Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30550-V nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30550-V nr. 6 |
Vastgesteld 6 juni 2006
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft over het jaarverslag 2005 van het ministerie van Buitenlandse Zaken (kamerstuk 30 550 V, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.
De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 juni 2006.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
In hoeverre gaf de samenwerking van Nederland met Tanzania in vorige jaren reeds een hoopvol beeld te zien? Hoe valt dit te rijmen met bevindingen die zijn neergelegd in het IOB-rapport «Poverty, policies and perceptions in Tanazania» van 2004? In welk opzicht is nu een trendbreuk opgetreden? In hoeverre komt de economische groei inmiddels ten goede van de bevolking? In hoeverre vormt corruptie nog steeds een beletsel voor een positieve ontwikkeling in Tanzania? In hoeverre wordt die corruptie effectief aangepakt?
De ontwikkelingen in Tanzania in de afgelopen jaren kunnen per saldo als positief worden gekenschetst. Sinds het midden van de jaren negentig is er sprake van macro-economische stabiliteit en dit economische beleid resulteert nu al enige jaren in groeipercentages boven de zes procent. Daarbij heeft een geleidelijke omschakeling plaatsgevonden van een centraal geleide economie naar een marktgerichte economie waarin de particuliere sector centraal staat.
Het relatief positieve beeld van de ontwikkelingen in Tanzania neemt niet weg dat de lessen van de IOB-evaluatie uit 2004 onverminderd relevant blijven. Die evaluatie richtte zich op twee district-ontwikkelingsprogramma’s in de periode 1987–2002. Hoewel het dus ging om een specifieke invalshoek in een andere periode en Nederland niet langer steun geeft op districtsniveau is de relatie tussen het beleid op macroniveau en behoeften op microniveau nog immer cruciaal. Dit vertaalt zich in het huidige Nederlandse programma onder andere in steun voor het beleid gericht op lokaal bestuur en decentralisatie.
De uitdaging blijft de economische groei om te zetten in een merkbare verlaging van de nog altijd hoge armoedecijfers. Belangrijk is dat de huidige regering en het parlement gecommitteerd zijn aan een krachtige armoedestrategie die een geïntegreerde aanpak van deze problematiek mogelijk maakt. Met de tweede Tanzaniaanse armoedestrategie is een duidelijke kwalitatieve verbeteringsslag gemaakt in vergelijking met de eerste van 2001–2004. Hieraan gekoppeld is bovendien aanzienlijke vooruitgang geboekt op het terrein van de donorharmonisatie in de vorm van een Joint Assistance Strategy. Deze inzet van de overheid samen met donoren zoals Nederland heeft in de afgelopen periode geleid tot een betere toegang van de armen tot water, onderwijs en gezondheidszorg.
Tanzania komt van ver wat corruptie betreft. Toen voormalig president Mkapa in 1995 aantrad trof hij een sterk corrupte overheid aan. Ten opzichte van deze situatie heeft zich een duidelijke verbetering voorgedaan, maar corruptie is nog steeds gemeengoed in de Tanzaniaanse maatschappij en vormt daarmee een belemmering voor effectieve armoedebestrijding. De Tanzaniaanse regering is zich daarvan bewust en de afgelopen jaren heeft zij de nodige vooruitgang geboekt op het terrein van de corruptiebestrijding, met name ook in het beheer van donorfondsen. De Kaufmann indicatoren voor «effectiviteit van de overheid» en «corruptiebestrijding» laten een flinke vooruitgang zien. De nieuwe regering Kikwete staat voor de uitdaging dit beleid voort te zetten. President Kikwete heeft zich sterk uitgesproken tegen corruptie en heeft persoonlijk directieven uitgevaardigd naar betrokken ministeries en de politie. Corruptie staat ook hoog op de agenda van de beleidsdialoog tussen overheid en donoren en is opgenomen in alle monitoringinstrumenten.
In hoeverre heeft Nederlandse betrokkenheid bij hervormingen bij politie en krijgsmacht in de Democratische Republiek Congo inmiddels geleid tot een beter optreden daarvan (ook wat betreft de naleving van de mensenrechten)?
