Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30550-VI nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30550-VI nr. 8 |
Vastgesteld 12 juni 2006
De vaste commissie voor Justitie1 heeft de volgende vragen over het Jaarverslag van het ministerie van Justitie 2005 (30 550 VI, nr. 1) aan de regering voorgelegd. De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2006. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Wat is de reden van het niet meer uitsplitsen naar apparaats- en programmauitgaven per operationele doelstelling?
In de begroting 2005 is in de leeswijzer reeds toegelicht dat – met uitzondering van het apparaatbudget van de directie Wetgeving – alle apparaatbudgetten op het niet-beleidsartikel 91 worden ondergebracht. Voordelen c.q. redenen van de huidige presentatie zijn dat het totale apparaatbudget in één oogopslag zichtbaar is en de ontwikkeling van het apparaatbudget over de jaren heen eenvoudiger is te volgen.
Kan de regering een actuele stand van zaken geven met betrekking tot alle verbetermaatregelen en organisatorische maatregelen die naar aanleiding van het Algemene Rekenkamer rapport over het functioneren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn toegezegd?
Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de IND worden binnen de IND een groot aantal verbetermaatregelen en organisatorische wijzigingen doorgevoerd. Belangrijkste uitgangspunt van de hiermee beoogde vernieuwing is het efficiënter, effectiever en klantgerichter inrichten van de processen van de IND, zodat beslissingen tijdig en zorgvuldig kunnen worden genomen.
Een dergelijk omvangrijke en complexe vernieuwingsoperatie vraagt om een strakke sturing. Ten behoeve van het voeren van regie op de vernieuwing is het programma «IND bij de tijd» in het leven geroepen. Dit programma omvat alle verbeter- en vernieuwingsprojecten die in het kader van de strategienota «IND bij de tijd» zijn en worden opgestart. Het Programmaplan wordt medio juni 2006 afgerond.
Een speciaal aangestelde programmadirecteur is belast met de regie op de uitvoering en de bewaking van de samenhang tussen alle onderdelen van het programma. Tevens is in het kader van «IND bij de tijd» de hoofddirectie van de IND uitgebreid met een derde hoofddirectielid, die zich in het bijzonder zal richten op de samenhang tussen de procesinrichting, de informatievoorziening en de vertaling daarvan naar ICT.
Met de SVB is inmiddels een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Medewerkers van SVB zijn betrokken bij de probleemanalyse. Met name op het gebied van kwaliteitsmanagement en tijdigheid, alsmede klachtbehandeling zijn inmiddels de eerste resultaten geboekt.
Kan de regering aangeven wanneer de IND als toelatingsorganisatie met daarnaast een aparte toelatingsorganisatie operationeel zal zijn?
De IND is als toelatingsorganisatie reeds operationeel. In het vernieuwingsprogramma «IND bij de tijd wordt gewerkt aan een meer efficiënte, effectieve en klantgerichte inrichting van de toelatingsorganisatie. Onderdeel van de vorming van de toelatingsorganisatie is de overname van de frontoffice taken van de gemeenten. Daartoe is inmiddels – in overleg met de VNG- een project gestart. Het gehele traject loopt tot eind 2008.
De onderdelen binnen de IND die betrekking hebben op terugkeer worden losgekoppeld van de IND en ondergebracht in een nieuw in te richten Terugkeerorganisatie, die naast de IND zal worden gepositioneerd. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van de Project-Directeur Generaal Herinrichting Vreemdelingenketen. De Terugkeerorganisatie zal in januari 2007 operationeel zijn.
Op welke rechtsgebieden zijn de doorlooptijden in de rechtspraak toegenomen?
Op pagina 114 in het justitiejaarverslag wordt de ontwikkeling in doorlooptijden van de afzonderlijke categorieën inzichtelijk gemaakt. Door een verbetering in de meting van de doorlooptijd (eind 2005 doorgevoerd) voor handelszaken en strafzaken wijken deze doorlooptijden in 2005 sterk af van voorgaande jaren. Om toch vergelijkbare cijfers te verkrijgen is in het jaarverslag van de rechtspraak ervoor gekozen om de achtmaandscijfers van 2005 te gebruiken. Dit jaarverslag heb ik onlangs aan uw Kamer verzonden. In onderstaande tabel zijn deze gegevens volledigheidshalve nogmaals opgenomen. Uit deze tabel wordt tevens duidelijk bij welke categorieën de doorlooptijden zijn opgelopen.
Is er inzicht in de tevredenheid bij de gebruikers van de Juridische Loketten? Is het aantal juridische vragen van burgers toegenomen in vergelijk met de vragen die voorheen aan Bureau Rechtshulp werden gesteld?
Zoals aangegeven in de periodieke voortgangsrapportages over de stelselwijziging gesubsidieerde rechtsbijstand bestaat er over het algemeen een grote tevredenheid over de dienstverlening, de deskundigheid en de inrichting van het juridisch loket. Of het aantal vragen is toegenomen is op dit moment nog niet te zeggen. De fasegewijze uitrol van de 30 loketten is immers onlangs pas voltooid. In de vijfde voortgangsrapportage, die naar verwachting nog voor het zomerreces aan de Kamer wordt gezonden, zal nader worden ingegaan op het gebruik van de juridische loketten.
Hoeveel van de plaatsen 474 plaatsen, die in de loop van 2005 beschikbaar zijn gekomen voor een intensief programma binnen penitentiaire inrichtingen voor veelplegers, zijn in dat jaar bezet?
Op 31 december 2005 waren 301 plaatsen van de 474 intramurale ISD-plaatsen bezet.
Hebben gedurende 2005 nog strafonderbrekingen plaatsgevonden? Zo ja, hoeveel?
Evenals het incidenteel versneld ontslag (IVO) behoefde ook het instrument van de ambtshalve strafonderbreking in geheel 2005 niet te worden ingezet.
Hoe verhoudt het ondersteunend informatiesysteem ten behoeve van het Justitieel casusoverleg zich tot het elektronisch kinddossier en de verwijsindex?
Het Justitieel casusoverleg support systeem (JCO-ss), dat in de eindfase van ontwikkeling verkeert, betrekt alle gegevens van een jongere uit de bedrijfssystemen van politie, OM en RvdK en presenteert op overzichtelijke wijze de verkregen gegevens ten behoeve van een snelle afdoening, maar ook een afdoening die rekening houdt met alle informatie die bij die ketenpartners over een jongere aanwezig is in relatie tot strafbare feiten. Daarnaast ondersteunt het JCO-ss het werkproces doordat in het JCO gemaakte afspraken kunnen worden vastgelegd etc. De verwijsindex bevat geen inhoudelijke informatie, maar geeft alleen aan dat een persoon bekend is bij een organisatie. Het elektronisch kinddossier is een gegevensverzameling die primair wordt opgebouwd vanuit de jeugd gezondheidszorg om vroegtijdig problemen in de ontwikkeling van een kind te signaleren en daarop actie te nemen.
Zijn de kosten voor het maken van het ondersteunend informatiedossier ten behoeve van het Justitieel casusoverleg, dat reeds in gang is gezet, opgenomen in het Jaarverslag en zo ja, waar zijn deze kosten ondergebracht?
De kosten zijn opgenomen in het Jaarverslag onder operationele doelstelling 14.1.4 «Overig» en maken onderdeel uit van het actieprogramma Jeugd terecht, zie pagina 75. De voor dit doel geraamde middelen voor systeemontwikkeling zijn onbesteed gebleven omdat aangesloten kon worden bij een systeem dat door de politieregio Rotterdam al eerder in ontwikkeling is.
Is het aantal klachten ook werkelijk gedaald bij de
IND? Hoe staat het met de naleving van rechterlijke uitspraken, worden deze
inmiddels allemaal terstond uitgevoerd?
De trend in aantal klachten dat de IND ontvangt, is dalende, hoewel er in januari 2006 tijdelijk een piek was. Ter illustratie is onderstaande figuur opgenomen.
De IND heeft maatregelen genomen die leiden tot het tijdig naleven van rechterlijke uitspraken. Alle zaken worden in gespecialiseerde units behandeld. In geval van dreigende overschrijding wordt steeds contact opgenomen met de betreffende raadsman teneinde een acceptabele termijn overeen te komen. Vanaf september zal ik hierover rapporteren in de vreemdelingenketenrapportage.
Wat is de uitkomst van de viermaandelijkse analyse na de vervanging van het klachtenregistratiesysteem van de IND door een nieuw systeem? Valt er een duidelijke verbetering te ontdekken in de kwantiteit en kwaliteit van de klachtenafhandeling?
Recent is de eerste viermaandelijkse klachtenanalyse uitgebracht, gebaseerd op de gegevens uit het nieuwe klachtenregistratiesysteem van de IND. Dit systeem – KUBIS genaamd – bevat kwantitatieve gegevens en een elektronisch dossier. Het systeem is ingericht om verbeteringen door te voeren naar aanleiding van deze klachten. Zo worden oorzaak, veroorzaker en een eventuele verbetersuggestie geregistreerd. Uit de eerste klachtenanalyse blijkt duidelijk een verbetering wat betreft de tijdige afhandeling van klachten. Gemiddeld lag dit in 2005 op 85%, in de eerste vier maanden van 2006 is dat 92%.
Waarom is specifiek het aantal inkomensafhankelijke toevoegingen met betrekking tot zaken over sociale voorzieningen en sociale uitkeringen toegenomen?
Op 1 januari 2004 is de Algemene bijstandswet (Abw) vervangen door de Wet Werk en Bijstand (WWB).
Doel van de WWB is ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten. Werk gaat voor inkomen: oogmerk is om mensen op de kortste weg naar betaald werk te kunnen zetten. De gemeenten vervullen hierin een hoofdrol. Een belangrijk doel dat wordt nagestreefd is het beperken van de instroom en het bevorderen van de uitstroom. Uiteraard heeft dit tot gevolg dat het aantal bezwaren/beroepen tegen beslissingen van de gemeenten toeneemt.
Hoe komt het dat het gerealiseerde bedrag aan ontvangsten uit Boeten en Transacties achterblijft bij de begroting terwijl het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) blijkens een mededeling op pagina 25 van het Jaarverslag een verhoogde instroom van zaken kende?
De ontvangsten uit Boeten en Transacties blijven achter bij de begroting doordat de instroom van het aantal zaken bij het CJIB minder is toegenomen dan geraamd bij de bijstelling van de instroom van zaken.
Betekent het gestelde dat de extra middelen voor het CJIB volledig aan de hogere instroom van zaken zijn besteed, dat die hogere instroom daarmee ook kon worden verwerkt? Zo neen, waarom niet?
Ja, de extra middelen zijn door het CJIB volledig aan de hogere instroom van zaken besteed en deze is daarmee ook verwerkt. De instroom is, zoals in antwoord op vraag 13 gemeld, minder toegenomen dan geraamd bij de bijstelling van de instroom van zaken. Het CJIB heeft, omdat het op basis van output wordt gefinancierd, overigens niet voor de bijgestelde geraamde instroom van zaken financiering gekregen, maar alleen voor de werkelijke toename van zaken.
Ligt het nog steeds in de verwachting dat het wetsvoorstel kinderalimentatie in 2006 in werking zal treden?
De schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel herziening kinderalimentatie is in de Tweede Kamer afgerond. In afwachting van de plenaire behandeling kan er nog geen uitspraak worden gedaan over een eventueel tijdstip van inwerkingtreding.
Is de € 1,5 miljoen die bij het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is ingezet voor de aanloopkosten van het traject herziening kinderalimentatie een extra bedrag bovenop de begrote uitgaven voor het LBIO?
De totale uitvoeringskosten voor het traject herziening Kinderalimenatie in het jaar 2005 waren oorspronkelijk geraamd op € 10,2 miljoen. Hiervan is € 1,5 miljoen bij het LBIO ingezet voor de aanloopkosten van het traject herziening kinderalimentatie. De resterende geraamde uitvoeringskosten van € 8,7 miljoen hebben zich niet voorgedaan, omdat het wetsvoorstel niet in 2005 in werking is getreden.
