30 550 VII
Jaarverslag en slotwet ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2005

nr. 6
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel (30 550 VII, nrs. 3–4), heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.

De door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier

1, 5 en 6

Waaraan is de stagnatie van het aantal verdachten OM te wijten?

Waaraan de stagnatie van het aantal verdachten OM te wijten is wordt thans nader onderzocht. Het aantal verdachten bedroeg in 2004 en 2005 respectievelijk 244 233 en 243 454. Toen er eind 2005 signalen kwamen dat het aantal verdachten dat wordt aangeboden bij het OM leek te stagneren zijn gesprekken gevoerd met de korpsen. Daarna is opdracht aan een extern onderzoeksbureau gegeven voor een nader onderzoek. Het resultaat van dit onderzoek wordt deze zomer verwacht. Op basis van de uitkomsten zal er gericht gestuurd kunnen worden op de afgesproken doelstelling. In de eerstvolgende rapportage aan de Tweede Kamer over de voortgang van de prestatieafspraken zal worden ingegaan op de consequenties die uit het onderzoek en de gesprekken kunnen worden getrokken.

2

Voldoet de 7% reductie aan administratieve lasten per ultimo 2005 aan het streefcijfer voor dat jaar?

Er is geen streefcijfer voor ultimo 2005. Er is slechts een streefcijfer per ultimo 2007 van netto een kwart reductie. Uit de rapportage van de tweede tranche reductievoorstellen (Voortgangsrapportage Administratieve lasten voor burgers: De burger centraal, van 22 mei 2006) blijkt dat het huidige pakket aan maatregelen ultimo 2007 op 26% uitkomt. Om daadwerkelijk ultimo 2007 de reductiedoelstelling van een kwart te realiseren moet overigens in snel tempo uitvoering worden gegeven aan de genoemde verbetervoorstellen.

3

Waarop berust de bewering dat ten aanzien van de toekomstige positionering van de zbo’s de minister voor BVK met de Tweede Kamer overeen is gekomen dat voortzetting van de behandeling van de Kaderwet zbo’s nu van groot belang is?

In het kabinetsstandpunt over het rapport «een herkenbare staat: investeren in de overheid» (25 268, nr. 20) heeft het kabinet aangegeven dat het snel van kracht worden van de Kaderwet zbo, dat bij de Eerste Kamer aanhangig is, om een aantal redenen gewenst is.

De Kaderwet bevat, als gezegd, al veel belangrijke eisen ten aanzien van de governance van ZBO’s. Ook biedt de Kaderwet de ruimte voor de toepassing van de aangescherpte interpretatie van de instellingsmotieven. Belangrijk onderdeel van de Kaderwet is de verplichting dat alle ministers binnen een jaar moeten aangeven welke van hun ZBO’s onder de werking van de Kaderwet worden gebracht en op welke termijn de voordracht van een daartoe strekkende wettelijke regeling zal worden gedaan. Daarbij geldt het beginsel van «comply or explain»: de inrichting van de governance ten aanzien van individuele ZBO’s dient dat van de Kaderwet te zijn, tenzij goed gemotiveerd uitzonderingen worden toegestaan. Het is dan aan de wetgever te bewaken dat de doelstelling van duidelijkheid en éénvormigheid niet lichtzinnig wordt verlaten.

Ik heb over de doelen en de wijze waarop het kabinet deze wenst te bereiken uitvoerig overleg gevoerd met de Tweede Kamer. N.a.v. deze overleggen heb ik geconcludeerd dat de Tweede Kamer het kabinetsstandpunt aanvaardt. Het kabinet heeft n.a.v. de motie Fierens (25 268, nr. 29) besloten om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer om af te zien van een doorlichting van zbo’s en zich te richten op het aanmeldingstraject voor de Kaderwet zbo (artikel 42). Voor het uitvoeren van deze motie is inwerkingtreding van de Kaderwet zbo vereist.

4

Wat zijn de verdere plannen met betrekking tot het traject van de zbo’s? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de werkgroep die de zelfstandige bestuursorganen doorlicht? Hoe luidt nu de taakopdracht van deze werkgroep?