Voor wat betreft de krijgsmacht in DRC steunt Nederland het nationale ontwapening-, demobilisatie- en re-integratie (DDR) programma onder auspiciën van de Wereldbank. Daarnaast steunt Nederland de samenstelling van geïntegreerde brigades die bestaan uit voormalige regeringssoldaten en rebellen. Met Nederlandse steun werkt het Zuid-Afrikaanse leger aan verbetering van de leefomstandigheden in twee militaire integratiekampen in Oost Congo: Nyaleke en Rumangabo.
Het DDR-programma levert inmiddels een substantiële bijdrage aan verbetering van de veiligheid in de DRC. Via het programma hebben inmiddels ruim 110 000 strijders (waaronder ruim 18 000 kindsoldaten) gekozen voor demobilisatie en terugkeer in de civiele maatschappij. Zo’n 40 000 strijders kozen voor integratie in het Congolese leger die echter nog steeds problematisch verloopt, voornamelijk als gevolg van een slechte organisatie van en logistieke ondersteuning door het (bestaande) leger.
Meer dan 80 000 strijders hebben nog geen kans gehad deel te nemen aan het programma. De indruk bestaat dat invloedrijke politici, waaronder voormalige rebellenleiders, gewapende groepen achter de hand houden. Onder sterke druk van de internationale gemeenschap wordt geprobeerd nog voor de verkiezingen zoveel mogelijk strijders te laten deelnemen aan het DDR-programma.
Het optreden van het Congolese leger is nog steeds problematisch. Ook de geïntegreerde brigades maken zich nog regelmatig schuldig aan schending van de mensenrechten en worden als gevolg hiervan in sommige gebieden door de bevolking met wantrouwen bekeken. Nederland speelt een actieve rol bij het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen door het leger. Met de noodzakelijke grondige hervorming van de veiligheidssector in de DRC kan echter pas worden begonnen zodra een nieuw gekozen regering is aangetreden.
Voor wat betreft de politie heeft Nederland in 2004 een bijdrage geleverd van EUR 500 000 voor de uitrusting van de Geïntegreerde Politie-eenheid (UPI) te Kinshasa. Deze eenheid (ongeveer 1000 mannen en vrouwen uit alle delen van het land) is tot stand gekomen met behulp van de Europese Unie, en wordt sindsdien begeleid door de Europese Politiemissie EUPOL Kinshasa. Nederland neemt aan EUPOL deel met twee officieren van de Koninklijke Marechaussee. De UPI heeft zich, mede dank zij de internationale begeleiding en de goede uitrusting, ontwikkeld tot een professionele politie-eenheid.
Nederland heeft tot slot EUR 5 miljoen bijgedragen aan het UNDP trust fund voor de beveiliging van de verkiezingen op 30 juli a,s. waarmee agenten van de Congolese politie (PNC) worden getraind en uitgerust om stembureaus te beveiligen.
Hoe heeft het kabinet de motie Brinkel/Van der Laan (29 800 V, nr. 29) uitgevoerd, die vroeg om vasthoudend beleid van de EU richting Cuba, om de vrijlating van dissidenten te bevorderen en om de expertise van Midden- en Oost-Europeanen in te zetten in de overgang van communistische dictatuur naar democratie?
De regering heeft zich in EU-verband ingezet voor een krachtig gezamenlijke EU-beleid jegens Cuba. De inbreng van de Midden-Europese landen is daarbij van grote waarde, mede vanwege hun ervaringen in het verleden. Onder Brits en Oostenrijks voorzitterschap zijn de Cubaanse autoriteiten bekritiseerd over de mensenrechtensituatie in hun land en is aangedrongen op vrijlating van alle politieke gevangenen. Bilateraal is laatstelijk op 18 mei jl. bij de nieuwe Cubaanse ambassadeur in Nederland aangedrongen alle politieke gevangenen vrij te laten en de intimidatie van dissidenten («actos de repudio») te staken. De EU-vertegenwoordigingen in Havanna volgen de mensenrechtensituatie in Cuba nauwlettend en doen al het mogelijke om de vreedzame oppositie te ondersteunen.
Op welke punten wordt het bestaande beleid in het kader van duurzame ontwikkeling geïntensiveerd?
Vele ecosystemen staan onder grote druk en daardoor wordt het duurzame beheer van de natuurlijke hulpbronnen urgent. Door deze alarmerende milieudegradatie en de hiermee samenhangende risico’s voor conflict is internationaal handelen noodzakelijk. In het kader van veiligheid en stabiliteit in relatie tot milieu gaat meer aandacht naar een verantwoord milieubeheer door regionale samenwerkingsverbanden. Op een aantal beleidsterreinen zal de Nederlandse inzet geïntensiveerd worden. Hierbij staan de WEHAB thema’s centraal te weten Water, Energie, Gezondheid, Landbouw en Biodiversiteit.
