30 550 XI
Jaarverslag en slotwet ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2005

nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2006

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft over het jaarverslag 2005 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (kamerstuk 30 550 XI, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2006.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

De Algemene Rekenkamer is kritisch ten aanzien van de VBTB-conformiteit van de begroting. Wel wordt de vraag «wat gaan we doen» beantwoord, maar niet «wat gaan we bereiken». Belooft u beterschap op dit punt?

Ja, conform de brief van de minister van Financiën van 18 april jl. (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 950, nr. 40) zal ik de informatieve waarde van de begroting 2007 voor de Tweede Kamer waar mogelijk vergroten. In mijn reactie op het rekenkamerrapport «Staat van de beleidsinformatie 2006» heb ik toegezegd, dat met betrekking tot het ruimtelijk beleid gekozen kan worden voor bepaalde onderwerpen. In dat verband wijs ik erop dat de Algemene Rekenkamer mijn poging om tot een doelenboom te komen als goed heeft beoordeeld (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 558, nr. 2, p. 58).

2

Hoeveel mensen staan in Nederland bloot aan te slechte luchtkwaliteit? Kunt u in de volgende begroting concrete doelcijfers opnemen betreffende het aantal slachtoffers dat voorkómen wordt met beleid?

De door u gevraagde gegevens worden thans door het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) berekend. Ik zal u separaat, maar voor het debat over het jaarverslag, hierover informeren.

3

Hoe vergaat het het onderzoeksprogramma PSIBouw (Proces- en Systeeminnovatie in de bouw) dat onderdeel uitmaakt van het akkoord a.g.v. de bouwenquête (eind 2005)? Welk bedrag is beschikbaar? Op welke wijze is en wordt dat besteed? Over welke concrete projecten gaat het? Op welke wijze draagt het programma bij aan een betere marktwerking in de (woning)bouw?

Het PSIBouw onderzoeksprogramma heeft een voorziene looptijd van vijf jaar voor de periode 2004–2008, en is op dit moment dus ruim twee jaar in uitvoering. Bij de start van PSIBouw waren er veel kennisontwikkelingsprojecten, momenteel wordt de ontwikkelde kennis in praktijkprojecten toegepast (Action Learning). PSIBouw heeft vooral een betere samenwerking in de sector tot doel en daardoor kwaliteitsverbetering en meer aandacht voor de eindgebruiker.

• Er is € 30,8 mln aan basisfinanciering beschikbaar, waarvan 50% overheidssubsidie en hetzelfde bedrag aan co-financiering vanuit de bouwbedrijfstak. Daarboven is voorzien in circa € 13 mln aan projectgerichte doelfinanciering, eveneens op een 50/50% basis door overheid en markt gefinancierd. Van dit bedrag is de door VROM en V & W toegezegde € 6 mln vervangen door een bijdrage van Bouwend Nederland in het kader van het Akkoord collectieve regeling bouwnijverheid. Inmiddels heeft het totale programma PSIBouw, door een extra bijdrage uit de sector van ruim € 14 mln, een omvang van € 58 mln.

• Het budget van circa € 58 mln wordt besteed aan onderzoek in innovatieve thema’s, zoals «Eindgebruikersoriëntatie», «Integriteit en transparantie», «Strategisch inkopen», «Aanbestedingswet» en «Beoordelingsmodellen». Ruim de helft van het budget wordt besteed aan het thema «Opleiden in het hierbij behorende nieuwe denken en doen».

• De in totaal circa 80 projecten zijn opgesplitst volgens deze thema’s en worden aangestuurd vanuit specifieke clusters zoals Bouwpraktijk, Oplossingen, Voorwaarden, Instrumenten en Kennis. Het eerste (pioniers)project was de «Inventarisatie van internationale hervormingen in de bouw» en heeft tot significante leerpunten uit het buitenland geleid, zoals «procurement is the key to reform», de noodzaak van een «shared vision» over de hervorming in de bouw, en de succesfactoren van een integrale aanpak c.q. betere samenwerking in de keten. Verder is een internationale benchmark verricht en zijn projecten uitgevoerd over de innovatiestimulans uitgaande van een andere, meer probleemgerichte vraagstelling. Een ander project is het «Handboek voor opdrachtgevers», dat binnenkort zal starten.

• De bijdrage aan een betere marktwerking wordt met name verwacht uit de integrale aanpak en het toepassen van geïntegreerde contractvormen, waarin ontwerp, uitvoering en gebruik/beheer/onderhoud op elkaar afgestemd zijn. Dit mede als gevolg van een verdere professionalisering van het opdrachtgeverschap waardoor meer ruimte wordt geboden voor creativiteitsinzet vanuit de markt. Een belangrijke reden hiervoor is dat de deskundigheid van verschillende partijen in samenhang wordt geleverd in plaats van gefragmenteerd zoals in het traditionele proces. Dit richt de competitie op kwaliteit, reduceert bouwfouten en faalkosten, en leidt tot een zinvolle herordening van de markt.

4

In 2005 heeft de minister van VROM overleg gevoerd met de gemeente Almere (brief 11 april 2005) over het in reserve houden van BLS-gelden. Hoe staat het daarmee? Waar zijn de BLS-middelen indien ze niet aan Almere zijn toegekend wél aan besteed?

Met mijn brief van 26 januari jl. (vrom060092) heb ik u toegezegd uw Kamer te informeren zodra de uitkomst van het afsluitend overleg met Almere bekend is. Tot op heden is het overleg nog gaande.

Bij de verdeling van de BLS-middelen is rekening gehouden met een eventuele woningbouwafspraak met de provincie Flevoland. De daarmee verband houdende middelen heb ik dan ook nog steeds voor dat doel beschikbaar.

Ik hoop binnenkort alsnog tot een afrondende afspraak met de provincie Flevoland en Almere te komen.

5

Kan de regering aangeven welk bedrag in 2005 is uitgegeven aan het saneren van gronden, paden etc. die verontreinigd waren met asbest? Kan de regering daarbij aangeven of en op welke wijze deze uitgaven aan asbestsanering zijn ondergebracht in de tabel op pag. 101 (artikel 7, onderdeel Uitvoering bodemsanering)?