Graag verwijs ik u voor een antwoord op deze vragen naar mijn brief d.d. 13 maart 2006 (TK 25 268, nr. 37).

5

Wordt het resultaat van het onderzoek naar de stagnatie van het aantal verdachten ook naar de Tweede Kamer gezonden?

Zie antwoord vraag 1.

6

Hoe groot is de stagnatie van het aantal verdachten? Kan hierbij zowel een vergelijking worden gemaakt met het aantal verdachten in 2004 als met de streefwaarden van 2005?

Zie antwoord vraag 1.

7

Is de opleidingscapaciteit (2000 per jaar) voldoende om de doelstellingen voor de komende jaren te realiseren?

Het zogenoemde sterktebudget dat van rijkswege aan de Politieacademie wordt verstrekt is afgestemd op een jaarlijkse instroom van 2 000 studenten, waaronder maximaal 200 vrijwilligers. Dit aantal van 2 000 is in 2003 vastgesteld en is gebaseerd op instroomscenario’s in relatie tot de sterktedoelstelling ultimo 2010. Tot op heden is deze jaarlijkse omvang voldoende gebleken.

Op dit moment wordt de behoefte naar opleidingsplaatsen voor 2007 geïnventariseerd. Wanneer deze behoefte boven de 2000 uitkomt, zullen mede in relatie tot de sterktedoelstelling nadere afspraken gemaakt moeten worden voor wat betreft toewijzing en bekostiging.

8

Wat is de reden dat, landelijk gezien, de politiesterkte in 2005 300 fte’s achter is gebleven ten opzichte van de voor 2005 opgenomen doelstelling?

Voornaamste reden is dat de hogere onvoorziene uitstroom van politiepersoneel bij korpsen (nog) niet volledig gecompenseerd kan worden met instroom van nieuwe politiemedewerkers van de Politieacademie. Dit komt door de invoering van het nieuwe politieonderwijs dat met ingang van 2002 van start is gegaan en bestaat uit een combinatie van leren op school en werken bij een regiokorps. Pas na gemiddeld 3,5 jaar (halverwege 2005) komen de aspiranten volledig beschikbaar voor de korpsen. De instroom van aspiranten uit het oude, tweejarige politieonderwijs is in 2005 al volledig opgedroogd. Ook wordt een aantal korpsen geconfronteerd met personeel dat overgaat naar het KLPD. Deze beweging vloeit voort uit intensiveringen op het gebied van terrorismebestrijding bij KLPD. Vervanging van dit politiepersoneel bij regiokorpsen kost (opleidings)tijd en heeft in 2005 tot vertraging geleid van de beoogde sterktedoelstelling bij een aantal korpsen.

In de sterktebrief dd 23 mei 2006 (kenmerk: 2006–0000153769) wordt uitvoerig ingegaan op de politiesterkte 2005 en de ontwikkeling daarvan naar 2010.

9

Zijn de onderzoeksmethoden voor het Budgetverdeelsysteem (BVS) ook gebruikt voor dit jaarverslag en het jaarverslag Nederlandse politie 2005? Zo ja, op welke wijze?

Nee, bij de ontwikkeling van het nieuwe Budgetverdeelsysteem (BVS) is in de eerste plaats bij een groot aantal steekproefkorpsen gekeken naar de capaciteit die voor de werksoorten Opsporing, Handhaving, Intake&Service en Noodhulp wordt aangewend door de korpsen. Vervolgens is de capaciteit voor die steekproefkorpsen genormeerd. De uitkomsten daarvan zijn de basis geweest voor het vaststellen van formules voor alle korpsen om te komen tot vaststelling per korps van het relatieve aandeel binnen elke werksoort. Na verdeling van het budget voor de Nederlandse politie over de vier werksoorten wordt het budget per werksoort voor elk korps berekend. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het nieuwe BVS over verdeling van het budget vanaf 1 januari 2007 gaat en niet over verantwoording van toegekende budgetten.

10

Worden de conclusies van de evaluatie BVS en het aanvullend verdiepingsonderzoek onverkort toegepast in het nieuwe op 1 januari 2007 in te voeren BVS?