Specifieke punten van intensivering zijn:
– het beter en duurzamer benutten van de mogelijkheden van een marktgebaseerd economisch instrumentarium: het vermarkten van milieugoederen en -diensten in samenwerking met het bedrijfsleven; het stimuleren van technologieontwikkeling en toepassing; het sturen op verandering naar duurzame consumptie en gedragspatronen.
– Nederland zal de aanbevelingen van de Millennium Ecosystem Assessment opvolgen. Regionale programma’s op het gebied van duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen worden dit jaar gestart in het Amazonegebied en een wereldwijd programma met IUCN; een soortgelijk programma is in het Congo Basin in voorbereiding. Daarnaast wordt extra ingezet op vergroening van bestuur en macro-economisch sectorbeleid.
Andere intensiveringen die plaatsvinden in het kader van de programma’s voor milieu en water zijn het Energy for All initiatief en de doelstelling om 50 miljoen mensen aan drinkwater en sanitatie te helpen.
Intensivering heeft ook plaatsgevonden op het gebied van bedrijfsvoering. Duurzame ontwikkeling is bij BZ een integraal onderdeel geworden van de jaarplancyclus. Het is de ambitie om eind 2006 de basis te hebben gelegd voor een volledig duurzame bedrijfsvoering. Te denken valt aan inkoop, catering, energie, transport, papier, gebouw en opleidingen.
Van de vijf operationele doelstellingen van het kabinet voor de rechten van de mens zijn er twee niet gehaald, en drie slechts gedeeltelijk. Tegelijkertijd is er voor mensenrechtenprogramma’s EUR 7,5 miljoen méér uitgegeven dan geraamd. Is het kabinet van mening dat haar mensenrechtenbeleid effectief kan worden genoemd?
Ik ben tevreden over de bereikte resultaten van het mensenrechtenbeleid. De eerste beleidsdoelstelling (de oprichting van de VN-Mensenrechtenraad) is inmiddels gehaald en dankzij een intensieve campagne is Nederland verkozen tot één van de eerste 47 leden van de Raad. De tweede beleidsdoelstelling is grotendeels gehaald. De implementatie van de EU-richtlijnen inzake mensenrechtenactivisten verloopt naar tevredenheid. Met betrekking tot het actieplan «Kinderen en gewapend conflict» gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat het Nederlandse ambitieniveau ten tijde van het voorzitterschap erg hoog lag. De opeenvolgende voorzitterschappen hebben het thema opgepakt maar richtten zich meer op politieke agendering dan op uitvoering van het meer alomvattende actieplan. Voor wat betreft het functioneren van het Afrikaanse Hof voor de Rechten van de Mens staat de eerste zitting gepland voor juni, waarmee deze doelstelling inmiddels bereikt is. De overige twee doelstellingen hebben beide een wat langere tijdspanne. Desalniettemin is er wel degelijk vooruitgang geboekt. Zo schenken Nederland en de EU in politieke contacten met de landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten nadrukkelijker aandacht aan mensenrechtenkwesties. Voor wat betreft de laatste beleidsdoelstelling kan ik u melden dat er inmiddels 7 pilot-missies zijn uitgevoerd en dat de implementatie van de mensenrechtenbenadering in 2006 met kracht wordt voortgezet.
Met een aantal activiteiten om bovenstaande doelen te behalen zijn geen middelen gemoeid. Genoemde uitgavenstijging heeft te maken met de verhoging van de uitgaven voor de Faciliteit Strategische Activiteiten Mensenrechten en Goed Bestuur, op uitdrukkelijk verzoek van uw Kamer. Door middel van deze verhoging zijn bij voorrang activiteiten gefinancierd van lokale NGO’s ter bevordering van mensenrechten in prioritaire regio’s. Nederland ondersteunt uit deze middelen onder andere mensenrechtenorganisaties in Noord-Afrika en het Midden-Oosten en mensenrechtenactivisten in Zimbabwe.
