30 550 V
Jaarverslag en slotwet ministerie van Buitenlandse Zaken 2005

nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2006

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft over het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaarverslag 2005 van het ministerie van Buitenlandse Zaken (kamerstuk 30 550 V, nr. 2) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 juni 2006.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Aartsen

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

Waarom beschikt het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog niet over richtlijnen voor de (maximum)kosten voor nieuwbouw van ambassades?

Tijdens het wetgevingsoverleg van 15 juni 2005 hebben wij uitgelegd waarom wij geen aanleiding zien de werkwijze te veranderen.

Wij hebben toen aangegeven een projectadministratie te voeren en dat maximumbedragen per project zijn opgenomen. Elk project wordt in de verschillende fasen begroot en er wordt een maximum bedrag vastgesteld. Er zijn vaste besluitvormingsmomenten over de gereserveerde middelen. Daarnaast wordt jaarlijks, als onderdeel van de reguliere planning en controlcyclus van BZ, een budgettair kader toegekend aan de Directie Huisvesting Buitenland voor huisvestingsprojecten. Van elk project wordt uiteraard een systematische administratie gevoerd.

2

Gaat het Ministerie een overkoepelend integriteitsbeleid formuleren? Zo ja, wanneer en zo nee, waarom niet? Werken nog steeds lokale medewerkers ongescreend in een vertrouwensfunctie?

Het Ministerie geeft aan de suggestie van de Algemene rekenkamer invulling door voorafgaand aan de intranetsite voor integriteit van het Ministerie een stuk toe te voegen waarin de samenhang tussen de verschillende onderdelen van het integriteitsbeleid wordt verduidelijkt. Het bijwerken van de intranetsite en het opnemen van bedoelde notitie zal naar verwachting voor einde 2006 zijn afgerond.

3

Wat zijn de resultaten van de analyse die de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking hebben gemaakt van de toename in de onrechtmatigheden in de verplichtingen en de betalingen? Welke maatregelen nemen de ministers om het aantal onrechtmatigheden te doen dalen. Heeft het gesprek met de Algemene Rekenkamer hierover plaatsgevonden en zo ja, wat zijn de conclusies hieruit?

In 2005 is het voorschotbeheer aanzienlijk verbeterd. Het foutenen onzekerhedenpercentage is afgenomen tot rond de 1%. Daarmee hebben wij voldaan aan de toezegging aan de Kamer naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van vorig jaar. Wij hebben in 2005 zowel uw Kamer, als de Rekenkamer uitgebreid geïnformeerd over de reeds genomen verbetermaatregelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 100 V, nr. 9). Aanvullend hieraan werden nieuwe cursussen ontwikkeld, instructies en controlelijsten gemaakt voor managers en nieuwe controle overzichten voor het Management Informatiesysteem vervaardigd. Net als de Rekenkamer zijn wij van mening dat de effecten van deze maatregelen ook nog in 2006 positief zullen doorwerken in het voorschotbeheer. Wij delen de zorg over het toegenomen percentage onjuistheden in de verplichtingen en betalingen. Binnenkort wordt de foutenanalyse 2006 met de Rekenkamer besproken.

4

Wat is de reden dat de ministers geen aanleiding zien om de werkwijze bij het beheer van de bouw van ambassades te herzien, noch voor het onderhoud bedragen op de begroting te reserveren?

Zie ook vraag 1. Bedragen voor onderhoud worden uiteraard wel opgenomen in de begroting, alleen worden deze bedragen niet geëxpliciteerd in de artikelsgewijze toelichting bij de begroting. Het financieel belang van het beheer en onderhoud is te gering om in de Memorie van Toelichting afzonderlijk in beeld te brengen.

5

Kunt u aangeven hoe en wanneer u de 105 lokale medewerkers met een vertrouwensfunctie alsnog gaat screenen, dan wel welke criteria u opstelt met betrekking tot een vertrouwensfunctie?

In overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in 2004 een definitieve lijst van vertrouwensfuncties opgesteld. De AIVD is direct hierna gestart met de screening van lokale krachten. Inmiddels is al een groot aantal medewerkers gescreend. Tegelijkertijd is er gewerkt aan de versterking van het veiligheidsdenken en integriteit en zijn er verschillende organisatorische en fysieke maatregelen, getroffen om dit te bevorderen.

Dergelijke maatregelen kunnen een omgeving creëren waarin minder functies als vertrouwensfuncties behoeven te worden benoemd. Zoals in de Wet op de Veiligheidsonderzoeken staat vermeld, is het veiligheidsonderzoek de resultante van al die maatregelen die een overheidsorganisatie zelf kan treffen om de betrouwbaarheid van de werkprocessen en het functioneren van medewerkers met de noodzakelijke waarborgen af te dekken.

In het verlengde hiervan wordt op dit moment dan ook gewerkt aan een nieuwe lijst van vertrouwensfuncties. Deze nieuwe lijst voorziet erin dat lokale medewerkers in de regel geen vertrouwensfuncties meer zullen vervullen. Dit zal in een aantal gevallen leiden tot veranderingen in taken en verantwoordelijkheden van de lokale medewerkers, waarbij mogelijke kwetsbaarheden in de functie zullen worden weggenomen.

6

Onderkennen de ministers dat de meting van doelstellingen, prestaties en middelen van direct belang is voor de inmiddels breed gevoerde discussie over de effectiviteit van de Nederlandse ontwikkelingsamenwerking? Moet uit de zeer tekortschietende prestaties van het Ministerie ten aanzien van de meting van doelstellingen en prestaties worden afgeleid dat het Ministerie geen houtsnijdend antwoord heeft op de kritiek die wordt geleverd op de (volgens critici te geringe) effectiviteit van de Nederlandse inspanning inzake ontwikkelingssamenwerking?

