januari 2006 ingaan; dat zien wij ook. Belangrijk is echter dat in ieder geval aan het eind van dit jaar EZ op schema ligt en dat dit volgend jaar uit het verslag over 2006 blijkt.

StaatssecretarisVan Gennip

Dan is het even de vraag wat "op schema" betekent. Wij hebben deze discussie gevoerd over bijvoorbeeld de Prijzenwet, waarbij gewisseld is dat wij daar naar verwachting minder reductie gaan bereiken dan wij van tevoren dachten. Dit, omdat een aantal dingen niet mogelijk blijkt te zijn, waarvan wij oorspronkelijk dachten dat zij wel mogelijk waren. Wij hebben voorts als EZ weinig mogelijkheden om te compenseren, omdat 80% van onze administratieve lasten van de Prijzenwet afkomstig is. Als je daar je reductie niet helemaal haalt, kun je dit niet compenseren bij de overige 20% van de administratieve lasten. Dit hebben wij volgens mij driekwart jaar geleden ook met elkaar besproken.

De heerAptroot(VVD)

Twee ministeries zijn de trekkers en wij willen graag dat andere ministeries geen excuses hieraan kunnen ontlenen in de zin van: daar lukt het ook niet. Wij willen graag dat EZ het gewoonweg haalt. Wij willen de toezegging dat alles op alles wordt gezet, zodat wij volgend jaar kunnen vaststellen dat de achterstand van 2005 in 2006 is weggewerkt. Dat mag ook op grond van iets anders zijn, dat u opnieuw bedenkt. Er komen vast nog wel suggesties in het overleg met branches.

StaatssecretarisVan Gennip

Allereerst wijs ik erop dat de 40% die wij al hebben behaald vóór 2002, ook iets is om andere departementen voor te houden in de zin van: wij hebben als Economische Zaken al heel veel aan administratieve lastenreductie gedaan. Dat is ook een voorbeeldfunctie die je hebt, namelijk dat je zegt: er is hier al veel bereikt. Waar wij in ieder geval voor zorgen, is dat wij alles dat langzamer gaat dan in de oorspronkelijke planning voorzien of per 1 januari begon, inhalen in het komende jaar, te weten in de rest van 2006 en aan het begin van 2007. Dat staat er. Er is echter ook een aantal dingen waarbij wij met de handen in het haar zitten en dat hebben wij ook gewisseld met elkaar. Op het inhalen van dingen die langzamer lopen, zetten wij echter hard in. De inzet is ook om zoveel mogelijk onze best te doen de andere maatregelen te halen.

Op het punt van de Faillissementswet doen Justitie en EZ het samen, collega Donner en ik; collega Donner is daar de trekker. Het blijkt meer werk op te leveren dan wij in onze oorspronkelijke planning dachten, vooral wat betreft de consultatie met het veld. Het is de commissie-Kortman die daarmee bezig is. Dat is de Kamer bekend; deze doet ook die mooie internetconsultatie. De planning is dat wij u vlak na de zomer een brief sturen over de faillissementswetgeving. Het voordeel ervan dat het aan de voorkant van het proces langer duurt, is dat het naar onze verwachting straks met de implementatie veel sneller zal gaan. Onze verwachting is aldus dat het aan de achterkant van het proces sneller zal gaan, omdat wij aan de voorkant van het proces breder en dieper bezig zijn. Daar ontvangt u vlak na de zomer de brief over van collega Donner en mij.

Wat betreft de kansenzones, de vraag van mevrouw Van Vroonhoven, merk ik op dat wij hard bezig zijn met de drie kansenzones die er al zijn, in Delft, Enschede en Twente. Wij zijn bezig met Avantis, een grensoverschrijdend bedrijventerrein. Het is onze inzet om aan het einde van het jaar een congres te organiseren over de eerste bevindingen. Wij zien bijvoorbeeld dat het in Delft heel goed loopt. Daar hebben zich veel ondernemers aangemeld; de opzet loopt goed. Het begint ook in Eindhoven en Twente te lopen. Het betekent dat het naar meer smaakt en dan denk ik in eerste instantie vooral aan meer zones in het land. Ik denk er voorts over na – dit was volgens mij ook een Kamervraag – hoe je bepaalde groepen starters aantrekt. Hoe zorg je bijvoorbeeld dat je de creatieve starters er actief bij haalt? In de ene stad zullen het bijvoorbeeld meer de creatieve starters zijn en in een andere stad misschien de snelle doorgroeiers op het gebied van biotechnologie. Het gaat er dan om dat je daar een bepaalde focus in aanbrengt.

De voorzitter: Aptroot

StaatssecretarisVan Gennip

Voorzitter. Wat betreft de gevraagde verdieping op het terrein van de kansenzones moet ik even verwijzen naar de discussie met uw Kamer. Op het moment dat je het erover hebt dat bepaalde regels niet gelden in zo'n kansenzone, heb je meteen de vraag of dan bepaalde Arboregels er niet moeten gelden. Daarop was de reactie van de collega van de heer Van Dam onmiddellijk dat dit niet zo'n goed idee zou zijn. Voorts was er de vraag of de vennootschapsbelasting lager kan zijn in de zones. Ik herinner mij dat de VVD-fractie daarvan zei dat dit niet kan, een opvatting die ik deel. De vennootschapsbelasting moet natuurlijk overal dezelfde zijn. Je kunt niet, als je in de kansenzone zit, minder belasting betalen dan als je twee kilometer verderop zit. Dat zijn cruciale vragen waarvoor wij staan.

Een heleboel dingen kunnen wij wel doen; dat hebben wij ook in de kansenzones aan de orde en dat komt ook naar voren in het congres dat wij van plan zijn aan het einde van het jaar te organiseren. Echter, een aantal dingen zal niet kunnen. Dat komt dan ook, naar aanleiding van het congres, in de discussie met uw Kamer terug. Zijn er dingen die je in de kansenzones wel kunt doen voor bedrijven, die je in de rest van Nederland niet doet? Daar speelt wel een rechtvaardigheidsvraag; daar komen wij dan op terug. Ik wil ervoor waarschuwen, want ik weet dat bij elke vraag die ik tot nu toe daarover heb beantwoord, één van uw collega's of uzelf, bijvoorbeeld vanuit de CDA-fractie, zei de milieuwetgeving en de arbowetgeving wel in stand te willen houden.

De voorzitter:

Wij zijn hiermee aan het einde van de vergadering gekomen. Er is een aantal toezeggingen genoteerd:

  • - er komt een rapportage over de stadsverwarming, betreffende de subsidieverlening, vóór Prinsjesdag;

  • - binnen EZ wordt gesproken over de beoordeling van de indicatoren in brede zin, maar de minister zal zich ervoor inzetten dat dit ook binnen het kabinet gebeurt; daar zal een brief over komen;

  • - vlak na de zomer komt er een brief naar de Kamer over de faillissementswetgeving.

Ik dank een ieder voor deelname en belangstelling, en sluit de vergadering.

Sluiting 12.00 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GroenLinks) en Irrgang (SP).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), Van Hijum (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Atsma (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GroenLinks) en Gerkens (SP).

Naar boven