Nederland stelde in 2005, net als in de jaren daarvoor, als een van deze operationele doelstellingen meer effectiviteit te bewerkstelligen in multilaterale mensenrechtenfora. Dat is niet gerealiseerd. Is dat wederom een doelstelling voor 2006? Zo ja, is het gezien de voortdurende niet-constructieve opstelling van de Niet-gebonden landen (NAM) wel realistisch om in 2006 opnieuw effect te verwachten?
Dit is inderdaad wederom een doelstelling voor 2006. De regering hecht veel belang aan de bevordering van effectieve bescherming van mensenrechten wereldwijd, maar realiseert zich dat dit een grote uitdaging is en in de komende jaren zeker ook zal blijven. Dit geldt tevens voor de effectiviteit van internationale mensenrechtenfora, waar Nederland zich ook komend jaar sterk voor wil blijven maken. In het afgelopen jaar is een grote inzet gepleegd om de vormgeving van de nieuwe Mensenrechtenraad te beïnvloeden opdat deze daadkrachtiger zou kunnen optreden dan zijn voorganger, de Mensenrechtencommissie. Hoewel de regering niet op alle vlakken tevreden is over de wijze waarop de Raad is opgezet, zie ik toch ook kansen en mogelijkheden voor een meer effectieve werkwijze. In juni zal de eerste zitting van de Mensenrechtenraad plaats vinden en Nederland zal als lid daaraan deelnemen. Nederland wil zich sterk maken voor het vaststellen van krachtige regels ten aanzien van de werkwijze van de Raad, zodat de overeengekomen mechanismen (bijvoorbeeld het systeem van een jaarlijkse «review» van de mensenrechtensituatie in alle lidstaten) effectief zullen kunnen werken om mensenrechten te bevorderen. Ook zal Nederland zich sterk maken voor een herziening van het systeem van Speciale Procedures (zoals rapporteurs) waardoor ook hier de daadkracht wordt vergroot en niet afgezwakt. Nederland gaat daarbij – waar mogelijk in EU-kader – actief de dialoog aan met landen die een andere positie kiezen en zal pogen zoveel mogelijk medestanders te werven.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de definiëring en de rechtsregels van het misdrijf agressie binnen het Statuut van het Internationaal Strafhof?
Zoals ik heb aangegeven bij de begrotingsbehandeling 2006, zijn de onderhandelingen over dit onderwerp reeds jaren gaande; sinds september 2002 vinden deze onderhandelingen plaats in een speciale werkgroep van de partijen bij het Internationaal Strafhof, waaraan ook vele staten deelnemen die (nog) geen partij zijn bij het Strafhof. Het Strafhof zal pas rechtsmacht kunnen uitoefenen over het misdrijf agressie, wanneer een definitie van dit misdrijf in het Statuut is opgenomen, alsmede de voorwaarden waaronder het Hof rechtsmacht kan uitoefenen ter zake van dit misdrijf. Op grond van het Statuut kan dit pas gebeuren vanaf 1 juli 2009, samenhangend met de beoogde herzieningsconferentie ter behandeling van wijzigingen van het Statuut.
De onderhandelingen hebben nog geen concrete resultaten opgeleverd, al zijn hier wel aanzetten toe gedaan. Tijdens de laatste informele «Intersessional Meeting» van de speciale werkgroep in Princeton (VS) in juni 2005, is besloten de onderhandelingen te concentreren op drie onderwerpen: de te formuleren definitie van het misdrijf agressie, de toepasselijkheid van algemene beginselen van strafrecht op het misdrijf agressie, en tenslotte de voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht door het Strafhof.
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling 2006 reeds meldde, zal ik de Kamer op gezette tijden informeren over de voortgang van de besprekingen met betrekking tot dit belangrijke dossier.
Welke inzet pleegt het kabinet om ervoor te zorgen dat opeenvolgende voorzitterschappen wel de actiepunten inzake de bescherming van mensenrechtenactivisten opnemen, uitdragen en uitvoeren?
Nederland onderhoudt nauwe contacten met zowel de opeenvolgende voorzitterschappen, het Raadssecretariaat als de lidstaten (onder andere in het kader van de raadswerkgroep inzake mensenrechten) met over de implementatie van de EU-richtlijnen inzake mensenrechtenactivisten. Mede hierdoor heeft het Oostenrijkse voorzitterschap dit jaar het initiatief genomen om de implementatie van de richtlijnen te evalueren en op basis daarvan nieuwe initiatieven te ontplooien om kennis over en gebruik ervan te bevorderen.