Waaruit bestaan de aanloopkosten van het traject herziening kinderalimentatie?
De aanloopkosten van het traject herziening Kinderalimentatie bestaan uit kosten voor projectbegeleiding, onderzoek, personeel, huisvesting, automatisering en communicatie.
Kan iets meer duidelijkheid worden gegeven over de verdere verdeling van de Envelop Terrorisme, gelet op het gestelde dat van de totale Envelop Terrorisme € 29 551 (x € 1 000) een bedrag van 13.6 18 251 (x € 1 000) naar de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) gaat?
De aanwending van de Envelop Terrorisme is in het jaarverslag weergegeven naar organisatie eenheid. Een alternatieve indeling is die naar de taakvelden: oprichting NCTb (€ 7 080), programma inzet NCTb (€ 11 171), Operationele controle (€ 1 800), Vreemdelingenketen (€ 6 500) en Intensivering strafrechtsketen (€ 3 000).
Voor de oprichting en programma inzet NCTb is in totaal beschikbaar gesteld € 18 251. De programma inzet NCTb wordt aangewend voor de onderwerpen: Oefeningen, Inspecties/onderzoek, Publiekscampagne/voorlichting, Ontwikkeling instrumenten, Analyse enveloppe, Beveiligingsvraagstukken en inzet Airmarshalls.
Zijn de doorlooptijden bij strafzaken beperkt afgenomen vanwege een lagere productie van strafzaken?
Zoals in de toelichting op de doorlooptijden is aangegeven is eind 2005 de meting van doorlooptijden in strafzaken verbeterd. Hierdoor zijn de gemiddelde doorlooptijden in strafzaken niet zonder meer vergelijkbaar met voorgaande jaren. Om toch een vergelijking te kunnen maken met het voorgaande jaar heeft de Raad in het jaarverslag van de rechtspraak, dat ik inmiddels aan uw Kamer heb doorgezonden, de achtmaandscijfers gebruikt. Daaruit blijkt dat de doorlooptijden van de meervoudig behandelde strafzaken zijn toegenomen (van 102 naar 114 dagen), terwijl die van de enkelvoudig behandelde strafzaken in 2005 een daling laten zien (van 42 naar 32 dagen). Een eenduidige verklaring voor deze ontwikkeling in de doorlooptijden valt niet te geven. Afname van de druk op de strafrechtspraak enerzijds door voldoende financiering en anderzijds door de lagere instroom zal echter ongetwijfeld in positieve zin hebben bijgedragen.
Wat wordt bedoeld met «de potentieel negatieve gevolgen van langere doorlooptijden voor het maatschappelijk verkeer»?
Met de genoemde potentieel negatieve gevolgen doel ik op de mogelijke effecten van langere doorlooptijden op de economische en maatschappelijke lasten die voor burgers en bedrijven kunnen ontstaan. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan uitstel van activiteiten, hogere procedeerkosten, emotionele schade en langere onzekerheid voor consumenten en bedrijven. Voor zover mogelijk zullen deze mogelijke effecten het komende jaar verder in kaart worden gebracht.
Is reeds bekend hoe hoog de eigen bijdrage regeling bij reguliere straftoevoegingen voor de laagste inkomenscategorie zal uitvallen?
De eigen bijdrageregeling bij reguliere straftoevoegingen voor de laagste inkomenscategorie zal gelijk zijn aan de eigen bijdrageregeling in civiele zaken voor de laagste inkomenscategorie.
Hoe is het risico voor de Staat voor het onrechtmatig handelen van de airmarshall gekwantificeerd (op € 2,0 miljard US dollars)?
In 2004 is gestart met een proefprogramma met air marshals. Medio 2004 heeft hierover een evaluatie plaatsgevonden. Mede op basis van de uitkomsten van deze evaluatie zijn de afspraken geformaliseerd middels ondertekening door alle betrokken partijen van een protocol. In dit Protocol wordt aangegeven dat iedere partij aansprakelijk is voor schade voortvloeiende uit de ieder der partijen van toepassing zijnde verdragsrechtelijke en overige wettelijke bepalingen en/of rechterlijke veroordelingen. De Staat heeft dus geen bijzondere aansprakelijkheid, anders dan onrechtmatig handelen van de airmarshalls. Het bedrag van 2 miljard dollar is ontstaan als zijnde het verzekerde bedrag van de vliegtuigmaatschappijen per incident.
Het aantal taakstraffen voor meerderjarigen is toegenomen, maar wat is het percentage met een succesvolle afronding?In hoeveel gevallen wordt er bij niet succesvolle zaken (justitieel) gevolg gegeven aan het niet nakomen/uitvoeren van de taakstraf?
Het slagingspercentage taakstraffen laat een constant verloop zien van bijna 75%. Dit ondanks een enorme toename van het aantal opgelegde en aangeboden taakstraffen de afgelopen jaren en een verzwaring van de populatie. Voor de verdere verbetering van de uitvoering heb ik een aantal maatregelen getroffen. Daarvoor verwijs ik u naar mijn brief van 11 november 2005 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 270, nr. 8).
Van de mislukte taakstraffen is het overgrote deel omgezet in vervangende hechtenis. De overigen hebben geleid tot een herkansing om de taakstraf alsnog te voltooien dan wel tot het uitbrengen van een dagvaarding indien de taakstraf als voorwaarde bij transactie was opgelegd.
Wat wordt bedoeld met «een enkele herstart» als het gaat om illegale casino’s?
Met «een enkele herstart» wordt bedoeld dat op een aantal plaatsen de exploitanten van illegale casino’s die als gevolg van het integrale handhavingsbeleid gesloten waren, opnieuw illegale casino’s geopend hebben. Ook deze casino’s zijn inmiddels weer gesloten.
Hoeveel van de meldingen in het kader van de Wet Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) heeft geleid tot vervolging?
Medio dit jaar is het jaarverlag 2005 van het meldpunt ongebruikelijke transacties gereed en zal dit aan de Kamer worden aangeboden.
In dat jaarverslag zal verslag worden gedaan van het aantal meldingen in het kader van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT) en de opvolging daarvan.
Welke maatregelen worden genomen om de aangiftebereidheid bij burgers te vergroten om de korpsen wel het aantal gewenste zaken te laten aanleveren?
In de toelichting bij het jaarverslag van het ministerie van Justitie 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 550 VI, nr.1) wordt geconstateerd dat de korpsen het verwachte volume van aangeleverde rechtbankzaken in 2005 niet hebben aangeleverd. De vraag kan gesteld worden of enkel het vergroten van de aangiftebereidheid bij burgers ertoe zal leiden dat de korpsen er wel in zullen slagen het gewenste aantal zaken aan te leveren. Een oorzaak hiervan kan ook gelegen zijn in het feit dat de criminaliteit lijkt af te nemen. Om meer duidelijkheid te verkrijgen heb ik, samen met mijn ambtgenoot van ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, besloten een onderzoek te laten uitvoeren naar mogelijke verklaringen voor deze stagnatie. De resultaten van dit onderzoek zullen in het tweede kwartaal van 2006 bekend worden.
Betekent het feit dat de instroom van rechtbanken zaken ten gevolge van verminderde criminaliteit afneemt, dat de doelstelling om in 2006 40 000 meer zaken te hebben afgedaan dan in 2002 niet meer gehaald hoeft te worden?
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de oorzaken waarom het aantal aangeleverde verdachten door de politie bij het OM achterblijft bij de verwachting. De resultaten worden deze zomer verwacht. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal extra aandacht worden geschonken aan het bereiken van de doelstelling in 2006 van 40 000 meer verdachten dan in het nuljaar 2002.
Zal naar verwachting de bezettingsgraad van de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) capaciteit in 2006 hoger zijn dan in 2005? Zo ja, wat wordt er verwacht?
De capaciteit van de ISD zal in 2006 verder groeien (naar 967 plaatsen). Verwacht wordt tevens dat de populatie ISD-ingeslotenen verder zal groeien. Aangezien beide data in beweging zijn, zou het zo kunnen zijn dat de bezettingsgraad procentueel niet hoger wordt.
Zijn de circa140 tbs-plaatsen, die in het laatste kwartaal van 2005 zijn gerealiseerd binnen het gevangeniswezen, voor tbs’ers die wachten op plaatsing in een kliniek en tot die tijd behandeling krijgen tijdens detentie?
Nee, op deze plaatsen wordt behandeling geboden aan tbs-gestelden, niet aan tbs-passanten. De realisatie van de 146 tbs-plaatsen binnen het gevangeniswezen is onderdeel van de uitbreiding van de reguliere tbs-capaciteit waardoor de passantenproblematiek wordt verminderd.
Hoeveel schadevergoedingsmaatregelen zijn in 2005 bij het CJIB ingestroomd? Wat was het totaalbedrag van de ingestroomde zaken?
In 2005 zijn bij het CJIB 13 743 schadevergoedingsmaatregelen ingestroomd voor een totaalbedrag van € 23 040 945.
Hoeveel van de schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd ter zake van misdrijven als bedoeld in artikel 302 Sv?
Door het CJIB wordt de instroom van schadevergoedingsmaatregelen geregistreerd en niet het aantal opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In 2005 zijn bij het CJIB 959 schadevergoedingsmaatregelen ingestroomd ter zake van misdrijven als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling).
Zijn wel alle slachtoffers die zich wenden tot slachtofferhulp geholpen, gelet op het feit dat er minder slachtoffers zijn geholpen door Slachtofferhulp Nederland (SHN) dan verwacht?
Alle slachtoffers die door SHN actief benaderd zijn en het aanbod geaccepteerd hebben en alle slachtoffers die zich zelf meldden met een hulpvraag zijn geholpen. Het aantal geholpen slachtoffers stijgt de afgelopen jaren langzaam naar de 100 000.
Hoeveel airmarshalls zullen worden ingezet voor het proefprogramma? Voor hoeveel vluchten (op jaarbasis)? Zal dit op structurele basis plaats vinden of meer ad hoc?
Door de ministeries van Justitie, Defensie, Verkeer en Waterstaat en de KLM, Martinair en de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers is na afloop van het proefprogramma (gestart in 2004) een evaluatie uitgevoerd die begin 2005 is afgerond. Op grond hiervan is besloten om de inzet van air marshals op structurele basis in te gaan zetten.
Gelet op het confidentiële karakter van de inzet van de air marshalls kan niet worden aangegeven hoeveel air marshalls worden ingezet en voor hoeveel vluchten.
Is er een evaluatie geweest met betrekking tot de effectiviteit van de extra middelen die verstrekt zijn aan de Raad voor de Kinderbescherming?
Er is een evaluatie uitgevoerd naar de effectiviteit van de extra middelen voor wachtlijstreductie en hiervan is verslag uitgebracht in de jaarverantwoording van de Raad.
In het kader van de wachtlijstreductie-gelden had de Raad de opdracht om 409 beschermings- en 195 scheidings- en omgangszaken extra af te ronden. Uiteindelijk produceerde de Raad 1 390 meer beschermings- en 25 meer scheidings- en omgangszaken. Zie ook het antwoord op vraag 46.
Waarom is er van de geraamde uitvoeringskosten van € 8,7 miljoen voor het wetsvoorstel kinderalimentatie maar € 1,3 miljoen naar 2006 doorgeschoven en is € 7,4 miljoen teruggevloeid naar de algemene middelen? Zijn naar verwachting de genoemde uitvoeringskosten in 2006 lager dan € 8,7 miljoen?
De € 1,3 miljoen is bedoeld voor het wegwerken van oude bijstandsvoorraden bij de gemeenten. Aangezien het wetsvoorstel niet in 2005 in werking is getreden is de verwachting dat gemeenten in 2006 de genoemde voorraad bijstandszaken versneld bij het LBIO zullen aanmelden. Vandaar dat het hierbij behorend budget (€ 1,3 miljoen) beschikbaar diende te blijven in 2006. Het overige budget (€ 7,4 miljoen), gereserveerd voor reguliere instroom en extra inningsverzoeken, is in 2005 niet uitgeput doordat het wetsvoorstel niet in werking is getreden. Vandaar dat dit bedrag geheel is vrijgevallen.