De bijdragen van VROM voor de aanpak van asbest zijn te onderscheiden in bijdragen voor de aanpak van asbest als bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) naast de bijdragen als hierboven genoemd voor de aanpak van het saneren van asbestwegen.

In 2005 is een bedrag van € 353 000,– aan de (coördinerende) provincie Overijssel betaald voor de inventarisatie van de saneringsomvang van de asbestwegen in Overijssel en Gelderland. De sanering zal in 2006 van start gaan en de komende jaren zijn beslag krijgen. Hiervoor is in 2005 een bedrag van € 32 551 000,– toegezegd.

De gelden voor de sanering van de asbestwegen worden verantwoord onder artikel 12 Beheersen milieurisico’s van stoffen, afval en straling.

In het budget van het meerjarenprogramma Wbb 2005 tot en met 2009 van de provincies Overijssel en Gelderland is voor de aanpak van asbestverdachte locaties via de Wbb extra budget beschikbaar gesteld ten bedrage van € 23 mln voor de provincie Overijssel en voor de provincie Gelderland € 5 mln als aanvulling op de meerkosten van de sanering van een omvangrijk geval (voorheen projectfinanciering) als gevolg van asbest (beide bedragen zijn onderdeel van artikel 7, Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau). De bedragen die werkelijk zijn uitgegeven, zijn bij het ministerie niet bekend. De uitgaven worden door de provincies verantwoord na afloop van de programmaperiode 2005 t/m 2009.

6

De minister van VROM geeft aan de aanbeveling van de Rekenkamer over te nemen, om bij afrekening van de meerjarenbudgetten bodemsanering 2002–2004 gebruik te maken van de ervaringen die zijn opgedaan bij de afrekening van de stedelijke vernieuwing. Kan een overzicht gegeven worden van alle acties en maatregelen die zullen worden genomen, om de betrouwbaarheid van de prestatieverantwoordingen bij deze afrekening te controleren?

Naar aanleiding van de ervaringen opgedaan bij de afrekening van de stedelijke vernieuwing is met de betrokken overheden nagegaan of de informatie die deze overheden hebben overgelegd voor afrekening van de meerjarenbudgetten Wbb 2002 tot en met 2004, gebaseerd is op de juiste voor de afrekening van toepassing zijnde gegevens en of deze gegevens, gelet op de processen en systematiek waarin die gegevens tot stand komen, een naar het oordeel van overheden correcte stand van zaken aangeven. Daar waar een onduidelijkheid en/of ruis in de gebruikte gegevens is gebleken, is de informatie die voor de afrekening is overgelegd aangepast.

De behaalde prestaties zijn door de betrokken overheden afgezet tegen de geplande prestaties vooraf. Het accent van de Wbb-verantwoording richt zich op de uitvoering in het landelijk gebied. In de verantwoording daarvan bleek dat ook de saneringen in eigen beheer in het stedelijk gebied daarin zijn betrokken. Uit nader onderzoek bij de bevoegde overheden bleek dat de verantwoording en de desbetreffende rapportages ten opzichte van de planning qua uitgangspunten op een eensluidende wijze tot stand zijn gekomen. Dat betekent dat voor de opstelling van de Wbb-verantwoording 2002–2004 dezelfde systematiek is toegepast als voor de planning voor de periode 2002–2004. De cijfers zijn dus overeenkomstig het Wbb-programma 2002–2004 opgesteld, waardoor een vergelijking mogelijk is tussen (prestaties in het) programma en realisatie (van prestaties), hetgeen ook werd beoogd bij de introductie van de prestaties.

Bij de provincies en gemeenten wordt jaarlijks nagegaan als onderdeel van de informatiecyclus in de totstandkoming van het jaarverslag bodemsanering, of de gegevens eenduidig en conform afspraken in de systemen zijn vastgelegd. Hieruit is afgeleid dat de kwaliteit van de informatie toereikend is. Op dit moment is er geen aanleiding voor controles ter plaatse.

Met de departementale Auditdienst bezie ik de mogelijkheden van een in te richten reviewbeleid.

7

Kan de regering aangeven welk bedrag in 2005 is uitgegeven aan maatregelen voor het voldoen aan de EU-norm voor fijn stof, PM10, en over welke beleidsartikelen deze uitgaven zijn verspreid?

In 2005 is een extra impuls gestart nadat gebleken was dat de EU-luchtkwaliteitsdoelstellingen niet gehaald werden/dreigden te worden. Resultaat hiervan is onder andere het Prinsjesdag-pakket waarbij aanvullende maatregelen zijn aangekondigd door het kabinet. Als voorbereiding hierop zijn reeds in 2005 uitgaven gedaan. Ook in het landelijk luchtmeetnet wordt geïnvesteerd in het monitoren van de NL-plicht om te voldoen aan de EU-normen.

Daarnaast werd in 2005 geïnvesteerd in onderzoek en monitoring van met name fijn stof, vanwege de overschrijding van de EU-norm per 1-1-2005 en vanwege de grote onzekerheden rond fijn stof.

Al met al kunnen de volgende in 2005 via de VROM-begroting uitgegeven bedragen gezien worden als investering in de NL-aanpak om te voldoen aan de EU-luchtkwaliteitsnormen:

Artikel 1:

• Kosten van het Luchtmeetnet: het totale budget voor 2005 was € 3,9 mln. Dit betreft het beheer, onderhoud en vervanging, maar ook de installatie van enkele monitorsystemen voor PM2,5.

• Onderzoek fijn stof bij RIVM (o.a. ondersteuning CAFE, inzicht in samenstelling van fijn stof, studie Fijn Stof Nader bekeken). In totaal € 800 000 voor luchtkwaliteit.

Artikel 4:

• Binnen ISV-2 is in totaal € 31,999 mln gereserveerd voor verbetering van de luchtkwaliteit. Dit bedrag wordt in een periode van 5 jaar ontschot uitgekeerd; een precies bedrag voor 2005 is daarom niet aan te geven.