De conclusies van de evaluatie BVS zijn uitgangspunt geweest voor het aanvullende verdiepingsonderzoek. Op basis van de uitkomsten van het verdiepingsonderzoek zal de systematiek van het nieuwe BVS op 1 januari 2007 worden ingevoerd. Korpsen die op grond van de uitkomst van het nieuwe BVS in budget achteruit moeten gaan, zullen een compensatie tot het niveau van het budget dat voor 2007 ontvangen op basis van het systeem dat tot 2007 van kracht is. Over het nieuwe BVS zal ik op korte termijn een brief aan de Tweede Kamer zenden.

11

Welke regiokorpsen hebben een bijzondere bijdrage ontvangen op basis van artikel 3 van het Besluit Financiën Regionale Politiekorpsen? Is de verstrekking incidenteel of structureel tot de invoering van het nieuwe BVS?

In 2005 hebben de regio’s Utrecht en Limburg Zuid, Flevoland en Fryslân een bijdrage ontvangen op basis van het artikel 3 BFRP. De bijdrage voor Fryslân heeft een incidenteel karakter. De bijdragen voor Utrecht en Limburg Zuid en Flevoland hebben een structureel karakter tot de invoering van het nieuwe BVS. Door de invoering van het nieuwe BVS komen de artikel 3 bijdragen voor de regio’s Utrecht, Limburg Zuid en Flevoland te vervallen.

12

Welke drie regiokorpsen hebben een bijdrage op basis van artikel 4 Besluit Financiën Regionale Politiekorpsen (BFRP) ontvangen? Is dit structureel of incidenteel?

In 2005 hebben vier regio’s Gelderland Zuid, Gooi- en Vechtstreek, Zeeland en Flevoland een bijdrage op basis van artikel 4 BFRP gekregen. Voor de eerste drie korpsen betrof het een bijdrage ter versterking van de financiële situatie van het korps. Deze bijdragen hebben een incidenteel karakter. De bijdrage voor Flevoland heeft een structureel karakter tot de invoering van het nieuwe BVS.

Door de invoering van het nieuwe BVS komt de artikel 4 bijdrage voor de regio Flevoland te vervallen.

13

Betekent de heroverweging van de normwaarde van de personeelsratio over de gehele linie een uitbreiding of een beperking van het regionale budget?

De heroverweging van de normwaarde van de personeelsratio in verband met de invoering onder andere shared services zal geen invloed hebben op de omvang van het regionale politiebudget. Er zal alleen sprake zijn van een andere verhouding tussen personele- en materiële uitgaven.

14

Wat waren de redenen om de verschuivingstoelage af te schaffen?

Eind 1988 is de – toendertijd genoemde – verschuivingsvergoeding (de vergoeding wegens verschuiving van de voor de ambtenaar volgens rooster vastgestelde diensttijd) vervallen. De reden daarvoor was dat de ministers van BZK en Justitie van mening waren dat hierbij geen sprake was van een zodanige inconveniënt dat deze een afzonderlijke vergoeding verdiende. De hierdoor vrijkomende middelen werden aangewend om een meer adequate vergoeding toe te kennen voor verrichtingen die wel als daadwerkelijk inconveniënt werden ervaren, zoals het verplaatsen van geplande diensturen in de nacht en op zondag naar dienst op andere uren voorzover deze verplaatsing geschiedt binnen vier dagen voor de dag waarop de betreffende dienst volgens het dagrooster zou moeten zijn verricht, het verrichten van overwerk, piket, en inzet als lid van een mobiele eenheid. Over deze afspraak is indertijd overleg gevoerd met de politievakorganisaties.

15

Hoe verhoudt de oproep van de minister van BZK om meer allochtonen in dienst te nemen en te houden (Nova, uitzending 23 mei 2006) zich tot het gegeven dat het percentage allochtonen (6,2) zich op dit moment bevindt boven de streefwaarde voor 2006 (5,5–6,0)? Welke definitie wordt in dezen gehanteerd voor «allochtoon»? Staat het politiekorpsen vrij om gegevens van ouders van politiemensen door te geven aan de media? Waarom gaan de korpsen hiermee verschillend om?