De verwachte uitvoeringskosten in 2006 zijn naar verwachting hoger dan die in 2005. Op de begroting 2006 is, inclusief de kasschuif van € 1,3 miljoen uit 2005 en uitgaande van een volledige exploitatie, een bedrag gereserveerd van € 13,4 miljoen.
Welke voorgenomen acties naast de uitbreiding van de Individuele Trajectbegeleiding (ITB) die op andere wijze zijn opgepakt of gefinancierd zijn oorzaak van het onbesteed blijven van een bedrag van € 11,2 miljoen en op welke andere wijze zijn deze acties opgepakt of gefinancierd?
Een specificatie van de € 11,2 miljoen luidt:
| 1. Uitbreiding ITB | 2,6 |
| 2. Evaluatieonderzoeken | 0,2 |
| 3. Effectiviteittoets | 0,8 |
| 4. Verkorten doorlooptijden | 0,3 |
| 5. Screenings- en signaleringsinstrument en risicotaxatie | 5,0 |
| 6. Adoptie, uitbreiding BT’s | 0,8 |
| 7. Huiselijk geweld | 1,0 |
| 8. Overig | 0,5 |
| 11,2 |
Deze onderzoeken zullen later aangevangen worden.
Betreft de kosten verbonden aan de Erkenningcommissie. Deze commissie is in december 2005 gestart met haar werkzaamheden.
Het ontwikkelen en implementeren van een informatiesysteem ter ondersteuning van het Justitieel casusoverleg heeft vertraging opgelopen.
Besloten is geen nieuwe methode voor vroegsignalering te ontwikkelen, maar te starten met een onderzoek naar een samenhangend stelsel van instrumenten voor signalering/screening en risicotaxatie met optimaal gebruik van best-practises. Na een toetsing van de huidige instrumenten aan dit stelsel zullen in 2007 mogelijk nog aanpassings- en ontwikkelkosten worden gemaakt.
Met betrekking tot de ontwikkeling en implementatie van een risicotaxatie-instrument is inmiddels gekozen voor een reeds bestaand en getest instrument: de SAVRY. Als gevolg hiervan zijn er geen ontwikkelingskosten gemaakt.
De uitbreiding van de beginseltoestemmingen (BT’s) waren in het jaar 2005 niet te realiseren. De uitvoeringsorganisaties hadden meer tijd nodig om gekwalificeerd personeel in te kunnen zetten om een groter aantal zaken te kunnen behandelen.
Als gevolg van de opgetreden vertraging in de procedures omtrent het wetsvoorstel huisverbod zijn in 2005 geen kosten gemaakt voor de implementatie.
De geraamde kosten onder «overig» konden worden opvangen binnen het reguliere budget (Halt Nederland: Maatwerk Stopreactie) of zijn samen met de activiteit komen te vervallen (Samenstellen en updaten jeugdsanctie-atlas).
Ligt het in de verwachting dat de uitvoering van het onderzoek naar een samenhangend stelsel van instrumenten voor signalering, screening en risicotaxatie minder kosten met zich meebrengt dan de ontwikkeling van een nieuwe methode voor vroegsignalering?
In het programma Jeugd terecht is met het oog op het vroegtijdig ingrijpen in risicosituaties een maatregel opgenomen om een methode voor vroegsignalering te ontwikkelen. Er is besloten om geen nieuwe methode voor vroegsignalering te ontwikkelen omdat in een apart deelproject van de Operatie Jong gewerkt wordt aan optimalisering van vroegsignalering in de onderwijs-, zorg- en justitieketen.
Onderzoek naar een samenhangend stelsel van instrumenten voor signalering, screening en risicotaxatie in de jeugdstrafrechtsketen (waarbij er uiteraard ook rekening wordt gehouden met de wijze waarop vroeg(tijdige) signalering plaatsvindt) betreft een andere maatregel. Een van de doelen van dit samenhangende stelsel is te voorkomen dat jeugdigen nodeloos steeds opnieuw door de «molen» worden gehaald. Een samenhangend stelsel zal derhalve niet alleen leiden tot een meer effectief stelsel, maar zeker ook tot meer efficiency.
Welke voorgenomen acties precies zijn «op andere wijze opgepakt of gefinancierd» zodanig dat daarvoor € 11,2 miljoen niet voor het doel van de jeugdbescherming hoefde te worden uitgegeven? Welke bedragen zijn er per actie gemoeid?
De post van € 11,2 miljoen heeft betrekking operationele doelstelling 14.1.4 Overig.
Deze operationele doelstelling heeft niet zozeer betrekking op jeugdbescherming, maar meer op projectgelden in het kader van Jeugd terecht, Adoptie en Huiselijk Geweld.
Van de € 11,2 miljoen heeft € 9,4 miljoen betrekking op Jeugd terecht, € 0,8 miljoen op Adoptie en € 1,0 miljoen op Huiselijk Geweld.
Wat is er met het bedrag van € 11,2 miljoen gebeurd dat onbesteed is gebleven voor de uitvoering van jeugdbescherming? Is dit bedrag elders binnen de keten van jeugdvoorzieningen aangewend? Zo ja, waar dan precies? Zo neen, waarom niet?
De post van € 11,2 miljoen heeft betrekking operationele doelstelling 14.1.4 Overig.
Deze operationele doelstelling heeft niet zozeer betrekking op jeugdbescherming, maar meer op projectgelden in het kader van Jeugd terecht, Adoptie en Huiselijk Geweld.
Van de € 11,2 miljoen heeft € 9,4 betrekking op Jeugd terecht, € 0,8 op Adoptie en € 1,0 op Huiselijk Geweld.
Een bedrag van € 1,5 miljoen is besteed voor het transitieplan Leger des Heils. Dit plan houdt in: de afbouw van de bestaande jeugdhulpverlening en de opbouw van andere werksoorten. Dit is het gevolg van de afbouw van de Landelijk werkende voorzieningen voortvloeiend uit de Wet jeugdzorg. Het restant is niet concreet besteed binnen de keten van jeugdinrichtingen maar meegenomen in het totale saldo van mee- en tegenvallers.
Hoe is de tegenvaller van € 6,5 miljoen bij de Raad voor de Kinderbescherming opgevangen?
De tegenvaller bij de Raad voor de Kinderbescherming van € 6,5 mln op operationele doelstelling 14.2 moet in relatie gezien worden met de onderuitputting op de andere operationele doelstelling 14.1 van € 8 mln. van de Raad. Met andere woorden op het totale Raadsbudget was geen tekort. Gebleken is dat de begrote uitgaven van civiele en strafzaken respectievelijk taakstraffen afwijken van de gerealiseerde uitgaven.
Houdt de niet gerealiseerde opbrengst van € 8 miljoen uit de ouderbijdrageregeling verband met de (on)wenselijkheid van deze regeling bij betrokken instanties?
Voor het realiseren van de uitbreiding van de modaliteiten voor het heffen van ouderbijdragen naar alle modaliteiten van jeugdbescherming en jeugdsancties is wetswijziging noodzakelijk van zowel het Wetboek van Strafrecht, de Beginselenwet justititiële jeugdinrichtingen, de Wet op de Jeugdzorg als het Wetboek van Strafvorderling en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Het wetstraject heeft meer tijd gevergd dan voorzien. Momenteel wordt aan aanpassing van het wetsvoorstel gewerkt, mede op basis van de reacties van de geconsulteerde instanties.
Hoe verhoudt zich de achterblijvende instroom van scheidings- en omgangsonderzoeken met het percentage scheidings- en omgangsonderzoeken dat binnen de norm voor de doorlooptijden viel, dat lager is dan verwacht?
De instroom van scheidings- en omgangszaken in 2005 is iets hoger dan begroot (3 560 resp. 3 476).1 Daarnaast is de instroom van de beschermingsonderzoeken en basisonderzoeken in 2005 veel hoger dan begroot.
Door de hogere instroom aan beschermingszaken t.o.v. de begroting is ook extra druk ontstaan op de doorlooptijden bij S&O zaken (substitutie van wachtlijsten). De wel geboekte winst op de doorlooptijd van de onderzoeksfase bij S&O (norm: 60%; realisatie: 69%) heeft dit niet volledig kunnen compenseren. Voor adoptieonderzoeken gold hetzelfde effect. Zie ook het antwoord op vraag 46.
Hoe vaak is er per jaar een maatregel van kinderbescherming (Ondertoezichtstelling (OTS), ontheffing en ontzetting uit de ouderschap) opgelegd?
De Raad voor de Kinderbescherming beschikt over de aantallen verzoeken van de Raad aan de rechter om een maatregel op te leggen. Daarbij kan worden aangetekend dat in het overgrote deel van deze verzoeken ook daadwerkelijk een maatregel wordt opgelegd.
De onderstaande tabel geeft de aantallen afgesloten onderzoeken opvoedingsproblemen met een eindbesluit tot het vragen van een kinderbeschermingsmaatregel aan de rechter.
Aantal verzoeken kinderbeschermingsmaatregel
| 2003 | 2004 | 2005 | |
|---|---|---|---|
| Advies tot OTS | 946 | 902 | 1 318 |
| Rekest OTS + machtiging uithuisplaatsing | 1 320 | 1 313 | 1 247 |
| Rekest ontheffing | 82 | 93 | 92 |
| Rekest ontzetting | 15 | 13 | 21 |
| Rekest OTS | 1 767 | 2 182 | 2 617 |
| Rekest OTS + voorlopige OTS | 19 | 15 | 24 |
| Totaal | 4 149 | 4 518 | 5 319 |
Ter toelichting: de Raad kan de rechtbank rekestreren of adviseren. In het eerste geval is er geen voorlopige OTS, in het laatste geval wel.
In hoeveel gevallen resulteerde de OTS in uithuisplaatsing?
De Raad voor de Kinderbescherming registreert niet de aantallen uithuisplaatsingen, maar op basis van de tabel die is opgenomen in het antwoord op vraag 43 is wel een redelijk betrouwbare schatting te maken. Omdat voorlopige OTS bijna altijd wordt gevraagd in verband met een uithuisplaatsing, geeft de onderstaande tabel een schatting van het aantal OTS’en dat in een uithuisplaatsing resulteert.
Schatting van het aantal OTS’én dat resulteert in een uithuisplaatsing
| 2003 | 2004 | 2005 | |
|---|---|---|---|
| Adies tot OTS | 946 | 902 | 1 318 |
| Rekest OTS + machtiging uithuisplaatsing | 1 320 | 1 313 | 1 247 |
| Rekest OTS + voorlopige OTS | 19 | 15 | 24 |
| Totaal | 2 285 | 2 230 | 2 589 |
Aan hoeveel personen is meerdere malen een maatregel van kinderbescherming (welke resulteerde in uithuisplaatsing) opgelegd? Hoeveel van de maatregelen van kinderbescherming wordt opgelegd aan personen die meerdere malen met een dergelijke maatregel te maken hebben gekregen?
Het huidige informatiesystemen biedt momenteel geen mogelijkheid om de gevraagde gegevens te leveren. Met het nieuwe informatiesysteem van de Raad voor de Kinderbescherming, dat per 1 januari 2007 effectief is, zijn deze gegevens wel te herleiden.
Hoe komt het dat hoewel er blijkbaar sprake was van een geringer aantal afgedane zaken met betrekking tot scheiding- en omgangsonderzoeken, adoptie- en naamswijziging, dat er toch sprake is van nauwelijks verbeterde respectievelijk verslechterde doorlooptijden?
De instroom van scheidings- en omgangszaken in 2005 is iets lager dan de prognose uit de begroting 2005 (3 476 resp. 3 560).1 Daarnaast is de instroom van de beschermingsonderzoeken en basisonderzoeken in 2005 veel hoger dan begroot.
Door de hogere instroom aan beschermingszaken t.o.v. de begroting is ook extra druk ontstaan op de doorlooptijden bij S&O zaken (substitutie van wachtlijsten). De wel geboekte winst op de doorlooptijd van de onderzoekfase bij S&O (norm: 60%; realisatie: 69%) heeft dit niet volledig kunnen compenseren, waardoor op de totale doorlooptijd van S&O zaken opliep. Voor adoptieonderzoeken gold hetzelfde effect.