Artikel 7:

• programma SOLVE (onderzoek door CROW naar lokale maatregelen): kosten € 2,2 mln voor de periode 2005–2008.

• Onderzoek nota Verkeersemissies, overig onderzoek € 115 000.

Artikel 11:

• DLO-studie. Hiervoor is door VROM een bedrag van in totaal € 475 000 overgedragen aan het ministerie van LNV voor de periode 2005–2007.

• Onderzoek via het ECN-onderzoeksprogramma 2005:

– Onderzoek Fijn stof: € 200 000.

– Optiedocument Klimaat, Verzuring en Luchtkwaliteit: totale kosten € 150 000, waarvan grofweg € 75 000 kan worden toegerekend aan Luchtkwaliteit.

– EGTEI-onderzoek («Benchmark» voor Europese industrie): € 115 000.

– Onderzoek in het kader van het basisprogramma dat gericht was op fijn stof: € 425 000.

• Voorbereidingskosten Prinsjesdagpakket (m.n. stimuleringsmaatregelen verkeer): € 786 000.

Het overgrote deel van de ter beschikking gekomen middelen ten behoeve van luchtkwaliteit heeft overigens betrekking op de periode vanaf 2006, zoals de in totaal € 400 mln voor verkeersmaatregelen luchtkwaliteit, die is toegekend voor de jaren 2006 t/m 2010.

8

Kan de regering garanderen dat enerzijds de kwaliteit van de informatiebeveiliging en het ICT-beheer en anderzijds het financieel beheer bij de personele uitgaven wél in orde zal zijn bij het jaarverslag 2006?

Naar aanleiding van het rapport van de rekenkamer bij het jaarverslag heb ik, zoals ik ook heb aangegeven in mijn reactie op de aanbevelingen (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 550 XI, nr. 2), op het gebied van informatiebeveiliging, ICT-beheer en personele uitgaven maatregelen getroffen. Hiermee kom ik tegemoet aan de aanbevelingen en ga ik ervan uit dat er geen aanleiding zal bestaan tot nadere opmerkingen rond het jaarverslag 2006.

9

Kan worden gereageerd op de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer inzake het risico van de honorering van huurtoeslagaanvragen die mogelijk leiden tot materiële terugbetaling of verrekening?

Ik sluit bij de beantwoording van deze vraag aan bij de reactie van mijn collega-minister op het conceptrapport van de Rekenkamer bij het Jaarverslag 2005 van het Ministerie van Financiën.

Daarin merkt hij op dat in de bedrijfsvoeringsmededeling van Financiën uitgebreid wordt ingegaan op de keuzes die de Belastingdienst heeft gemaakt bij het verstrekken van de voorlopige huurtoeslagen. De belangrijkste keuze daarbij is geweest om aan alle potentiële toeslaggerechtigden een toeslag uit te betalen, zodat in ieder geval een grote groep toeslaggerechtigden geen financieel nadeel zou ondervinden. Daarbij is terdege ingecalculeerd dat ook onterechte uitbetalingen zouden plaatsvinden, die later teruggevorderd moesten worden. In de bedrijfsvoeringsmededeling van Financiën wordt gekwantificeerd aangegeven hoeveel over december teveel is betaald.

10

De regering heeft niet op alle aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer gereageerd. Kan de regering alsnog een reactie geven op de resterende aanbevelingen?

Ja.

In het nawoord van de Algemene Rekenkamer in haar rapport «Rapport bij het jaarverslag van VROM 2005» schrijft zij, dat niet op alle aanbevelingen is gereageerd. Dit blijkt overigens niet uit de in genoemd rapport beschreven Audit-Actielijst 2006, waardoor deze omissie kennelijk is ontstaan.

De Algemene Rekenkamer vraagt in haar nawoord een reactie op het toelichten van de onzekerheid van de rechtmatigheid van de huurtoeslag. In haar nawoord staat: «De minister van VROM heeft de onrechtmatigheden bij de huurtoeslag in haar bedrijfsvoeringsparagraaf toegelicht. Die onrechtmatigheden waren het gevolg van het feit dat de Belastingdienst was afgeweken van de gegevens op het aanvraagformulier. Zonder af te wijken van de gegevens van de aanvraag, hadden de toeslagen niet tijdig uitbetaald kunnen worden. Daarnaast zijn er echter ook aanvragen gehonoreerd die mogelijk kunnen leiden tot materiële terugbetaling of verrekening. Wij zouden dit risico toegelicht willen zien». Een punt dat de Algemene Rekenkamer rijksbreed aan de orde gesteld heeft in het rapport Rijk verantwoord 2005. Op de pagina’s 33 en 34 staan twee aanbevelingen voor de voor de toeslagen verantwoordelijke beleidsministers opgenomen.

Aanbeveling 1

dat zij in hun jaarverslagen ten minste in de toelichting bij de desbetreffende beleidsartikelen een toelichting dienen op te nemen over de resterende onzekerheden. Daarbij zouden zij deze onzekerheden zo veel mogelijk moeten kwantificeren.

Reactie op aanbeveling 1

Zoals de minister van Financiën naar aanleiding van het Rechtmatigheidsonderzoek 2005 heeft aangegeven staat in zijn Beheersverslag een toelichting op de resterende onzekerheden waarover reeds eerder met de Tweede Kamer is gecommuniceerd. Onder meer wordt opgemerkt dat het inzicht in aard en omvang van de risico’s zal moeten groeien. Voor de verantwoording over 2006 zal in het verlengde hiervan worden bezien hoe de consequenties van het gekozen controlebeleid worden gepresenteerd en welke kwalitatieve en kwantitatieve informatie de meeste gebruikerswaarde heeft.

Aanbeveling 2

In algemene zin beveelt de Algemene Rekenkamer ook aan om bij M&O-gevoelige regelingen in elk geval in de toelichting bij de beleidsartikelen een toelichting op te nemen over het gevoerde M&O-beleid, conform eerder gemaakte afspraken. Daarbij dienen de risico’s en de inherente onzekerheid die ondanks een goed M&O-beleid resteren, transparant te worden toegelicht. Ook zou de onzekerheid zo veel mogelijk gekwantificeerd moeten worden. In het geval van belangrijke resterende onzekerheden of risico’s ligt opname van een toelichting in de bedrijfsvoeringsparagraaf voor de hand.