In het Landelijk Kader Nederlandse Politie is afgesproken dat elk korps een regionaal streefcijfer allochtonen vaststelt. Dit vanwege het feit dat de samenstelling van het personeel van de korpsen moet aansluiten op het percentage allochtonen in de regionale beroepsbevolking. Er is geen sprake van een landelijk streefcijfer waaraan alle korpsen dienen te voldoen. Het in de begroting 2005 genoemde streefcijfer moet worden gezien als een indicatief cijfer, gebaseerd op de regionale streefcijfers van de politiekorpsen.

Bij de politie wordt een actief diversiteitsbeleid gevoerd. Met behulp van het Referentiekader Diversiteit geven alle korpsen aan welke activiteiten zij verrichten om diversiteit binnen het korps te stimuleren. In maart 2006 is er een diversiteitsprijs uitgereikt aan het korps Haaglanden op basis van de hoogste score op het referentiekader. Er gebeurt dus veel, maar op individueel korpsniveau behalen 18 van de 26 korpsen hun regionale streefwaarde nog niet.

Korpsen leveren jaarlijks cijfers over het aantal allochtonen op geaggregeerd niveau aan bij het ministerie van BZK. Voor de definitie wordt aangesloten op de voormalige Wet SAMEN. Deze cijfers worden gepubliceerd als onderdeel van de Kerngegevens Nederlandse politie. Hierbij wordt niet gedifferentieerd naar etnische achtergrond.

De cijfers die het programma Nova heeft verzameld zijn cijfers die rechtstreeks van de korpsen komen. Korpsen mogen geaggregeerde cijfers vrij geven op voorwaarde dat deze cijfers niet herleidbaar zijn tot individuen.

16

Wanneer wordt naar verwachting wel landelijke uniformiteit bereikt met betrekking tot het doen van elektronische aangifte bij de politie?

Op dit moment beschikken alle regiokorpsen over een voorziening voor Internet-aangifte. Zoals ik in mijn brief aan de Regieraad ICT politie met de beleidsprioriteiten voor 2007 heb geschreven, wil ik dat in 2007 alle regiokorpsen zijn aangesloten op de landelijke voorziening voor internet-aangifte. Op dat moment zal er sprake zijn van landelijke uniformiteit met betrekking tot het doen van electronische aangifte. Naar ik heb begrepen zijn de gesprekken hierover in een afrondende fase.

17

Wat betekent het feit dat in deze kabinetsperiode wetsvoorstellen met betrekking tot de digitale grondrechten aan belanghebbende organisaties worden voorgelegd, voor het indienen van de desbetreffende wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer?

Zoals aangekondigd zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deze kabinetsperiode nog met grondwetsvoorstellen ten aanzien van de digitale samenleving naar buiten treden. Mede naar aanleiding van de commentaren die uit deze consultatie naar voren zullen komen, zal worden bekeken of deze kabinetsperiode nog kan worden overgegaan tot indiening van de desbetreffende voorstellen bij de Tweede Kamer.

18

Wanneer kan een voorstel voor een algemene wettelijke regeling voor bestuursrechtelijke schadevergoeding en nadeelcompensatie worden verwacht?

Wij verwachten dat de studiegroep die zich met dit onderwerp bezighoudt, nog dit kalenderjaar zal rapporteren in de vorm van een voorontwerp van wet.

19

In welke zin is de positie van de Kiesraad veranderd? In welke zin is er sprake van «organisatorisch meer zelfstandig»?

In de positie van de Kiesraad als zodanig is niets veranderd. Wel is de ambtelijke ondersteuning – het secretariaat – in organisatorische zin ten opzichte van het ministerie verzelfstandigd. Waar de ondersteuning voorheen was ondergebracht binnen de directie die ook verantwoordelijk is voor het beleid met betrekking tot verkiezingen en de kieswetgeving, is het secretariaat nu beheersmatig ondergebracht onder de plaatsvervangend Secretaris-Generaal. Inhoudelijk wordt het secretariaat vanzelfsprekend door de Kiesraad zelf aangestuurd.