Zijn er sterke verschillen tussen de vestigingen onderling in de volume- en prestatiegegevens bij de Raad voor de Kinderbescherming? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Kan per vestiging worden aangeven hoe het staat met het aantal afgedane zaken en het percentage zaken dat binnen de doorlooptijd wordt afgedaan per vestiging (Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Assen, Den Bosch, Breda, Dordrecht, Eindhoven, Groningen, Den Haag, Haarlem, Leeuwarden, Lelystad, Maastricht, Middelburg, Roermond, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, Zutphen en Zwolle)?
De volumegegevens per vestiging van de Raad voor de Kinderbescherming (in de betekenis van de aantallen zaken) verschillen in relatief sterke mate. Verklarende factoren daarvoor zijn onder meer de omvang van de bevolking in elk werkgebied en het al of niet aanwezig zijn van grootstedelijke problematiek of van verschillende soorten achterstandssituaties. De prestatiegegevens houden uiteraard verband met de aantallen zaken, maar bij de toewijzing van de bijpassende capaciteit per vestiging (formatie, financiële middelen) worden voor het gehele land uniforme kostprijzen, caseloads en rekenregels voor de overhead gehanteerd. De prestatiegegevens per organisatieonderdeel zijn daarom, tegen de achtergrond van de toegekende middelen, in hoge mate vergelijkbaar.
De onderstaande tabel geeft een overzicht per vestiging van de realisatie van het managementcontract tussen de algemeen directeur van de Raad en de regiodirecteuren.
Productie realisatie 2005 MC in %
| Alkmaar | 105% | |
| Almelo | 112% | |
| Amsterdam | 99% | |
| Arnhem | 104% | |
| Assen | 97% | |
| Breda | 106% | |
| Den Bosch | 94% | |
| Den Haag | 103% | |
| Dordrecht | 102% | |
| Eindhoven | 100% | |
| Groningen | 101% | |
| Haarlem | 108% | |
| Leeuwarden | 108% | |
| Lelystad | 100% | |
| Maastricht | 97% | |
| Middelburg | 102% | |
| Roermond | 103% | |
| Rotterdam | 91% | |
| Tilburg | 105% | |
| Utrecht | 103% | |
| Zutphen | 104% | |
| Zwolle | 112% | |
| Landelijk | 105% |
De volgende tabel geeft een overzicht per vestiging per hoofdproduct van het percentage zaken dat binnen de normtijd wordt afgehandeld.
| Doorlooptijden per vestiging | Beschermings-onderzoeken | Scheiding en omgangs-onder-zoeken | Adoptie en afstamming | Basisonder-zoeken PV + IVS | Vervolg-onder-zoeken |
|---|---|---|---|---|---|
| Normpercentage | 60% | 60% | 60% | 80% | 80% |
| Alkmaar | 55% | 37% | 50% | 63% | 91% |
| Almelo | 56% | 58% | 64% | 79% | 89% |
| Amsterdam | 42% | 25% | nvt | 74% | 71% |
| Arnhem | 53% | 52% | 50% | 60% | 66% |
| Assen | 40% | 70% | 55% | 88% | 76% |
| Breda | 61% | 46% | 65% | 61% | 93% |
| Den Bosch | 48% | 69% | 92% | 64% | 87% |
| Den Haag | 47% | 43% | 44% | 57% | 88% |
| Dordrecht | 44% | 40% | 67% | 62% | 73% |
| Eindhoven | 49% | 48% | 53% | 66% | 89% |
| Groningen | 48% | 65% | 61% | 90% | 85% |
| Haarlem | 61% | 33% | 53% | 60% | 75% |
| Leeuwarden | 67% | 53% | 38% | 49% | 66% |
| Lelystad | 53% | 46% | 66% | 53% | 68% |
| Maastricht | 56% | 52% | 42% | 65% | 91% |
| Middelburg | 50% | 46% | 60% | 71% | 81% |
| Roermond | 56% | 55% | 63% | 77% | 92% |
| Rotterdam | 47% | 50% | 47% | 38% | 73% |
| Tilburg | 59% | 52% | 76% | 87% | 96% |
| Utrecht | 44% | 43% | 0% | 63% | 69% |
| Zutphen | 43% | 59% | 36% | 77% | 83% |
| Zwolle | 45% | 52% | 76% | 51% | 94% |
| Landelijk | 50% | 51% | 55% | 63% | 81% |
Hoe groot is het aandeel van mediation in civiele zaken? Hoeveel zaken zijn naar mediation verwezen en op die wijze afgehandeld?
Vanaf 1 april 2005 is een start gemaakt met de implementatie van doorverwijzingsvoorzieningen naar mediation bij alle gerechten en de juridische loketten. De daadwerkelijke verankering van mediation in de genoemde organisaties neemt echter de nodige tijd in beslag. Het aandeel van mediation in civiele zaken is dan ook nog zeer gering. Over de periode april-december 2005 zijn er door tussenkomst van de doorverwijzingsvoorziening bij de gerechten 720 mediations gestart. Hiervan zijn er in 2005 357 afgerond (waarvan 55% metgedeeltelijke- overeenstemming). Circa de helft van deze mediations heeft betrekking op echtscheiding en de financiële afwikkeling ervan.
Bij de juridische loketten zijn in 2005 166 cliënten succesvol doorverwezen naar een mediator. Door de raden voor rechtsbijstand zijn in 2005 400 mediationtoevoegingen afgegeven. Ook hier geldt dat in circa de helft van de zaken het een toevoeging in echtscheidingszaken betreft.
Hoeveel kinderen hebben er in 2005 op een crisisplaatsing moeten wachten? Om hoeveel dagen ging dat gemiddeld? En hoeveel van deze kinderen hebben in een politiecel op deze crisisplaatsing moeten wachten?
In 2005 zijn 1 500 crisisplaatsingsverzoeken bij DJI ingediend. De gemiddelde wachttijd bedroeg 9,9 dagen. Echter alle jeugdigen behorende tot categorie A zijn, conform het crisisconvenant, binnen één week geplaatst. Het systeem van DJI biedt geen inzicht in (het aantal) plaatsingen vanuit een politiebureau.
Wanneer kunnen de uitkomsten van de effectiviteitsonderzoeken naar de verschillende methodieken voor opvoedingsondersteuning en de «drang-maatregel» worden verwacht?
De eindresultaten van de effectiviteitsonderzoeken naar de methodieken voor opvoedingsondersteuning onder de naam «Ouder van Tegendraadse Jeugd» zijn naar verwachting begin 2009 beschikbaar. In het voorjaar van 2008 worden de uitkomsten verwacht van het effectiviteitsonderzoek naar de «drang-maatregel» als module binnen het geïndiceerde zorgaanbod van intensieve gezinsbegeleiding. Gezien de duur van de interventies en de beperkte schaal van de implementatie van de interventies in pilots is een minimale termijn van twee à tweeëneenhalf jaar nodig om effecten zinvol te kunnen meten.
In welke fase bevindt het wetsvoorstel Uithuisplaatsing pleger huiselijk geweld zich momenteel? Ligt het nog bij de Raad van State? Wordt het inderdaad nog voor de zomer 2006 ingediend?
De Raad van State heeft op 24 mei jl. zijn advies uitgebracht. Aan het nader rapport wordt thans gewerkt. Ik streef naar indiening van het wetsvoorstel nog voor deze zomer.
In hoeverre zijn de ervaringen uit de pilots met betrekking tot het vrijwillig uit huisplaatsen van daders van huiselijk geweld relevant voor de implementatie van het verplicht uit huis plaatsen, zoals de in voorbereiding zijnde wet zal gaan regelen?
In de pilots zullen diverse inmiddels ontwikkelde instrumenten worden getest, zoals een concept-beschikking Huisverbod, informatiemateriaal voor zowel plegers als achterblijvenden en een risicotaxatie-instrument, dat de politie dient te hanteren bij de beslissing tot het opleggen van een huisverbod. Ook zal worden nagegaan of de opleiding van de verschillende partijen zoals bijvoorbeeld de politie met betrekking tot het huisverbod adequaat is. Voorts kan worden getest op welke wijze alle betrokken organisaties op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken.
Ook in een vrijwillige setting is het goed mogelijk deze zaken uit te testen. Wat niet kan worden nagegaan is hoe de medewerking van uithuisgeplaatsten aan een hulpverleningstraject is in de situatie dat zij niet vrijwillig maar verplicht uit huis worden geplaatst; dat kan alleen worden getest op het moment dat het wetsvoorstel Tijdelijk huisverbod van kracht is geworden.
Wat zijn de uitgaven voor het programma Huiselijk geweld?
In het jaar 2005 is het totaal van € 1,4 miljoen uitgegeven ten behoeve van de landelijke ondersteuning van dit project, het expertisepunt jeugdprostitutie, ondersteuningsprogramma gericht op het stimuleren van de aanpak huiselijk geweld gemeenten (via de VNG).
Wat is de oorzaak van het niet behalen van de norm voor de doorlooptijden in de Jeugdstrafrechtketen en van het geringe verschil in toename van het percentage dat binnen de normtijd viel ten opzichte van 2004?
Zie het antwoord op vraag 55 en 58.
Overigens acht ik het realiseren van voldoende snelheid met behulp van de normen onverminderd belangrijk. Daarom heb ik de betreffende ketenpartners verzocht om daartoe een extra inspanning te leveren (zie ook het antwoord op vraag 57).
Is het waar dat er van de zeven soorten doorlooptijden die in de tabel op pagina 80 worden genoemd er in 2005 vijf langer waren dan in 2004? Zo ja, wat wordt er dan bedoeld met het in de toelichting bij die tabel gestelde dat «in 2005 [...] de meeste doorlooptijden [zijn] verkort ten opzichte van 2004»? Zo neen, waarom niet?
De tabel op pagina 80 geeft bij 2005 de cijfers, de percentages van de jongeren aan waarbij de normtijd is gerealiseerd. Bij vijf van de zeven soorten doorlooptijden is het percentage hoger dan in 2004 en is de doorlooptijd dus korter geworden.
Bij de doorlooptijd 1e verhoor – vonnis ZM was er in 2005 sprake van een lichte daling, namelijk 58% van de jongeren bleef bij deze doorlooptijd binnen de norm ten opzichte van 60% in 2004. Uit cijfers over de eerste 4 maanden van 2006 blijkt dat het percentage inmiddels weer is gestegen naar 62%.
Het overzicht bevat overigens een fout in de kolom realisatie 2005:
– de realisatie van de doorlooptijd Politie- haltverwijzing moet zijn 66% (in plaats van 50%). Hier is dus sprake van verbetering.
Wanneer wordt duidelijk wat de oorzaken van de oplopende doorlooptijden in de Jeugdstrafrechtketen waren?
Zoals al bij vraag 55 is aangegeven is er sprake van verkorting van doorlooptijden.
Wanneer worden de resultaten van het onderzoek dat betrokken organisaties houden naar het niet halen van normtijden in de jeugdstrafrechtketen bekend? Wat wordt in de tussentijd ondernomen om de doorlooptijden te verbeteren?
De ketenpartners (politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming, en Halt) hebben zich reeds in 2001 gecommitteerd aan het behalen van de normen voor doorlooptijden. De aandacht hiervoor is inmiddels vast onderdeel van hun bedrijfsvoering. Omdat in enkele organisaties de groei minder snel gaat dan wenselijk is, heb ik deze partners verzocht te onderzoeken hoe verdere versnelling kan worden verkregen. Het gaat dus niet om een formeel door Justitie uitgevoerd onderzoek, maar om een aansporing om binnen hun bedrijfsvoering te zoeken naar mogelijkheden tot versnelling. Gelet op de verbetering, die nog steeds jaarlijks wordt gerealiseerd en de aandacht voor verbetering van doorlooptijden, die ik constateer, zie ik (nog) geen aanleiding voor extra maatregelen.