In 2005 heeft Nederland, in nauw overleg met het maatschappelijk middenveld, een speciaal handboek inzake de EU-richtlijnen ten behoeve van mensenrechtenactivisten samengesteld en dit onder alle Europese Ambassades buiten de Europese Unie verspreid. Vertegenwoordigers van EU-landen in derde landen spelen immers een belangrijke rol op dit gebied, aangezien ze in direct contact staan met mensenrechtenactivisten, regeringen én internationale mensenrechtenorganisaties. Het handboek bevat nuttige informatie over de EU richtlijnen inzake mensenrechtenactivisten én praktische suggesties om actie op ambassadeniveau te kunnen ondernemen.
Nadat het Britse voorzitterschap zicht richtte op vrijheid van meningsuiting voor mensenrechtenactivsten, besteden het Oostenrijkse en Finse voorzitterschap speciale aandacht aan de positie van vrouwelijke mensenrechtenactivisten.
Wat is volgens het kabinet de beste oplossing voor het Afrikaanse Hof voor de Rechten van de Mens en welke stappen onderneemt het kabinet om de patstelling te helpen doorbreken?
Na de ratificatie door 15 Afrikaanse landen is het protocol voor de oprichting van het hof op 25 januari 2004 in werking getreden. Tijdens de eind januari 2006 gehouden top van de Afrikaanse Unie zijn de elf rechters van het hof benoemd. De rechters zullen binnenkort, tijdens de eerste zitting worden ingezworen. Van de in het jaarverslag genoemde patstelling is dan ook inmiddels geen sprake meer. Daarmee is de doelstelling alsnog gerealiseerd.
Wat zijn de resultaten van de besprekingen van de mensenrechtenambassadeur met de Ethiopische autoriteiten?
Zoals gesteld in mijn brief van 8 maart jongstleden (Kamerstuk 30 300 V, nr. 112) was de bereidheid van de Ethiopische autoriteiten om het gesprek aan te gaan tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur in september 2005 gering. Een aantal afspraken met vakministeries kon niet tot stand komen. Terwijl in gesprekken met de ombudsman, de mensenrechtencommissaris, de vice-president van de Hoge Raad, internationale actoren en Ethiopische NGO’s een goed beeld van de mensenrechtensituatie verkregen kon worden, kan niet gesteld worden dat uit het contact met de Ethiopische overheid concrete resultaten zijn voortgevloeid.
Welke belemmeringen zijn er ten aanzien van een voorspoedige parlementaire goedkeuring en afronding voor de genoemde zetelovereenkomsten en de multilaterale overeenkomst met het Internationaal Strafhof?
De regering stelt zich voor de bilaterale zetelovereenkomst tussen het Internationaal Strafhof en Nederland en het multilaterale Verdrag inzake de voorrechten en immuniteiten van het Internationaal Strafhof tegelijkertijd ter goedkeuring aan het parlement voor te leggen.
Het Verdrag inzake de voorrechten en immuniteiten van het Internationaal Strafhof werd reeds in 2003 door Nederland ondertekend.
De onderhandelingen over de zetelovereenkomst van het Internationaal Strafhof zijn nog niet afgerond. Met name over de tekst van een meestbegunstigingsclausule en de hiermee samenhangende privileges vinden nog discussies plaats. Het streven is de tekst dit jaar tijdens de Jaarvergadering (23 november–1 december 2006) ter goedkeuring voor te leggen aan de Statenpartijen. Na aanvaarding door de Statenpartijen kan de zetelovereenkomst worden ondertekend en aan het parlement ter goedkeuring worden voorgelegd.
Wat zijn volgens het kabinet de belangrijkste punten ten aanzien van de bestrijding en terugdringing van het internationale terrorisme waarbij op EU-niveau nog geen of te weinig voortgang is geboekt?
In 2005 is op EU-niveau met de bestrijding van terrorisme goede vooruitgang geboekt, maar op een aantal onderdelen moet het werk nog intensiever ter hand worden genomen. Over de stand van zaken ging uw kamer op 28 september 2005 een brief toe. Voorbeelden van sindsdien totstandgekomen wetgeving zijn de in december 2005 door de Raad aangenomen richtlijn over de bewaring van telecommunicatiegegevens en de Derde witwasrichtlijn. De deadline voor het Europees Bewijsverkrijgingsbevel van december 2005 is echter niet gehaald. Hopelijk zal het mogelijk blijken nog onder het Oostenrijkse voorzitterschap overeenstemming te bereiken over dit onderwerp. Een voorstel inzake de verstrekking van informatie die is verkregen bij de activiteiten van veiligheids- en inlichtingendiensten met betrekking tot terroristische misdrijven is voorlopig van de baan, nu is gebleken dat veel lidstaten, waaronder Nederland, ernstige bezwaren tegen het voorstel koesterden.