20

Wat is de bedoeling van de basisregistraties «voertuigen»; «lonen, arbeid- en uitkeringsverhoudingen»; «inkomens en vermogens»? Wat is de verdere planning voor deze basisregistraties?

Voertuigen (Kentekenregistratie)

Doel is het Kentekenregister van de RDW te formaliseren als basisregistratie. Het register is al landelijk beschikbaar voor afnemende organisaties. Overheden worden bij het ingaan van de status basisregistratie formeel verplicht de gegevens af te nemen indien zij deze gebruiken in hun processen. Het Kentekenregister is binnen de overheid de gezaghebbende bron van gegevens betreffende het kenteken, het voertuig en de persoonsgegevens van de houder van het voertuig. Het is bedoeld om overheidsorganen te voorzien van de voor de uitvoering van hun taak benodigde gegevens. De benodigde wetgeving ligt op schema en zal in november 2006 aan de Tweede Kamer worden aangeboden met als beoogde datum van inwerkingtreding mei 2008.

Inkomens en vermogen

De Belastingdienst levert nu inkomensgegevens aan andere overheden. Deze leveringen hebben veelal het karakter van contra-informatie. Dit karakter zal met de invoering van de Basisregistratie Inkomens (BRI) veranderen naar broninformatie. De registratie beoogt het éénmalige inwinnen en meervoudig gebruik van inkomensgegevens, zodat andere overheden deze gegevens zonder nader onderzoek kunnen gebruiken in de bedrijfsprocessen.

Het beleidstraject (vooronderzoek) is begin 2006 afgerond. In het eerste kwartaal heeft politieke en bestuurlijke besluitvorming binnen Financiën en de Belastingdienst plaatsgevonden. Het voornemen is het wetsvoorstel BRI mei 2007 aan de Tweede Kamer aan te bieden. De BRI zal operationeel worden in 2009 met inkomensgegevens over 2008.

Lonen, arbeid en uitkeringsverhoudingen

De polisadministratie van de UWV is de basis voor de toekomstige basisregistratie. In de afgelopen periode heeft de focus gelegen op de realisatie hiervan. In de brief aan de Tweede Kamer van januari 20061 is als streefdatum voor de Basisregistratie Lonen, Arbeids-, en Uitkeringsverhoudingen 2009 aangegeven. De planning voor de doorgroei van de Polisadministratie naar een basisregistratie worden momenteel uitgewerkt. De uitkomsten worden in de 2e helft van 2006 verwacht.

21

Wat is deze kabinetsperiode nu werkelijk door het ministerie van BZK bereikt als het gaat om de reductie van administratieve lasten voor de burgers?

Bij het ministerie van BZK veroorzaken twee wetten, te weten de Paspoortwet en de Kieswet, samen 98% van alle door BZK veroorzaakte lasten voor burgers. Bij de Paspoortwet worden de volgende maatregelen genomen of onderzocht die leiden tot reductie van administratieve lasten voor burgers: verzending van het paspoort in plaats van ophalen (keuze voor de burger), bevordering van plaatsing van fotohokjes op gemeentehuizen, plaatsonafhankelijke dienstverlening (burgers kunnen in elke gemeente het paspoort aanvragen), en een nieuwe procedure bij vermissing van paspoort. De eerste twee genoemde maatregelen moeten nog in deze kabinetsperiode tot vermindering van administratieve lasten leiden. De laatste twee leiden, vanwege het wetgevingstraject, in de volgende kabinetsperiode tot reductie.

Bij de Kieswet wordt reductie in deze kabinetsperiode gevonden in het mogelijk maken om te stemmen in een willekeurig stemlokaal binnen de eigen gemeente. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om te stemmen in een stemlokaal buiten de eigen gemeente. De realisatie van deze mogelijke reductie zal zich pas in de volgende kabinetsperiode kunnen voordoen.


XNoot
1

 Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Schijndel (VVD), Irrgang (SP), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA), Vacature (PvdA) en Vacature (SP).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Fierens (PvdA), Weekers (VVD), Slob (CU), De Vries (VVD), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Balemans (VVD), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Vacature (PvdA) en De Wit (SP).

XNoot
1

TK 2005–2006, 29 362, nr. 72.

Naar boven