Heeft het niet halen van de normtijden in de Jeugdstrafrechtketen te maken met een groter aantal zaken? Zo ja, waar in het Jaarverslag kan dat groter aantal zaken worden gevonden?
Bij het niet halen van de normtijden speelt het groter aantal zaken zeker een rol. Er is desondanks nog elk jaar een verbetering gerealiseerd.
Het groter aantal zaken voor Halt kan gevonden worden op pagina 83 (14.2.3), voor taakstraffen minderjarigen op pagina 82 (14.2.2) en voor de JJI op pagina 81 (14.2.1).
Wat wordt bedoeld met «een meer realistische norm»?
Hiervan wordt gesproken bij de plaatsing in het kader van een PIJ-maatregel. Hiermee wordt bedoeld dat een norm voldoende rekening houdt met de bestaande realiteit om een prikkel tot verbetering te leveren. Partijen moeten mogelijkheden zien om een norm te halen.
In opeenvolgende jaren blijkt in tegenstelling tot de normen in het schema op pagina 80, dat de norm zelfs niet bij benadering kon worden gehaald.
Waarom is nu de Kalsbeeknorm nauwelijks blijkt te worden behaald die norm niet meer realistisch? Betekent het niet behalen van deze norm dat die norm ook niet wenselijk meer is? Zo ja, wie heeft dat bepaald?
In 2001 heeft de toenmalige staatssecretaris van Justitie in een brief aan de Tweede Kamer normen voor de afdoeningen van de jeugdstrafrechtsketen geformuleerd. Daarin is ondermeer vastgelegd dat voor de duur van de periode tussen het onherroepelijk worden van een opgelegde pij-maatregel en de daadwerkelijke start van de tenuitvoerlegging een maximale periode van één maand geldt. Van alle zaken moet 80 procent binnen de gestelde doorlooptijd worden afgedaan. Deze norm bleek de afgelopen jaren niet haalbaar en blijkt in de praktijk ook niet aan te sluiten op de realiteit. Daarom is vooralsnog besloten dat in ieder geval de wettelijke termijn ex art. 11, eerste lid van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) van drie maanden moet worden gerealiseerd. De Kalsbeeknorm zelf is niet bijgesteld. De doorlooptijd wordt overigens naast de beschikbaarheid van capaciteit (die met name bij de specialistische inrichtingen beperkt is), bepaald door een samenspel van activiteiten van OM, ZM en DJI. Op dit moment vindt met de betrokken ketenpartners een verkenning plaats waarbij in kaart wordt gebracht hoeveel tijd voor de onderscheiden activiteiten nodig is en hoe de procedure (en daarmee de doorlooptijd) verbeterd kan worden. Op basis van dit onderzoek zal worden vastgesteld welke plaatsingstermijn voor pij-passanten wel realistisch is. Naar verwachting zijn de resultaten van de verkenning in het najaar bekend.
Wanneer worden de resultaten van de procesevaluatie naar de tegenvallende resultaten inzake het aantal gerealiseerde plaatsen nachtdetentie bekend?
Het definitieve evaluatierapport wordt na verwachting na het zomerreces aan de Tweede Kamer aangeboden.
Hoeveel personen zijn er werkzaam in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s)? Om hoeveel universitair, HBO, MBO geschoolde medewerkers gaat dit? Welke functies worden er zoal door MBO geschoolde medewerkers vervuld? Welk opleidingsniveau hebben de groepswerkers in de JJI? Hoeveel Psychiaters zijn er werkzaam binnen de JJI’s? Hoeveel onvervulde vacatures voor psychiaters zijn er in de JJI’s? Kan, indien er onvervulde vacatures zijn, worden aangegeven wat de oorzaak is of wat de oorzaken zijn van het onvervuld blijven van deze vacatures?
Op 31 december 2005 was in totaal 1550,89 fte ambtelijk personeel aangesteld binnen de rijksinrichtingen en 1889,48 fte personeel binnen de particuliere inrichtingen. Daarnaast werd personeel ingehuurd en was er personeel werkzaam op detachering- of uitzendbasis.
Op de vraag over de scholing van de medewerkers is geen antwoord te geven in verband met het niet digitaal beschikbaar zijn van de personeelsdossiers.
De functieomschrijving voor groepswerker in een JJI gaat uit van minimaal MBO-niveau. Daarnaast vervullen MBO geschoolde medewerkers administratieve functies.
Binnen de JJI’s zijn ca. 6 fte psychiaters werkzaam. Daarnaast wordt op lokaal niveau beroep gedaan op de externe crisisdienst van de GGz. De psychiatrische zorg die op dit moment in de JJI’s wordt geboden, ligt beneden de norm die voor de JJI’s is gesteld (1fte op 57 jeugdigen). In 2005 zaten er gemiddeld 2 382 jongeren in de JJI’s. Dit betekent dat er conform de norm behoefte is aan nog 36 fte (jeugd)psychiaters. Met name de behandelinrichtingen hebben behoefte aan extra psychiaters.
Oorzaak voor het grote tekort aan deze specialisten ligt in het feit dat het aanbod van (jeugd)psychiaters in Nederland laag is. Daarnaast kan niet tegemoet worden gekomen aan de salariseisen van de (jeugd)psychiaters. Verder blijkt dat een flink aantal psychiaters bij voorkeur in een ander veld dan dat van de jeugdinrichtingen wil werken mede vanwege de zwaarte van de doelgroep.
Wanneer is met wie afgesproken dat de Kalsbeek-norm, die ondermeer aangeeft dat een jongere één maand na het onherroepelijk van het vonnis in een behandelinrichting moet worden geplaatst, vooralsnog bijgesteld wordt op drie maanden omdat de termijn in hooguit 20 % van de gevallen gerealiseerd werd?
Zie het antwoord op vraag 60.
Is de gemiddelde termijn voor plaatsing van jongeren in het kader van een Pij-maatregel wel afgenomen? Hoeveel gevallen werden wel binnen de wettelijke termijn van drie maanden geplaatst?
De plaatsingstermijn van jongeren met een pij-maatregel is ten opzichte van vorig jaar afgenomen. In 2005 werd 65% van de jeugdigen met een pij-maatregel binnen de wettelijke termijn van drie maanden in een behandelinrichting geplaatst.
Welke initiatieven worden ondernomen om de leegstand in JJI’s te bestrijden?
De volgende initiatieven zijn ondernomen om de leegstand in de beperkt beveiligde behandelinrichtingen terug te dringen:
– (gezins)voogden en JJI’s is gevraagd na te gaan welke jeugdigen eerder kunnen doorstromen vanuit de normaal beveiligde behandeling naar de beperkt beveiligde behandeling;
– bureaus jeugdzorg c.q. (gezins)voogden zijn gewezen op de mogelijkheid om jeugdigen rechtstreeks voor een beperkt beveiligde behandelinrichting aan te melden, uiteraard indien de problematiek dit toelaat en met een daartoe strekkend indicatiebesluit;
– in navolging van de zogenaamde crisiscoördinatoren, worden op verzoek van DJI bij de bureaus Jeugdzorg zogenaamde behandelcoördinatoren aangewezen die zorg dienen te dragen voor een zo efficiënt mogelijk verloop van de aanmeldingen van jeugdigen voor behandeling in een JJI;
– indien de problematiek dit toelaat, worden jeugdigen op verzoek van de (gezins)voogd en de JJI zo snel als mogelijk vanuit de crisisopvang rechtstreeks doorgeplaatst naar de beperkt beveiligde behandeling;
– jeugdigen in de crisisopvang die wachten op plaatsing in een VWS-instelling, worden – indien mogelijk – overgeplaatst naar een beperkt beveiligde behandelinrichting teneinde de druk op de (crisis-)opvanginrichtingen te verminderen en de leegstand in de beperkt beveiligde behandelinrichtingen te bestrijden.
Vanaf de invoering van deze maatregelen eind 2005 is het bezettingspercentage in de beperkt beveiligde behandelinrichtingen met 8% toegenomen.
Wanneer is gebleken dat de norm om Pij-passanten binnen een maand te plaatsen niet realistisch is? Wat is de oorzaak van het niet kunnen plaatsen van een Pij-passant binnen een maand? Waarom is de norm Pij-passanten niet realistisch gebleken? Betekent het niet halen van een norm dat die niet realistisch is? Wie gaat onderzoeken wat een realistische norm is? En, wanneer komt de uitslag van dit onderzoek naar de Kamer?
Zie het antwoord op vraag 60.
Hoeveel plaatsen worden er in de JJI’s bezet door Pij-ers? Hoeveel plaatsen worden er in de JJI’s bezet door jongeren met jeugddetentie? Hoeveel plaatsen worden er bezet door jongeren met voorlopige hechtenis? Hoeveel plaatsen worden er bezit door jongeren met crisisplaatsing? Hoeveel jongeren worden er bezet door jongeren met een OTS?
Op basis van (het gemiddelde van) populatiebestanden op iedere eerste dag van de maand in 2005, blijkt dat:
– gemiddeld 551 jongeren met een pij-maatregel in een JJI verbleven;
– gemiddeld 105 jongeren met een jeugddetentie in een JJI verbleven;
– gemiddeld 540 jongeren met een voorlopige hechtenis in een JJI verbleven;
– gemiddeld 1 105 jongeren met een OTS-maatregel in een JJI verbleven, waarvan er gemiddeld 303 jongeren in het kader van crisisplaatsing in een opvanginrichting verbleven.
Is bekend welke delicten jongeren, die veroordeeld zijn tot een Pij-maatregel, hebben begaan? Zo ja, welke delicten? Zo neen, waarom niet?
Ja, de jongeren die in 2005 tot een onherroepelijke pij-maatregel zijn veroordeeld, hebben de volgende delicten1 gepleegd:
– 66% geweldsdelict (inclusief diefstal met geweld/afpersing);
– 16% zedendelicten (wordt oorspronkelijk ingedeeld bij gewelddelicten);
– 13% vermogensdelicten;
– 4% delicten tegen de openbare orde;
– 1% opiumwet.
Wordt de Pij-maatregel ook in niet JJI’s, zoals Den Engh en Glenn Mills ten uitvoer gelegd? Om hoeveel jongeren gaat dat?
Ja, een pij-maatregel wordt ook in niet-JJI’s ten uitvoer gelegd. Eind 2005 werd in ca. 65 gevallen de pij-maatregel in een niet justitiële jeugdinrichting ten uitvoer gebracht. Overigens is Den Engh wél een JJI.
Hoeveel Pij-maatregelen worden er per jaar opgelegd? Hoeveel jongeren krijgen een tweejarige Pij-maatregel opgelegd? Hoeveel jongeren krijgen een tweejarige Pij-maatregel opgelegd die later wordt verlengd? Hoeveel jongeren krijgen een Pij-maatregel die vier jaar duurt en bij hoeveel jongeren duurt de Pij-maatregel de maximale zes jaar?
In 2005 is aan 216 jongeren een pij-maatregel opgelegd. In 2004 was in 160 gevallen een onherroepelijke pij uitgesproken. In 2003 en 2002 lag dat aantal op 153 resp. 156. Van de 216 opgelegde pij-maatregelen in 2005 heeft:
– 26 jongeren hebben een pij-maatregel opgelegd gekregen van maximaal 2 jaar;
– 18 jongeren hebben een pij-maatregel opgelegd gekregen van maximaal 4 jaar;
– 165 jongeren hebben een pij-maatregel opgelegd gekregen van maximaal 6 jaar;
– van 7 jongeren is het onbekend voor welke duur de pij-maatregel is opgelegd.2
Een opgelegde pij-maatregel van maximaal 2 jaar kan niet worden verlengd.
Houdt het feit dat het aantal Halt-afdoeningen lager is dan verwacht enkel verband met het slecht werkende prognosemodel van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentencentrum (WODC)?