Uiteraard onderkennen wij dat het concreet benoemen en monitoren, voor alle operationele doelstellingen in de begroting, van de maatschappelijke effecten (outcome), de prestaties (output) en de inzet van middelen van groot belang is om de effectiviteit te bevorderen van het buitenlands beleid. Het beleid voor ontwikkelingssamenwerking maakt hier integraal deel van uit.

Wij herkennen ons niet in het beeld als zou de prestatie van het Ministerie ten aanzien van de meting van doelstellingen en prestaties tekortschieten. De Algemene Rekenkamer heeft in haar Rapport bij het Jaarverslag 2005 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geconstateerd dat het VBTB gehalte van begroting en jaarverslag een stijgende trend vertoont, waar het gaat om maatschappelijke effecten, prestaties en inzet van middelen. Specifiek ten aanzien van de informatie over prestaties stelt de Algemene Rekenkamer de stijgende trend als een positieve ontwikkeling te zien.

In de sfeer van besluitvorming en planning zijn behalve jaarverslag en begroting ook andere instrumenten ontwikkeld om op systematische manier realisatie van doelstellingen, prestaties en middelen te meten en te rapporteren. We lopen hiermee zeker niet achter bij andere donoren. Zo worden er door ambassades meerjarige strategische plannen opgesteld. Op het terrein van monitoring en evaluatie zijn dat naast het jaarverslag waarderingssystemen op activiteiten- en sectorniveau en de resultatenrapportage die in november vorig jaar voor het eerst aan de Kamer is aangeboden. Tevens wordt er elke 2 jaar een MDG-8 rapportage opgesteld. Toetsing van het buitenlands beleid, inclusief ontwikkelingssamenwerking, vindt ook plaats door middel van evaluaties, onder meer verzorgd door de IOB.

De inhoud van de begrippen effectiviteit en resultaat is het afgelopen decenium sterk veranderd. Via een aantal grote internationale conferenties in de jaren 90 heeft de Millenium Verklaring van 2000 heldere indicatoren voor voortgangsmeting vastgelegd. De indicatoren bij de Parijs Verklaring over de effectiviteit van hulp zijn pas dit jaar gedefinieerd. Het begrip effectiviteit is hierdoor verbonden geraakt aan de MDG’s en de Parijs Verklaring. Uitgangspunt bij beide is dat de voortgang van ontwikkelingsprocessen in ontvangende landen het uitganspunt vormt. Dit is een breuk met de tot dan toe bestaande praktijk, waarbij donordoelstellingen het uitgangspunt vormden voor resultaatmeting.

Resultaatsmeting is daarmee in een versnelling geraakt. Hiervan getuigt ook het uitbrengen van «Resultaten in Ontwikkeling». In deze rapportage heeft Nederland ook de keuze gemaakt om het partnerland in voortgangsmeting en verslaglegging centraal te stellen en om meer uit te gaan van gezamenlijke inzet en gezamenlijke resultaten. In het veld wordt hier actief aan gewerkt met donorpartners en ontvangende landen. Landeigen monitoring systemen moeten – uiteindelijk – in staat zijn om lokale verantwoording te ondersteunen. Als donoren kunnen wij hiervan gebruik maken voor onze eigen verantwoording naar het parlement of het algemene publiek. Een structureel probleem hierbij is de zwakke capaciteit voor statististiek in de partnerlanden. Dit vergt van ons allemaal een grotere en langere termijn inzet.

Naarmate landeigen systemen beter functioneren zal ook de informatiewaarde van begroting, jaarverslag en resultatenrapportage en achterliggende instrumenten kunnen toenemen, ook waar het gaat om informatie over de prestaties van ons Ministerie. Hiertoe zal Nederland zich – samen met onze partners – actief inzetten.

7

Wanneer zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken de definitieve financiële verantwoording over de uitgaven van het EU-voorzitterschap uitbrengen, zodat de Departementale Accountantsdienst (DAD) hierover een verklaring kan uitbrengen en de Algemene Rekenkamer een toets kan uitvoeren?

De departementale accountantsdienst heeft in week 21 een goedkeurende verklaring gegeven over de definitieve financiële verantwoording over de uitgaven van het EU-voorzitterschap.

8

Waarom willen de gezamenlijke rekenkamers ook inzicht hebben in de besteding van private hulpgelden in verband met de tsunami? Waarom willen publieke instellingen vaststellen of particuliere hulpgelden goed besteed zijn? Geschiedt dit met instemming van de betrokken particuliere hulporganisaties?

Aangezien het een zelfstandige activiteit van de Algemene Rekenkamer betreft die geheel onder haar eigen verantwoordelijkheid wordt uitgevoerd en die buiten de controle relatie valt die bestaat tussen het Ministerie en de Algemene Rekenkamer kan ik niet ingaan op de motivatie en inhoud van dit initiatief. Voor vragen omtrent het INTOSAI Tsunami Initiatief verwijs ik u daarom naar de Algemene Rekenkamer.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: De Haan (CDA) , Koenders (PvdA), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van Aartsen (VVD), Voorzitter, Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Samsom (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Jonker (CDA), Koşer Kaya (D66), Nijs (VVD), vacature CDA, voorzitter en vacature D66.

Plv. leden: Dijksma (PvdA), Vendrik (GL), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Van Schijndel (VVD), vacature algemeen, Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), vacature algemeen, Waalkens (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD), Kortenhorst (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Fessem (CDA) en Dittrich (D66).

Naar boven