Reactie op aanbeveling 2

In Rijk verantwoord 2005 staat op pagina 57 m.b.t. toelichting M&O beleid dat er nader overleg komt tussen de minister van Financiën en de Algemene Rekenkamer om te bezien op welke wijze deze onduidelijkheid inzake de normatiek kan worden weggenomen.

11

Bent u bekend met de wijze waarop de Nota Ruimte doorwerkt op provinciaal en regionaal niveau? Met andere woorden, bestaat er, of komt er nog, een landsdekkend kaartbeeld waarin onder meer streekplannen en regionale visies zijn of nog worden samengebracht? (Een dergelijk kaartbeeld is vollediger dan de Nieuwe Kaart van Nederland, dus gelieve in uw beantwoording niet daarnaar te verwijzen.)

Vooralsnog zijn er geen plannen om een dergelijk beeld als papieren kaart te (laten) realiseren. Wat ik op dit moment wél voorbereid, is een portaal waarin gemeenten, provincies en rijk hun digitale ruimtelijke plannen beschikbaar kunnen stellen. Via dit portaal kunnen alle ruimtelijke plannen die conform de standaarden voor digitale, uitwisselbare en vergelijkbare plannen zijn gemaakt door alle belanghebbenden worden geraadpleegd. Op deze wijze wordt de komende jaren het landelijk beeld compleet gemaakt.

12

Hoe verhouden zich de streefwaarden m.b.t. de nieuwbouwproductie uit de begroting 2006 (tabel 2.2. pagina 32) van 81 000 woningen zich met het gerealiseerde aantal van 74 300 woningen? Wordt het verschil tussen het aantal gerealiseerde woningen van 74 300 volgens het ministerie van VROM en 67 000 woningen volgens het CBS volledig verklaard door «toevoegingen anders dan door nieuwbouw»? Om welke andersoortige toevoegingen gaat het dan? Wat is (zijn) de reden(en) dat er in 2005 67 000 nieuwe woningen zijn gerealiseerd, en niet de geplande 70 000?

De streefwaarde van 81 000 woningen uit de begroting 2006 is gebaseerd op de in de woningbouwafspraken voor 2005 opgenomen planning door de stedelijke regio’s (64 000 woningen) en de verwachting omtrent de productie in overig Nederland (17 000), een en ander inclusief «toevoegingen anderszins».

In werkelijkheid zijn in 2005 74 300 woningen gerealiseerd, waarvan 55 800 in de stedelijke regio’s en 18 500 in overig Nederland.

Het verschil tussen 74 300 woningen en de 67 000 woningen wordt inderdaad volledig verklaard door «toevoegingen anders dan door nieuwbouw». Daarbij gaat het om 7 300 woningen die zijn gerealiseerd door: verbouw van kantoren of pakhuizen, woonruimtesplitsing en of woningen die vanwege grootschalige renovatie (tijdelijk) aan de woningvoorraad onttrokken zijn geweest.

De reden dat er in 2005 3 000 woningen minder zijn gerealiseerd dan de streefwaarde (67 000 i.p.v. 70 000) heeft diverse, vaak regiospecifieke, achtergronden. Op dit moment spreek ik tijdens de «Bestuurdersbijeenkomsten woningproductie» met de betrokken bestuurders, corporaties en marktpartijen over de achterliggende oorzaken. Na afloop van deze bijeenkomsten zal ik u informeren over de uitkomsten daarvan.

13

Hoeveel leveren de extra middelen voor de aanpak luchtkwaliteit op in termen van aantallen mensen die minder aan slechte luchtkwaliteit zijn blootgesteld?

De door u gevraagde gegevens worden thans door het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) berekend. Ik zal u separaat, maar voor het debat over het jaarverslag, hierover informeren.

14

Hoeveel minder mensen (meer mensen) worden blootgesteld aan slechte luchtkwaliteit door de aanpassing van de regelgeving waarbij gesaldeerd wordt? Hoe verhoudt zich dit tot het doel (pag. 24)?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar vraag 13.

15

Nederland zet zich in voor aanscherping van de luchtkwaliteitseisen. Hoeveel meer mensen staan bloot aan slechte luchtkwaliteit als deze gemeten wordt op basis van de scherpere norm welke het kabinet voorstaat?

De scherpere normen waarvoor Nederland zich inzet, betreffen emissie-eisen aan voertuigen. Als het gaat om luchtkwaliteitseisen, die betrekking hebben op de toegestane concentraties van stoffen in de buitenlucht streeft Nederland geen aanscherping na. Het gaat bij de emissie eisen in de Europese discussie met name om het tijdstip waarop de zgn. Euro-6 norm van kracht zal worden. Als gevolg van de doorwerking van deze normen zullen juist minder mensen aan hoge niveaus van luchtverontreiniging worden blootgesteld. Gelet op het feit dat het onderhandelingsresultaat in Brussel nog moeilijk te voorspellen is en het gegeven dat na inwerkingtreding van de aangescherpte eisen er sprake is van een geleidelijke doorwerking in het wagenpark is het niet mogelijk op dit moment met enige betrouwbaarheid aan te geven wat voor een bepaald jaartal de invloed van die aanscherping op het aantal blootgestelden zal zijn.

16

Hoe pakken de extra financiële middelen uit in resultaat, indien wordt uitgegaan van de strengere norm die het kabinet voorstaat?

Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 15 geldt ook voor deze vraag dat het op dit moment niet mogelijk is een dergelijke berekening te maken.

17

Heeft u een toelichting op het budgettaire verschil inzake de uitvoeringsagenda Nota Ruimte (2.1.) en de ontwikkelingsplanologie als methode voor gebiedsontwikkeling (2.2)?