Het prognosemodel justitiële ketens berekent op basis van autonome ontwikkelingen en beleidsgevolgen de te verwachten werklast (het aantal zaken) bij de diverse ketenpartners. Het is een ramingsmodel en kan geen absolute zekerheden leveren. Op het punt van de Halt-afdoeningen klopt het dat de ramingen hoger zijn dan het aantal daadwerkelijke afdoeningen. Het aantal Halt-afdoeningen vertoont vanaf 2003 een redelijk constante lijn. De aantallen in het prognosemodel van het WODC zitten hier tot op heden boven.
Waarom is het aantal STOP-reacties in 2005 lager dan in 2003 en 2004? Wat heeft dit met het prognosemodel te maken?
In 2003 was het aantal Stop-reacties incidenteel hoger. Het is juist dat in 2004 en 2005 een daling zichtbaar is. De oorzaken hiervan zijn moeilijk te achterhalen. Een mogelijkheid is dat de prioriteitstelling bij de politie per jaar wisselt. Halt bureaus zijn afhankelijk van de verwijzingen door de politie. Een betere aansluiting van de Halt-organisatie bij de politieregio’s is derhalve van belang. Het traject van herstructurering van de Halt-sector is er op gericht om dit te realiseren.
Omdat de laatste jaren het geprognosticeerde aantal Stop-reacties steeds hoger ligt dan het aantal daadwerkelijk gerealiseerde aantal afdoeningen, wordt in samenwerking met het WODC gekeken waardoor dit wordt veroorzaakt en of het model aangepast dient te worden.
Waarom wordt, met betrekking tot de Halt-afdoeningen, de prognose aangepast als die niet wordt behaald?
Het prognosemodel prognosticeert het aantal Halt-afdoeningen vanaf het begin hoger dan de ramingen van Halt Nederland zelf en hoger dan het aantal daadwerkelijk gerealiseerde afdoeningen. Omdat dit de laatste jaren steeds het geval blijkt te zijn, wordt in samenwerking met het WODC gekeken waardoor dit wordt veroorzaakt en of het model aangepast dient te worden.
Waarom worden, met betrekking tot de ITB-Criem en ITB Harde Kern, de prognoses naar beneden bijgesteld nu blijkt dat die niet worden behaald? Wat is de oorzaak van het achterblijven van de realisatiecijfers 2005 voor ITB Harde Kern en ITB-Criem bij de prognoses? En wanneer is besloten de prognoses naar beneden bij te stellen voor 2006?
Sinds juni 2004 is ITB-CRIEM, net als ITB Harde Kern, in het hele land beschikbaar. Verwacht werd dat als gevolg van de uitbreiding naar alle arrondissementen, mede onder invloed van het actieprogramma Jeugd terecht, het aantal trajecten substantieel zou toenemen. Daarnaast werd verwacht dat de aanpassing van de criteria voor ITB Harde Kern ook tot meer trajecten zou leiden. Zoals ik u reeds heb bericht in de voortgangsrapportage jeugdzorg 2005 (TK 2005–2006, 29 815, nr. 40) bleek deze prognose niet overeen te stemmen met de realiteit. Medio 2005 is daarom bij de begrotingsvoorbereiding 2006 op basis van de realisatiecijfers 2004 besloten om de groei voor de jaren 2005 t/m 2007 naar beneden bij te stellen.
Een van de redenen dat de instroom lager is dan de prognose is dat er in sommige steden relatief weinig jongeren zijn die aan de criteria voldoen. Tevens wordt vaak gekozen voor een ander (gemeentelijk) traject met een overlappende doelgroep. Tenslotte is er bij ketenpartners soms sprake van onvoldoende bekendheid met het (juridisch) kader en de doelgroep van ITB. Na aanpassing van de methodiek van ITB-Harde Kern en ITB-Criem zal daarom in 2007 een voorlichtingstraject worden gestart, die mede tot doel heeft nog meer bekendheid aan deze interventies te geven.
Waarom zijn er 2 400 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) meer dan geraamd opgevangen door Nidos? Welke elementen liggen ten grondslag aan het bedrag van € 4,4 miljoen dat is gemoeid met het project gericht op het beëindigen van de door Nidos verstrekte leefgelden?
De reden dat er meer volwassen ex-amv’s zijn opgevangen door Nidos is dat de uitvoering van de «beleidsregels tot beëindiging van verstrekking van leefgelden aan ex-ama’s» vertraging heeft opgelopen. Aangezien de ex-amv’s die vóór 1 april 2001 hun eerste asielverzoek hebben ingediend, analoog worden gefaciliteerd aan het project Terugkeer is er een nauwe afstemming met de uitvoering van het project Terugkeer vereist. Deze afstemming heeft de nodige tijd gevergd. Daarnaast hing de vertraging samen met de prioriteit die is gegeven aan de uitvoering van de toezegging van de Minister om zich in te spannen om het project Terugkeer te versnellen, in de zin dat zij zal trachten om de asielzaken van de oorspronkelijke doelgroep die op dat moment aanhangig waren bij de IND en de rechtbanken, respectievelijk vóór 1 juli 2006 en eind 2006, afgehandeld te hebben.
De € 4,4 miljoen is aangewend voor de volgende activiteiten, die worden uitgevoerd door het COA: Een gesprekkencyclus, gericht op de toekomst van de ex-amv. Deze gesprekken richten zich expliciet op de situatie die de ex-amv wacht na de stopzetting van de voorzieningen. De gesprekken gaan in de op de individuele situatie van de ex-amv.
Een juridische cyclus, bestaand uit het voeren van een zienswijze gesprek met de ex-amv, de afgifte van een beschikking waarin de leefgelden worden stopgezet en het voeren van eventuele juridische procedures die voort kunnen komen uit deze beschikking.
Kunnen de kosten verbonden aan het project beëindigen leefgeld aan amv’s nader worden toegelicht? Hoe verhouden zich deze kosten tot de compensatie voor het project facilitering ex-amv’s zoals genoemd onder operationele doelstelling 15.3?
De kosten verbonden aan het project beëindigen leefgelden bedragen € 4,4 miljoen voor het COA en worden gemaakt voor de gesprekkencyclus en juridische cyclus (zie ook vraag 75).
Daarnaast is € 2,1 miljoen besteed aan de «analoge facilitering» binnen het project beëindigen leefgelden. Deze facilitering, analoog aan die van het project Terugkeer, wordt aangeboden aan alle ex-amv’s die hun eerste asielaanvraag hebben ingediend voor 1 april 2001. Deze analoge facilitering is een noodzakelijk onderdeel van een rechtmatige beëindiging van de verstrekking van de leefgelden.
In hoeveel gevallen is tot dusver toepassing gegeven aan de door de minister in april 2005 toegezegde in het Voorschrift Vreemdelingen op te nemen bepaling dat in bijzondere individuele gevallen ontheffing van de legesverplichting (alsook van het middelenvereiste) mogelijk is?
Het voorschrift Vreemdelingen is per 1 juli 2005 aangepast. In de systemen van de IND wordt niet bijgehouden op welke gronden ontheffing van de legesverplichting wordt gegeven. Wel is in algemene zin sprake van een toegenomen aantal aanvragen waarin geen legesheffing heeft plaatsgevonden sinds de 2e helft van 2005: 50 in de eerste helft, 84 in de tweede helft van 2005 en ruim 100 in de eerste 4 maanden van 2006.
Waren de lagere realisaties van het nemen van beslissingen binnen de wettelijke termijn niet ook terug te voeren op de ICT-problemen binnen de IND en alle andere problemen zoals die in het Algemene Rekenkamer rapport over het functioneren van de IND zijn weergegeven?
Ja, deels. De IND heeft in mei 2004 een groter aantal openstaande procedures dan verwacht van de Vreemdelingenpolitite overgenomen. Een deel daarvan bleek achteraf in het verleden ten onrechte niet te zijn afgesloten door de VP. Een deel van deze procedures kon geautomatiseerd worden afgesloten. Deze zijn niet in de productieaantallen en in de doorlooptijden verwerkt. Het restant moest echter handmatig worden afgesloten en vervuilt daardoor de gerealiseerde doorlooptijd. Ook heeft dit geleid tot een extra werklast en (tijdelijk) tot extra lange doorlooptijden.
Kan de regering aangeven hoeveel gunstiger de percentages uitvallen ten aanzien van het binnen de wettelijke termijn afhandelen van procedures indien rekening wordt gehouden met de genoemde factoren?
Zoals uit het AR rapport blijkt, vindt op dit moment geen volledige registratie plaats van de factoren die van invloed zijn op de doorlooptijden en op het halen van de wettelijke termijn, omdat zowel de systemen als de administratieve procedures daar niet op ingericht zijn. Hierdoor kan ook niet berekend worden welk percentage binnen de wettelijke termijn wordt beslist. Deze kan namelijk per aanvraag variëren, afhankelijk van de noodzakelijke onderzoeken en andere specifieke omstandigheden, die de wettelijke termijn opschorten.
Kan de regering een overzicht geven van alle door haar ingestelde besluit- en vertrekmoratoria? Kan de regering daarnaast ook aangeven hoe vaak het voorkomt dat er onvolledige aanvragen worden ingediend en hoe vaak er termijn opschortende onderzoeken worden ingesteld?
In 2005 waren de volgende moratoria van kracht: Op 23 juni 2005 is besloten de gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar de DR Congo op te schorten.
Per 1 juli 2005 is het besluit- en vertrekmoratorium voor Somalische asielzoekers beëindigd.
Op 2 oktober 2005 is er een besluit- en vertrekmoratorium ingesteld voor Iraanse homoseksuelen en christenen. Alleen voor Iran geldt op ditmoment een besluit- en vertrekmoratorium, het moratorium duurt tot 2 oktober 2006.
Per 27 november 2005 is het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Ivoorkust beëindigd.
In geval de (wettelijke) beslistermijn als gevolg van een moratorium of extern onderzoek wordt verlengd, wordt daarover met de vreemdeling of zijn vertegenwoordiger gecommuniceerd. Naar schatting is in circa 20% van de procedures spraken van ofwel een onvolledige aanvraag, waardoor herstel verzuim moet worden geboden, ofwel sprake van een besluitmoratorium, ofwel van een termijnopschortend onderzoek. Een volledige registratie hiervan is niet beschikbaar.
In hoeveel (procent van de) gevallen van tot dusver behandelde 14–1 brieven is alsnog een verblijfsvergunning verstrekt?
Er zijn circa 15 750 14–1 brieven ingediend en geregistreerd bij de IND. Inmiddels zijn er circa 13 000 afgehandeld. Hiervan is in 29% van de gevallen een verblijfsvergunning
Waaruit bestaat de zij-instroom na rechterlijke procedure?
De zogenaamde «zij-instroom» in het aanbod Asiel Beslis wordt gevormd door de terugverwijzingen van de rechtbank dan wel na intrekking door de IND van een voorgaande beschikking.
Het begrip «zij-instroom» wordt vaak verward met de instroomcategorie «overig» in de aantallen Asielaanvragen. Deze categorie omvat de registratie van de 14–1 procedure, de asielaanvragen voortkomend uit de vrijheidsbenemende maatregel en geboortes uit de opvang.
Kan de regering precies aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de afdoening van de 14–1 brieven? Op welke termijn zullen deze allen bij de IND zijn afgehandeld? En op welke termijn zullen deze naar verwachting behandeld zijn door de rechter?
Momenteel (per 1 mei) zijn nog ruim 2000 14–1 brieven in behandeling en 2000 bezwaarschriften. Daarnaast is ook een groot aantal nieuwe asielaanvragen naar aanleiding van een 14–1 bezwaar in behandeling.
Nog dit jaar zullen alle 14–1 brieven die nu nog open staan, zijn behandeld. Ook alle 14–1 bezwaren, die thans nog in behandeling zijn, zullen voor het einde van het jaar zijn afgehandeld. De afhandeling van de 14–1 brieven kan echter leiden tot nieuwe bezwaarprocedures. De IND streeft er naar bezwaarprocedures binnen 6 maanden af te handelen.
Op dit moment kan nog niet voorspeld worden wanneer de eventuele beroepsprocedures die hieruit volgen door de rechtbanken zullen zijn afgehandeld.
Welke maatregelen gaan genomen worden om de al jaren voortdurende trend van de ten opzichte van de ramingen jaarlijks sterk achterblijvende uitplaatsing van statushouders te keren?
De uitplaatsing van vergunninghouders uit de centrale opvang vindt plaats op grond van de in de Huisvestingswet neergelegde verdeelsystematiek van halfjaarlijkse huisvestingstaakstellingen voor de gemeenten. Op 1 mei 2005 is een wijziging van de Huisvestingswet in werking getreden. Met deze wijziging heeft de Minister van VROM de beschikking gekregen over een aangescherpt instrumentarium ten aanzien van het toezichts- en handhavingsbeleid met betrekking tot het huisvesten van vergunninghouders.
Eén van de onderdelen van de gewijzigde wet is de bepaling dat de toezichthouder (provincie/WGR-plusregio) aan een gemeente die geheel of gedeeltelijk nalaat om uitvoering te geven aan de verplichting de opgelegde huisvestingstaakstelling binnen een kalenderhalfjaar te realiseren een termijn geeft tot ten hoogste het einde van het op dat kalenderhalfjaar volgende halfjaar om alsnog aan die verplichting te voldoen. Als de gemeente na afloop van deze termijn niet of onvoldoende aan die verplichting heeft voldaan, voorziet de toezichthouder namens en op kosten van de gemeente in de uitvoering daarvan.
Alle toezichthouders hebben op grond van de wetttelijke voorschriften in de eerste maanden van 2006 een verslag over hun gedurende de tweede helft van 2005 verrichte toezichts- en handhavingsactiviteiten bij de Minister van VROM ingediend. Uit de beoordeling van deze verslagen blijkt dat een viertal toezichthouders geheel of gedeeltelijk heeft nagelaten om gebruik te maken van hun wettelijke verplichting om de zgn. indeplaatstredingsprocedure te starten, terwijl zij evenmin hebben aangetoond dat sprake is van overmacht of andere dringende redenen om deze procedure niet te starten. Met deze toezichthouders wordt door of namens de Minister van VROM een overleg gehouden waarin hen een nadere termijn wordt geboden om alsnog gebruik te maken van hun bevoegdheden om de achterstanden weg te werken.
Hoeveel van de in een terugkeerlocatie verblijvende asielzoekers hebben in 2005 alsnog een verblijfsvergunning gekregen?
Deze vraag is niet te beantwoorden omdat de registratie door het COA en de IND niet op dit niveau plaatsvindt.
Kan de regering nader preciseren wat de achterliggende oorzaken waren van het feit dat ruim 10 000 asielzoekers minder dan geraamd zijn uitgestroomd uit de opvang?
De oorspronkelijke raming van de uitstroom die aan de begroting 2005 ten grondslag ligt dateert van begin 2004 en was vooral gebaseerd op de realisatie over 2003. De gerealiseerde uitstroom uit de COA opvang over 2003 bedroeg 25 490 personen.
Op basis van realisatiecijfers over het jaar 2005 kan het volgende beeld geschetst worden naar reden vertrek: de totale uitstroom uit de centrale COA opvang bedroeg 17 170 personen, waarvan 7 774 verblijfsgerechtigden die als gehuisvest in gemeenten werden geregistreerd, 5 317 personen met onbekende bestemming vertrokken en 1 168 ontruimingen/uitzettingen.
Bij de eerste en tweede suppletoire begroting 2005 is de verwachte uitstroom met ca. 9 000 personen neerwaarts bijgesteld. Uitgangspunt bij deze neerwaartse bijstelling was vooral de lopende realisatie over 2004 en 2005 waarover eerder met uw Kamer gecommuniceerd is.
Kan de regering het aantal van 7 500 vreemdelingen, die in het kader van het Project Terugkeer een vergunning hebben gekregen, precies naar verleningsgrond uitsplitsen?
Van het totaal aantal van 7 508 vergunningen dat is verleend in het kader van het project Terugkeer zijn er 714 vergunningen verleend op basis van schrijnende omstandigheden; 49 op grond van buiten schuld; 4 464 vergunningen zijn verleend op asielgronden; 322 op medische gronden; 1 088 als gevolg van tijdsverloop; 871 in de categorie overig.
Wat zijn de oorzaken voor het achterblijven van het aantal in te sluiten vreemdelingen?
Bij de gezamenlijk uitgevoerde acties van met name de Arbeidsinspectie en de Vreemdelingenpolitie zijn relatief veel vreemdelingen aangetroffen die weliswaar niet beschikten over een tewerkstellingsvergunning doch wel in Nederland mochten verblijven. Het betrof hier vooral vreemdelingen uit de zogenaamde MOE-landen (Midden en Oost-Europese landen).
Waaruit bestaat het eenvoudigere dagprogramma in de uitzetcentra momenteel en waarop is ten opzichte van het eerdere dagprogramma bespaard?
De lagere gerealiseerde dagprijs dan in de begroting was voorzien hangt goeddeels samen met de lagere exploitatiekosten van de detentieboten en de voordeliger contracten inzake de inzet van detentietoezichthouders, zoals in het jaarverslag aangegeven. Voor wat betreft het dagprogramma vloeien de lagere kosten voort uit het feit dat het regime in de uitzetcentra verschilt van de reguliere regimes in penitentiaire inrichtingen. Omdat bij het verblijf de voorbereiding van het vertrek uit Nederland centraal staat, worden geen resocialisatieactiviteiten door gespecialiseerde medewerkers aangeboden, zoals bijvoorbeeld arbeid. In plaats daarvan verblijft men wel langer buiten de cel en kan men zelf invulling aan de dag geven met bijvoorbeeld recreatieve bezigheden.
Kan worden aangegeven hoeveel amv’s die deel uitmaken van de doelgroep van het Project Terugkeer inmiddels zijn teruggekeerd en hoeveel met onbekende bestemming zijn vertrokken?
In het project Terugkeer worden geen alleenstaande minderjarige vreemdelingen gefaciliteerd bij terugkeer. Ex minderjarige alleenstaande vreemdelingen komen pas in aanmerking voor de analoge facilitering vanuit het project Terugkeer als ze meerderjarig zijn. Bij de aanvang van het project beëindiging leefgelden is er een groep van ca 2 400 alleenstaande vreemdelingen vastgesteld die inmiddels meerderjarig was geworden (ex-amv) en tot de groep behoort die analoog aan het project Terugkeer wordt gefaciliteerd. De facilitering bij terugkeer vindt plaats nadat het leefgeld middels een beschikking van het COA is beëindigd. De ex-amv’s worden identiek behandeld als de volwassen vreemdelingen. Derhalve is er geen onderscheid gemaakt in de uitstroom met betrekking tot deze specifieke doelgroep. De ex-amv’s zijn vooralsnog niet apart gelabeld, waardoor de uitstroom op dit moment niet gespecificeerd kan worden.
Zijn er gegevens bekend over het aantal kinderen dat in de vreemdelingenopvang, op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet en artikel 6 Vreemdelingenwet, verbleef in 2005 en er momenteel verblijft?
In het kader van de kamervragen van het lid Lambrechts (D66) aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, ingezonden op 4 april 2006 met kenmerk 2050611090, wordt hiernaar momenteel onderzoek gedaan. Zoals bij brief van 8 mei 2006 aan uw Kamer is bericht, is nog niet alle noodzakelijke informatie voorhanden. Uw Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd.
Wat zijn achterliggende redenen voor de constatering door de Algemene Rekenkamer dat niet alle verantwoordingen van gemeenten in het kader van het Project Inburgering zijn voorzien van de voorgeschreven accountantsverklaring? Welke financiële risico’s zijn hieraan verbonden? Om hoeveel en welke gemeenten gaat het? Welke concrete sancties zijn recentelijk door de minister bepaald? Zijn er al sancties toegepast of te verwachten?
In 2005 dienden de G54-gemeenten een financiële verantwoording af te leggen over de oudkomersregelingen tot en met 2003. De constatering van de Algemene Rekenkamer dat niet alle verantwoordingen van gemeenten waren voorzien van de voorgeschreven accountantsverklaring is niet juist. Alle 54 gemeenten hebben een verantwoording ingediend die was voorzien van een accountantsverklaring. Hieraan zijn dus geen financiële risico’s verbonden.
Van de 54 gemeenten hebben:
– 42 gemeenten een goedkeurende verklaring overlegd;
– 12 gemeenten een verklaring met beperking/oordeelonthouding overlegd.
Met betrekking tot de 12 gemeenten die geen goedkeurende verklaring konden overleggen zijn de volgende conclusies getrokken:
– Bij 4 gemeenten was er geen reden tot het ondernemen van nadere actie. Dit betrof bevindingen van de accountant die betrekking hadden op de interpretatie van het controleprotocol en bevindingen met betrekking tot de aangeleverde beleidsinformatie bij de monitor inburgering oudkomers;
– Aan 3 gemeenten is verzocht om een aanvullend onderzoek te laten verrichten naar de rechtmatigheid van de verantwoorde bestedingen. Alle 3 gemeenten hebben aan dit verzoek voldaan en een nieuwe accountantsverklaring overlegd;
– Aan 5 gemeenten is het voornemen kenbaar gemaakt om een bedrag terug te vorderen dat niet aantoonbaar aan oudkomers was besteed. Deze gemeenten zijn in de gelegenheid gesteld om hun reactie op dit voornemen kenbaar te maken. Eén gemeente heeft hier geen gebruik van gemaakt, waarna het betreffende bedrag is teruggevorderd. Drie gemeenten hebben aanvullende informatie aangeleverd op basis waarvan het voornemen tot terugvordering is herzien. Bij één gemeente is de zaak nog in behandeling.
Inmiddels is bij 53 gemeenten overgegaan tot de financiële afwikkeling van de oudkomersregelingen. Bij 33 gemeenten is een deel van de verstrekte rijksbijdrage teruggevorderd, aangezien de bijdrage niet volledig was besteed aan de inburgering van oudkomers. Op het totaalbedrag van € 150 miljoen aan verstrekte rijksbijdragen is ruim € 13 miljoen teruggevorderd.
Hoeveel oudkomers staan er op dit moment op de wachtlijst voor een inburgeringstraject?
Zoals ik u eerder heb aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag d.d. 23 december 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 308, nr. 7.) en in het wetgevingsoverleg over het jaarverslag van het Ministerie van Justitie over 2004, d.d. 29 juni 2005 ben ik in het kader van de afschaffing van het Groot Project Inburgering oudkomers gestopt met het wachtlijstonderzoek (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 100 VI, nr. 10). Verder heb ik u toegezegd jaarlijks te rapporteren over de kernprestaties van het oudkomersbeleid (aantallen starters en afronders, uitval en taalvaardigheid) zoals uw Commissie voor de Rijksuitgaven heeft geadviseerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 083, nr. 43). Ik heb u mijn meest recente rapportages, de kwalitatieve rapportages inburgering oud- en nieuwkomers 2004, 6 oktober 2005 toegestuurd (TK 2005–2006, 30 304, nr. 3). De volgende rapportage kunt u komend najaar verwachten.
Hoeveel oudkomers zijn er in 2005 in staat gesteld een oudkomerstraject te starten en hoeveel oudkomers hebben in 2005 daadwerkelijk een inburgeringstraject afgerond? Wat is de reden om in het jaarverslag alleen de streefwaarde voor 2005 aan te geven en niet de daadwerkelijke gerealiseerde waarde?
De reden dat in het jaarverslag alleen de streefwaarden voor 2005 zijn aangegeven is gelegen in het feit dat de gerealiseerde aantallen nog niet bekend zijn op het moment dat het jaarverslag wordt opgesteld. Deze gegevens worden jaarlijks bij gemeenten opgevraagd via de monitor inburgering oudkomers. De gemeenten dienen deze gegevens uiterlijk medio mei aan te leveren. Op basis van de voorlopige cijfers blijkt dat in 2005 11 500 oudkomers zijn gestart met een inburgeringstraject en 13 500 oudkomers een traject hebben afgerond.
Hoeveel geld is er bespaard door het pas per 15 maart 2006 laten ingaan van de Wet inburgering in het buitenland?