Gedurende het jaar 2005 is € 250 000 gebudgetteerd voor de uitvoeringsagenda Nota Ruimte ter facilitering van de decentrale overheden met het instrument grondbeleid. Het gaat dan onder meer om grondexploitatie, regionale kostenvereffening en de rijksgrondbedrijffunctie. Hiervoor is «Ruimteforum», een communicatieplatform Nota Ruimte ten behoeve van decentrale overheden, ontwikkeld.

Daarnaast heeft ontwikkelingsplanologie (€ 800 000) in 2005 meer en meer aandacht gekregen. Met de Nota Ruimte heeft het kabinet beleidsruimte gecreëerd voor provincies, gemeenten en andere betrokkenen om meer dan voorheen zelf afwegingen en keuzes te kunnen maken bij gebiedsontwikkeling. Op dit moment blijven gebiedsgerichte projecten te vaak steken in de overgang van planvorming naar uitvoering. Ontwikkelingsplanologie is een werkwijze die het uitvoeren van gebiedsgerichte projecten meer centraal stelt: wat moet er gebeuren, hoe wordt het gedaan etc. Hiertoe zijn voorbeeldprojecten ondersteund, is er een adviescommissie gebiedsontwikkeling ingesteld en hebben andere activiteiten plaatsgevonden zoals masterclasses, NIROV-publicatie etc.

18

Wat is de reden dat de voortgang van de LPG-saneringsoperatie is achtergebleven bij de verwachtingen?

De inventarisatie van het aantal te saneren LPG-stations geeft aan dat er ca. 200 urgente saneringsgevallen zouden kunnen zijn. Het bevoegd gezag (de gemeente) verifieert of er daadwerkelijk sprake is van een urgent saneringsgeval. Het feitelijke aantal urgente saneringsgevallen blijkt iets kleiner te zijn; ca. 150 locaties. Het saneringsbudget is destijds geraamd op € 150 000 per saneringslocatie. In de praktijk blijkt de schadevergoeding lager uit te vallen, namelijk ca. € 90 000 per geval.

Het bevoegd gezag trekt de vergunning voor de LPG-activiteiten in en de exploitant bepaalt op welk moment (in ieder geval voor 27 oktober 2007) de LPG-activiteiten gestaakt worden. Het ministerie heeft dus geen invloed op het tempo waarin de saneringsoperatie zich zal voltrekken.

Er is echter geen reden om aan te nemen dat niet alle urgente saneringsgevallen gesaneerd zullen worden. Per eind mei 2006 zijn van 78 locaties de bedragen van de schadevergoedingen bekend en zijn er 26 zaken in voorbereiding.

19

Kan voor beleidsprioriteit 6.1 «Betere naleving» een splitsing worden gemaakt in de kosten van de daadwerkelijke handhaving («op straat» en «in het veld») en in de kosten van planning, voorbereiding, rapportages en evaluaties?

Neen. De daadwerkelijke handhaving die ingezet wordt om beter naleving te bereiken kent verschillende verschijningsvormen, onder meer:

• Controles

• Advisering/compliance assistance

• Communicatie/rapportages van bevindingen

• Opstellen van een proces verbaal.

De weg daar naartoe en de verwerking van het een en ander, zoals de planning, de voorbereiding, de rapportages en de evaluatie horen bij het proces van daadwerkelijke handhaving. De kunst is om de variaties van deze daadwerkelijke handhaving zodanig in te zetten dat ze een gepast antwoord geven op het naleeftekort, de risico’s of het signaal dat afgegeven is. Van de verschillende processtappen wordt echter geen afzonderlijke registratie bijgehouden. Dat is zowel ingegeven door de daarmee samenhangende registratielast, aangezien het gaat om meer dan 4500 inspecties per jaar, als vanuit de overweging dat een verdere verfijning geen informatie oplevert die van belang is voor het verbeteren van het naleefgedrag.

20

Hoeveel heeft de commissie onder leiding van Riek Bakker gekost?

De totale kosten in 2005 bedroegen voor de commissie Bakker € 421 500. Dit betreft de inhuur van mensen en de uitbesteding van de secretariële ondersteuning.

21

Wat is de reden dat de kosten van/voor het RIVM jaarlijks zo uit de hand lopen? En wat is de reden van het grote verschil tussen het begrote bedrag en het gerealiseerde bedrag in 2005?

Van uit de hand lopen van kosten is in het geheel geen sprake. De middelen RIVM bestaan uit een basispakket op de begroting van VROM. Per jaar wordt vanuit diverse beleidsterreinen dit budget opgehoogd na offertes van het RIVM in reactie op (onderzoeks)vragen van VROM. Hiermee verricht het RIVM extra werkzaamheden. Op jaarbasis gaat het om een bedrag van ca. 8 mln inclusief loon- en prijsbijstelling. Het RIVM blijft binnen de som van het bedrag op de begroting en de ophoging. Daarnaast is in 2005 een rekening uit 2004 betaald van ca. 3,2 mln.

22

Welke «andere prioriteiten op wetgevingsgebied» waren er waardoor de invoering van de Wet Ruimtelijke Ordening tijdelijk heeft stilgelegen?

De zinsnede «Dit heeft door andere prioriteiten op wetgevingsgebied tijdelijk stil gelegen» in de passage in het jaarverslag 2005 heeft niet betrekking op de invoering van de Wro maar op het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De voorbereiding van het nieuwe Bro heeft gewacht op de afhandeling door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel voor de nieuwe Wet ruimtelijke ordening zelf.

23

Kan in 2006 een extra inzet worden gepleegd inzake het terugdringen van de administratieve lasten, aangezien het jaar 2006 een vermindering oplevert van slechts € 13,7 miljoen?

Het reductieprogramma administratieve lasten van VROM (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 383, nr. 26) is grotendeels gebaseerd op het herijkingsprogramma en bestaat uit twee delen: de maatregelen die snel gerealiseerd konden worden, reductie gepland in 2003, 2004 en 2005, en maatregelen waarvoor meer voorbereiding noodzakelijk was, reductie gepland in 2007. Het jaar 2006 is hierbij een tussenjaar waarin slechts € 13,7 mln aan reductie was gepland.

Momenteel voorzie ik voor 2006 een reductie van € 63,7 mln. Dit wordt veroorzaakt door het alsnog realiseren van de maatregelen, beschreven in het jaarverslag, uit 2005 die in de uitvoering zijn vertraagd en een aantal aanvullende maatregelen die in 2006 worden genomen.

Verdere extra inzet om aanvullende reducties in 2006 te realiseren voorzie ik op dit moment niet. Alle aandacht gaat uit naar het tijdig realiseren van de voor 2007 geplande reducties, onder andere de omgevingsvergunning en de modernisering van de algemene milieuregels.

24

Kan een nadere analyse worden gegeven van de «volumeontwikkeling» in toekenningen in de huurtoeslag? Bij welke inkomensgroepen doet zich dit vooral voor? In welke huursegmenten? In welke delen van het land? In hoeverre betreft het een niet voorziene stijging bij zittende huurders? In hoeverre betreft het nieuwe aanvragers?

Er is sprake van een toename van het aantal huishoudens met een minimuminkomen. Tegelijkertijd is er, in iets mindere mate, sprake van een daling van het aantal huishoudens met een inkomen boven het minimuminkomen.

Voor het maken van een onderscheid van de volumeontwikkeling naar huursegment is een indeling gemaakt met drie huursegmenten, waarbij gebruik is gemaakt van de kwaliteitskortingsgrens en aftoppingsgrens. Bij het middensegment, van huren vanaf de kwalteitskortingsgrens tot de aftoppingsgrens, is een duidelijke toename van het volume zichtbaar van ca. 25 000 huishoudens.

Analyse van de volumeontwikkeling naar provincie laat voor alle provincies een stijging van het volume zien. In de provincies Groningen en Friesland blijft de procentuele stijging van het volume (respectievelijk 0,5% en 0,8%) iets achter bij de landelijke stijging (1,8%). In de provincies Flevoland, Utrecht en Noord-Holland is de procentuele stijging het hoogst (respectievelijk 2,9%, 2,9% en 2,8%) De hogere volumeontwikkeling is toe te schrijven aan een onvoorzien groot aantal huishoudens, waarvan de aanvraag is gecontinueerd. Dit zijn per definitie zittende huurders.

Het aantal nieuwe aanvragen voor het subsidiejaar 2004/2005 is vergelijkbaar met het aantal van subsidiejaar 2003/2004. Voor beide subsidiejaren zijn er ca. 176 000 nieuwe aanvagen.

25

Wordt met de bijdragen woningen marktsector en premiekoop bedoeld de nog lopende uitbetalingen van premiekoop A en B? Zo niet, wat dan wel? Zo ja, hoe kan de overschrijding van circa € 3,6 miljoen worden verklaard? Is het deze groep kopers in 2005 opeens financieel slechter gegaan? Wat zijn de redenen? Wat betekent dit voor de begroting voor de komende jaren?

Ja, met de bijdragen woningen marktsector en premiekoop wordt inderdaad de nog lopende uitbetalingen van premiekoop A en B bedoeld. Vergeleken met de stand ontwerpbegroting zijn de uitgaven in 2005 met € 3,6 mln overschreden omdat er in 2005 onder meer sprake was van minder intrekkingen uit hoofde van inkomenstoetsen dan vooraf geraamd. De raming van het aantal intrekkingen is gebaseerd op ervaringsgegevens over meerdere jaren. Er is sprake van intrekkingen als bijvoorbeeld de inkomensgrenzen uit de regeling worden overschreden.

Derhalve hoeft een lager aantal intrekkingen dan geraamd niet te betekenen dat het deze groep kopers in 2005 opeens financieel slechter is vergaan.

Gezien de aantrekkende economie in 2006 en volgende jaren wordt verondersteld dat de overschrijding in 2005 geen gevolgen heeft voor de raming voor 2006 en later.

26

Wanneer ontvangt de Kamer de kaders van de nieuwe Huisvestingswet, en wanneer de daadwerkelijke wetswijziging?

Door de afstemming met andere beleidsterreinen, onder andere het huurbeleid, heeft een en ander langer geduurd dan van te voren was verwacht. De verwachting is dat de Kamer medio 2006 een brief met kaders van de nieuwe Huisvestingswet zal ontvangen. Eind 2007 zal de Kamer de daadwerkelijke wetswijziging ontvangen.

27

Kan een overzicht worden gegeven van het aantal verkochte huurwoningen door woningcorporaties in 2005, ingedeeld naar prijsklasse?

Het toezichtverslag Sociale Huursector 2005 met daarin de cijfers over het aantal door corporaties verkochte huurwoningen in 2005, verschijnt in december 2006. Op basis van cijfers van het Kadaster is wel het aantal verkopen van Toegelaten Instellingen (TI) aan natuurlijke personen in 2005 bekend, uitgesplitst naar zittende en niet-zittende huurders.

Omdat bij het Kadaster ook de verkoopprijzen bekend zijn van de door Toegelaten Instellingen verkochte huurwoningen, kan er een indeling naar prijsklassen worden gemaakt. In tegenstelling tot de BBSH-cijfers is bij het Kadaster niet bekend of de huurwoning is verkocht met een verkoopprijs lager dan de marktprijs.