Uitgangspunt bij de exploitatie van het basisexamen in het land van herkomst is, dat deze rijksbreed kostendekkend is. Aan examenkandidaten wordt een bedrag aan examenkosten ad € 350 in rekening gebracht. Hieruit worden alle kosten met betrekking tot de uitvoering van het examen gedekt, met name de kosten die op de buitenlandse posten worden gemaakt.
Doordat door de latere invoering in 2005 geen examens zijn afgenomen, zijn geen uitvoeringskosten gemaakt, waar tegenover staat dat ook geen inkomsten zijn ontvangen.
Er kan dan ook niet worden gesteld dat op de exploitatie van het examen is bespaard doordat de wet inburgering in het buitenland pas in maart 2006 in werking is getreden.
Op welke termijn wordt de implementatiewetgeving verwacht met betrekking tot verschillende Europese richtlijnen die in het kader van de JBZ-raad zijn aangenomen?
De voorbereiding van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht tot uitvoering van het EU-Kaderbesluit tot versterking van het strafrechtelijke kader voor de bestrijding van scheepsverontreiniging (Kaderbesluit 2005/667/JBZ van 12 juli 2005) is opgeschort in afwachting van de procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, aangespannen door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft bij het Hof beroep ingesteld tot nietigverklaring van het kaderbesluit. Gelet op het voorgaande, valt niet te zeggen of, dan wel wanneer het implementatiewetsvoorstel zal worden ingediend.
Met betrekking tot het concept-wetsvoorstel tot implementatie van het Europese kaderbesluit inzake wederzijdse erkenning van geldelijke sancties (Kaderbesluit 2005/214/JBZ van 24 februari 2005) is de consultatieronde afgerond. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel na het zomerreces bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese richtlijn betreffende de bewaring van gegevens (dataretentie) (Richtlijn 2006/24/EG van 15 maart 2006, L 105/54) is in voorbereiding. De consultatieronde is voorzien in deze zomer. Naar verwachting zal het wetsvoorstel dit najaar voor advies bij de Raad van State aanhangig kunnen worden gemaakt en voor het eind van dit kalenderjaar bij de Tweede Kamer kunnen worden ingediend.
Over het voorstel voor een verordening inzake het toepasselijke recht op niet- contractuele verbintenissen is een politiek akkoord bereikt. Het voorstel zal nu voor tweede lezing naar het Europees Parlement gaan. Over het tijdstip van eventuele aanpassingswetgeving kan derhalve geen voorspelling worden gedaan.
De eerste lezing van het Europees Parlement van het voorstel voor een verordening inzake «small claims» is nog niet voltooid. Dit geldt ook voor het voorstel voor een richtlijn inzake alternatieve geschilbeslechting.
Met betrekking tot de verordening inzake een Europees betalingsbevel zal in begin 2007 een uitvoeringswetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend.
De besprekingen over voorstellen inzake het toepasselijke recht op verbintenissen uit overeenkomst en inzake onderhoudsverplichtingen zijn kortgeleden gestart.
De voorstellen voor Europese regelingen inzake erfopvolging, echtscheiding, huwelijksvermogensregime en beslaglegging worden nog verwacht.
Het wetsvoorstel tot implementatie van de EU-richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 (PbEU 2004, L 16/44) betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen is op 19 mei 2006 bij de Tweede Kamer ingediend.
Het wetsvoorstel, verband houdende met de implementatie van de EU-richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004 betreffende het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 159 en L 229), is op 24 mei 2006 door de Tweede Kamer aanvaard.
Het wetsvoorstel tot implementatie van de EU-richtlijn 2004/82/EG van 29 april 2004 betreffende de verplichting van vervoerders om passagiersgegevens door te geven (PbEU L 261/24) is in voorbereiding. Verwacht wordt dat dit voorstel na het zomerreces voor advies aan de Raad van State kan worden voorgelegd en voor het eind van dit kalenderjaar bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.
Het wetsvoorstel tot implementatie van de EU-richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PbEU L 304/12) zal nog voor het zomerreces aan de Raad van State voor advies worden aangeboden en nog dit najaar aan de Tweede Kamer.
Voorts is gestart met de voorbereiding van een wetsvoorstel tot implementatie van de EU-richtlijn 2005/85/EG van 1 december 2005 (PbEU L 326/13) betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. Het voorstel kan thans aan Actal worden voorgelegd. Na de zomer kan het aan de MR worden aangeboden.
Algemene maatregelen van bestuur, die soms omvangrijker zijn dan de wetsvoorstellen waarmee deze corresponderen, worden verwacht in verband met de implementatie van de richtlijnen:
a. 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen; het ontwerpbesluit wacht tweede behandeling in de MR in verband met het van de Raad van State ontvangen advies;
b. 2004/82/EG van 29 april 2004 betreffende de verplichting van vervoerders om passagiersgegevens door te geven; wat betreft de inwerkingtreding geldt het tijdschema van het wetsvoorstel, waaraan het is gelieerd;
c. 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming; idem;
d. 2004/114/EG van 13 december 2004 betreffende studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (PbEU L 375/12); het ontwerpbesluit wordt op korte termijn aan de MR voorgelegd en de inwerkingtreding wordt nog dit kalenderjaar voorzien;
e. 2005/71/EG van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L 289/15); het ontwerp verkeert in de fase van (inter)departementale voorbereiding; inwerkingtreding wordt voorzien tegen uiterlijk oktober 2007;
f. 2005/85/EG van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus; wat betreft de inwerkingtreding geldt het tijdschema van het wetsvoorstel waaraan het is gelieerd.
Waarom is de efficiencytaakstelling die bedoeld was voor artikel 91.1 algemeen toegedeeld naar de overige operationele doelstellingen?
De efficiencytaakstelling betreft de door het Kabinet bij de begroting 2005 opgelegde taakstelling in verband met rijksbrede problematiek. De doorverdeling binnen Justitie heeft bij 1e suppletore begroting plaatsgevonden vanaf het niet-beleidsartikel 91. De grondslag van de taakstelling bestond uit een loongerelateerde component en de onderdelen agentschappen en zbo’s. Voor de interne doorverdeling is de grondslag van de opgelegde efficiencytaakstelling gehanteerd. Op deze wijze is de efficiencytaakstelling doorverdeeld aan de betreffende organisatieonderdelen waarvoor de taakstelling bedoeld was.
Hoe komt het dat de doorlooptijden in de sector Straf nauwelijks zijn verbeterd ten opzicht van 2004, terwijl wel het aantal afgehandelde zaken sterk is afgenomen ten opzichte van 2004 en ten opzichte van de begroting 2005?
De afname in de productie, zowel ten opzichte van realisatie 2004 als ten opzichte van de in de begroting 2005 opgenomen productie, heeft twee oorzaken. In de eerste plaats is dit het gevolg van een wetswijziging waardoor het nu mogelijk is om voor 90 dagen voorlopige hechtenis te bevelen, waar dit voorheen slechts voor 30 dagen kon. Hierdoor is het aantal beslissingen omtrent voorlopige hechtenis (raadkamerzaken) fors gedaald (-17% ten opzichte van 2004). In de tweede plaats is de daadwerkelijke gerealiseerde instroom lager geweest dan op voorhand was verwacht en zelfs marginaal lager dan in 2004 (1% lager dan in 2004). Bij de hoven daarentegen was de instroom en productie fors hoger dan in 2004 (8% hoger) en tevens hoger dan in de begroting 2005 was opgenomen (4% meer). Een en ander is overigens nader toegelicht in het jaarverslag van de rechtspraak dat ik onlangs aan uw Kamer heb toegestuurd.
Zoals in de toelichting op de doorlooptijden is aangegeven is eind 2005 de meting van doorlooptijden in strafzaken verbeterd. Hierdoor zijn de gemiddelde doorlooptijden in strafzaken niet zonder meer vergelijkbaar met voorgaande jaren. Om toch een vergelijking te kunnen maken met het voorgaande jaar heeft de Raad in het jaarverslag van de rechtspraak, dat ik inmiddels aan uw Kamer heb doorgezonden, de achtmaandscijfers gebruikt. Daaruit blijkt dat de doorlooptijden van de meervoudig behandelde strafzaken zijn toegenomen (van 102 naar 114 dagen), terwijl die van de enkelvoudig behandelde strafzaken in 2005 een duidelijke daling laten zien (van 42 naar 32 dagen).
Wat is de oorzaak van de fors lagere productie van strafzaken? Kan de zinsnede «De achtergrond hiervan is een punt van aandacht» worden opgemaakt dat de oorzaak nog onbekend is?
De afname in de productie, zowel ten opzichte van realisatie 2004 als ten opzichte van de in de begroting 2005 opgenomen productie heeft twee oorzaken. In de eerste plaats is dit het gevolg van een wetswijziging waardoor het nu mogelijk is om voor 90 dagen voorlopige hechtenis te bevelen, waar dit voorheen slechts voor 30 dagen kon. Hierdoor is het aantal beslissingen omtrent voorlopige hechtenis (raadkamerszaken) fors gedaald (-17% ten opzichte van 2004). In de tweede plaats is de daadwerkelijke gerealiseerde instroom lager geweest dan op voorhand was verwacht en zelfs marginaal lager dan in 2004 (1% lager dan in 2004). Bij de hoven daarentegen was de instroom en productie fors hoger dan in 2004 (8% hoger) en tevens hoger dan in de begroting 2005 was opgenomen (4% meer). Een en ander is overigens nader toegelicht in het jaarverslag van de rechtspraak dat ik onlangs aan uw Kamer heb toegestuurd. Op het moment van opstellen van het jaarverslag van Justitie waren bovengenoemde oorzaken nog onvoldoende uitgekristaliseerd.
Wat zijn gevolgen van de lager productie strafzaken voor de bestrijding van de criminaliteit?
Zoals ook in het antwoord op de vragen 98, 99 en 101 is aangegeven wordt de lagere productie in strafzaken met name veroorzaakt door een forse daling van het aantal beslissingen in het kader van voorlopige hechtenis (als gevolg van een wetswijziging). Deze ontwikkeling heeft geen directe relatie met de bestrijding van de criminaliteit. Voor het overige beschikte de rechtspraak in 2005 over voldoende capaciteit om het aanbod van het OM te kunnen verwerken.
Kan worden aangegeven bij wat voor soort strafzaken met name sprake is van een lagere productie?
De afname in de productie, zowel ten opzichte van realisatie 2004 als ten opzichte van de in de begroting 2005 opgenomen productie heeft twee oorzaken. In de eerste plaats is dit het gevolg van een wetswijziging waardoor het nu mogelijk is om voor 90 dagen voorlopige hechtenis te bevelen, waar dit voorheen slechts voor 30 dagen kon. Hierdoor is het aantal beslissingen omtrent voorlopige hechtenis (raadkamerzaken) fors gedaald (–17% ten opzichte van 2004). In de tweede plaats is de daadwerkelijke gerealiseerde afhandeling van strafzaken in eerste aanleg lager geweest dan op voorhand was verwacht en slechts marginaal lager dan in 2004 (1% lager dan in 2004). Een nadere onderverdeling naar soorten zaken is echter niet te geven.
Wat zijn de kosten van het CJIB per schadevergoedingsmaatregel?
In 2005 bedroegen de kosten van het CJIB per schadevergoedingsmaatregel € 303,13.
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Dittrich (D66), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Visser (VVD), Azough (GL), Van Egerschot (VVD), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Lambrechts (D66), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Vacature (algemeen), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Van Schijndel (VVD), Karimi (GL), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA), Halsema (GL), Timmer (PvdA) en Vergeer (SP).
In de begroting staat inderdaad de term instroom, maar in werkelijkheid gaat het om productie; daarom is hier ook de productie S&O in 2005 vermeld.
In de begroting staat inderdaad de term instroom, maar in werkelijkheid gaat het om productie.
O.a. vanwege vertraging in de administratieve verwerking van de rapportage van het persoonlijkheidsonderzoek in het systeem.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30550-VI-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.