  NoordOostG4Rest WestZuidTotaal
Verkochte huurwoningen TI aan zittende huurders [woningen]20046209519021 1849724 629
 20055431 4961 0541 0371 0335 163
 2005 t.o.v. 2004– 12,4%57,3%16,9%– 12,4%6,3%11,5%
Verkochte huurwoningen TI aan niet-zittende huurders [woningen]20041 1501 4182 0962 3991 6298 692
 20051 2331 7752 6212 7111 86610 206
 2005 t.o.v. 20047,2%25,2%25,0%13,0%14,5%17,4%
        
Gemiddelde verkoopprijs verkochte huurwoningen TI aan zittende huurders [€ 1 000]200499127139147125130
 2005108139144152136139
 2005 t.o.v. 20049,1%9,4%3,6%3,4%8,8%6,9%
Gemiddeld verkoopprijs verkochte huurwoningen TI aan niet-zittende huurders [€ 1 000]2004108140145144135137
 2005115147149152142144
 2005 t.o.v. 20046,5%5,0%2,8%5,6%5,2%5,1%

   tot €100 000€ 100 000 tot € 125 000€ 125 000 tot € 150 000€ 150 000 tot € 200 000meer dan € 200 000
G4, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, UtrechtWas «zittende» huurder20049%30%29%25%6%
 200510%25%23%34%7%
 Was geen zittende huurder200414%20%26%31%10%
  200510%18%26%35%11%
Rest van NederlandWas «zittende» huurder200419%28%29%21%2%
 200512%24%29%31%4%
 Was geen zittende huurder200419%23%28%23%7%
  200515%19%27%28%10%

28

Kan de Kamer worden geïnformeerd over de wijze waarop het ministerie van Financiën heeft geoordeeld over de «toelaatbaarheid van sommige modellen van verkoop onder voorwaarden»?

In de geciteerde passage wordt ten onrechte de indruk gewekt dat het Ministerie van Financiën de toelaatbaarheid van verkoopmodellen beoordeelt. Bedoeld is echter een fiscale beoordeling van de modellen door de Belastingdienst. De aspirant-kopers willen uiteraard zekerheid over hun fiscale positie bij aankoop van een woning onder voorwaarden. De corporaties die verkoopmodellen ontwikkelen laten deze modellen daarom vooraf beoordelen door de Belastingdienst op de fiscale aspecten. In het bijzonder gaat het dan om de vraag of het model leidt tot toepasselijkheid van de eigenwoningregeling, waardoor de koper recht heeft op aftrek van eigenwoningrente. De Wet inkomstenbelasting 2001 vereist dat de koper een belang van ten minste 50% heeft bij de waardeontwikkeling van de woning. Het zwaartepunt bij de beoordeling ligt dan ook op de vraag of de gestelde voorwaarden inbreuk maken op dat vereiste. Is dat het geval, dan past de corporatie de voorwaarden na overleg met de Belastingdienst doorgaans aan, waarna het model wordt goedgekeurd.

29

Welke concrete stappen zijn in 2005 gezet om te komen tot een vereenvoudiging van de bouwregelgeving?

De modernisering van de bouwregelgeving maakt onderdeel uit van de herijking van de VROM-regelgeving. Het vereenvoudigen, verbeteren en verminderen van wetten en regels vraagt een langere tijd, die ook gefaseerd zal worden uitgevoerd. In 2005 zijn hiertoe weer enkele stappen gezet voor de bouwregelgeving.

Het garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen wordt onder andere geregeld via de Woningwet en het Bouwbesluit 2003.

Door middel van het aanpassen van de Woningwet worden de bouwvergunningprocedures voor de burger en bedrijven verbeterd en verder vereenvoudigd. De aanpassing in de Woningwet (pakket 2) die ervoor moet zorgen dat de naleving en handhaafbaarheid van de bouwregelgeving beter wordt, is vertraagd. In maart 2006 heeft de Tweede Kamer met dit wetsvoorstel ingestemd en momenteel ligt het ter behandeling bij de Eerste Kamer. De aangekondigde voorlichting hierover is hierdoor mede uitgesteld. De aangekondigde prestatie uit het Jaarverslag 2005 «indiening van het volgende wetsvoorstel wijziging Woningwet (pakket 3)» wordt niet separaat uitgevoerd. De afstemming van bouwgerelateerde vergunningprocedures wordt meegenomen in de Omgevingsvergunning.

De minimale kwaliteit van gebouwen is vastgelegd in het Bouwbesluit. In 2005 is dit besluit aangepast in verband met subgebruiksfunctie kinderopvang, dereguleren onderwijsfunctie en andere wijzigingen en is per 1 september 2005 van kracht geworden (SB2005, nr. 417). De aanscherping van de Energie Prestatie Coëfficiënt voor woningbouw van 1,0 naar 0,8 is met ingang van 1 januari 2006 van kracht geworden (SB2005, nr. 528).

Een van de prioriteiten op het terrein van de bouwregelgeving is momenteel het landelijk harmoniseren van de bestaande lokale eisen t.a.v. brandveilig gebruik in het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken. Hiermee is in 2005 een start gemaakt. De verwachting is dat dit in 2007 in werking treedt.

Het project Servicegericht Werken is in 2005 afgerond. Dit project had als doel de kwaliteit van de uitvoering bouwregelgeving door gemeenten op een hoger niveau te brengen. Door verschillende communicatiemiddelen worden de gerealiseerde producten en de ervaringen binnen dit project bekend gemaakt aan gemeenten. Geconcludeerd mag worden dat het project aan zijn doelstelling heeft voldaan, omdat gemeenten zelf aangeven deze nieuwe werkwijze te waarderen waarbij VROM niet alleen bouwregelgeving maakt, maar ook ondersteunt bij de toepassing ervan. Deze aanpak wordt ook toegepast bij het komen tot de omgevingsvergunning.

De praktijkproef gebouwdossier/woningprofiel is in 2005 afgerond en de resultaten hiervan en het advies hierbij is door het Overlegplatform Bouwregelgeving gepresenteerd. Ook de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004–2005, 28 325, nr. 19) is geïnformeerd over het standpunt van de Minister over dit onderwerp.

30

Deze vraag ontbreekt in de nummering vanuit de Tweede Kamer.

31

«De raming voor 2005 (Primos) komt uit op 2,5%.» Wanneer zijn de definitieve (Primos) gegevens van 2005 beschikbaar? Wat was het woningtekort in 2004?

In oktober 2005 is het rapport «Primos-prognose 2005» uitgebracht en aan de Tweede Kamer verzonden. In dat rapport is een raming van het woningtekort voor 2005–2010 gegeven, rekening houdend met een groot aantal aspecten en verwachte ontwikkelingen. Volgens deze raming zou in 2005 het woningtekort 2,5% zijn. In het jaarverslag over 2005 is aangegeven dat het woningtekort in 2005 is teruggelopen van 2,7% in 2004 naar 2,5% in 2005.

In september 2007 zullen in de rapportage «Primos-prognose 2007» de realisaties naast de ramingen worden gezet.

32

Kan de succesvolle inzet van de VROM-aanjaagteams op diverse plaatsen in Nederland in 2005 nader worden onderbouwd, liefst cijfermatig? Waar in ons land worden dit jaar (2006) aanjaagteams ingezet? Zijn de eerste resultaten van deze inzet al bekend?

VROM-aanjaagteams nieuwbouw zijn actief sedert 2003. In 2004 zijn 14 acties afgerond. In 2005 waren 17 aanjaagteams actief, waarvan er inmiddels 11 zijn afgerond. Een 6-tal acties in Arnhem, Drechtsteden, Leeuwarden, Amsterdam en de provincies Overijssel en Gelderland (diverse locaties) lopen nog door in 2006. Op deze locaties zijn al verschillende resultaten geboekt, maar de acties zijn nog niet volledig afgrond. Daarnaast zijn momenteel voor een tiental projecten nieuwe aanjaagacties in voorbereiding (Emmen, Goes, Alkmaar, Apeldoorn, Arnhem, Haarlem, Groningen, Maassluis, en de provincies Noord-Holland en Utrecht).

Naast de bijdrage die de aanjaagteams hebben geleverd aan het oplossen van concrete problemen op locaties hebben de activiteiten en de naamsbekendheid van de aanjaagteams een aanzienlijk vliegwieleffect gehad. Het aanjagen staat prominent op de politieke agenda’s en krijgt veel navolging op provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Uit interviews met diverse stakeholders is gebleken dat gemeenten en marktpartijen tevreden zijn over de inzet en resultaten van de VROM-aanjaagteams.

33

Wanneer ontvangt de Kamer de vier deelonderzoeken naar het zelfrealisatierecht? Waarom laat een kabinetsstandpunt vervolgens op zich wachten?

Uiterlijk 15 juni kunt u de betreffende onderzoeken vergezeld van mijn standpunt daarover tegemoet zien. Ik heb dit ook aangegeven in mijn brief van 29 mei jl. (kenmerk 2006271308), in antwoord op een vraag van de Vaste Commissie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

34

Welke belemmeringen in wet- en regelgeving zullen worden weggenomen om te bevorderen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om voldoende aanbod van geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen te realiseren?

Inmiddels is onderzoek beschikbaar (Companen, 2005, Expertmeetings ouderenhuisvesting/wonen met zorg, in opdracht van het Ministerie van VROM, het Ministerie van VWS en de VNG) waaruit blijkt dat er voor gemeenten geen concrete regelgeving is die de realisatie van geschikte woningen voor ouderen of mensen met beperkingen in de weg staat. Uiteraard blijven de beide departementen dit monitoren. Echter, op dit moment is er geen concrete aanleiding om de regelgeving te herzien.

35

Waarom is besloten tot het instellen van een interdepartementaal beleidsonderzoek ten aanzien van de Nederlandse inzet op het toekomstige klimaatbeleid, als al zoveel informatie voor handen is en in Europees verband al ambities zijn neergelegd van 30% reductie? Wat moet het resultaat van het interdepartementale onderzoek zijn en wanneer worden de resultaten bekend?

Er is besloten tot het instellen van een interdepartementaal beleidsonderzoek om de gevolgen van eventuele vormen van internationale samenwerking in kaart te brengen. Het uiteindelijke ambitieniveau, beperking van de gevolgen van klimaatverandering, staat niet ter discussie. De in Europees verband genoemde ambitie van 30% reductie is daarop gericht, maar wel mede afhankelijk van het klimaatbeleid dat in de toekomst door landen buiten de EU zal worden gevoerd. Het IBO moet inzicht geven in de milieueffectiviteit en economische gevolgen van verschillende vormen van samenwerking, waaronder ook een verbreding van het klimaatbeleid naar technologiebeleid en financieringsbeleid. Het IBO wordt naar verwachting voor 1 januari 2007 afgerond. De resultaten zullen bekend worden gemaakt zodra het kabinet daar een standpunt over heeft vastgesteld.

36

Wat is de reden dat 40 gemeenten nog niet hun bestemmingsplan hebben geactualiseerd in het kader van Ruimte voor de Rivier, terwijl de streefwaarde was dat eind 2005 alle gemeenten hieraan zouden hebben voldaan? Loopt het project Ruimte voor de Rivier hierdoor vertraging op?

Er zijn uiteenlopende redenen waarom gemeenten hun bestemmingsplannen nog niet hebben aangepast aan de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier. De aankondiging van een nieuwe, meer ontwikkelingsgerichte, beleidslijn vormde de belangrijkste reden waardoor de streefwaarde van volledige doorwerking niet is gehaald. Vanaf eind 2004 is richting de betrokken gemeenten aangegeven dat de aanwijzingsprocedure tot aan het verschijnen van de nieuwe beleidslijn zou worden opgeschort. Een aantal gemeenten heeft de procedure echter al wel gestart.

De nieuwe beleidslijn zal binnen enkele weken door publicatie in de Staatscourant van kracht worden. VROM zal samen met V&W de komende tijd vaststellen op welke wijze de verdere doorwerking naar bestemmingsplannen plaats zou kunnen vinden. Daartoe zal een inventarisatie aangeven in welke mate de vigerende bestemmingsplannen (bouwtitels) afwijken van de bepalingen in de nieuwe Beleidslijn Grote Rivieren.

Het Project Ruimte voor de Rivier loopt hierdoor geen vertraging op. Realisatie van de projecten in de PKB is niet afhankelijk van doorwerking van de beleidslijn in de bestemmingsplannen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Hofstra (VVD), Buijs (CDA), Voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), Ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD), Lenards (VVD), Krähe (PvdA) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Knops (CDA), Vendrik (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Vergeer (SP), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD), Van der Sande (VVD) en Crone (PvdA).

Naar boven