Op het terrein van crisisbeheersing nam de Raad in 2005 onder andere conclusies aan over crisismanagement. De deadline voor een Commissie-mededeling over bescherming kritische infrastructuur werd niet gehaald. De reacties van de Lidstaten op een Groenboek van de Commissie over deze materie liepen namelijk zeer uiteen. Nederland is met de EU-contra-terrorismecoördinator De Vries van mening dat vitale infrastructuur en crisismanagement prioriteit moeten blijven houden.
Van belang is dat de Europese Raad van 15 en 16 december 2005 de EU Strategie inzake terrorismebestrijding vaststelde. Hierin zijn vier hoofddoelstellingen verwoord, te weten preventie, bescherming, verstoring en respons. In de strategie wordt aangegeven op welke wijze de EU bijdraagt aan de verwezenlijking van deze doelstellingen: door capaciteitsopbouw, door facilitatie van samenwerking tussen de politie- en justitiediensten van de Lidstaten, alsook tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, door de ontwikkeling van gezamenlijke responscapaciteit en door het stimuleren van samenwerking met derde landen. Een gedetailleerd Actieplan maakt onderdeel uit van de Strategie. Op basis van dit Actieplan zijn verder een specifieke strategie en een plan van aanpak voor radicalisering en rekrutering voorbereid. Nederland vraagt in dit verband specifieke aandacht voor het internet.
Nederland blijft hechten aan een voortvarende uitvoering van het EU-actieplan waarin maatregelen binnen de daarvoor gestelde deadlines worden uitgevoerd. Daarnaast acht Nederland het van belang dat de onderlinge samenhang van de maatregelen wordt gewaarborgd.
Wat zijn de belangrijkste knelpunten ten aanzien van het EU-instrumentarium voor bevriezing van tegoeden? Is er een tijdsplan voor implementatie en op welke termijn kan de genoemde gedragscode voor charitatieve instellingen worden verwacht?
De Raad noemde een aantal prioriteiten in de strategie tegen terrorismefinanciering:
– overeenstemming over een verordening over girale overmakingen;
– aanneming van de derde witwasrichtlijn en de verordening inzake de controle op contantenverkeer;
– overeenstemming over een gedragscode ter voorkoming van het misbruik van liefdadigheidsinstellingen door terroristen;
– een evaluatie van de prestaties van de EU in het algemeen;
– bij de lidstaten op aandringen dat alomvattend financieel onderzoek deel uitmaakt van alle terrorisme-onderzoek en dat ruime bevoegdheden op het gebied van de bevriezing van activa worden ontwikkeld.
De deadline voor implementatie was december 2005.
Het belangrijkste knelpunt vormt de gedragscode. De Commissie heeft eind 2005 een brede mededeling gepresenteerd over het beschermen van de non-profitsector en het voorkomen dat deze misbruikt wordt voor financiering van terrorisme. De eerste consultaties met de non-profit sector hebben plaatsgevonden. Er is nog geen tijdspad vastgesteld voor vaststelling van de gedragscode.
Wat zijn resultaten van de dialoog van de EU met derde landen over terrorismebestrijding? Kunt u de belangrijkste voorbeelden noemen?
De EU heeft met name ingezet op het aspect van de verlening van technische assistentie aan acht prioritaire landen. In eerste instantie wordt daarbij steun verleend aan Marokko en Algerije. De EU heeft een aantal deelonderwerpen geïdentificeerd, zoals radicalisering en rekrutering, financiering en rechtshandhaving. Nederland leidt ten aanzien van Marokko het deelonderwerp radicalisering en rekrutering. Ten aanzien van Algerije geeft Nederland bijdragen bij havenbeveiliging en bestrijding van documentfraude.
Een belangrijk forum voor de dialoog vormt Euromed, het overleg tussen Europese en Mediterrane landen. Tijdens de Top in Barcelona in november 2005 werd een Code of Conduct aangenomen waarin de gemeenschappelijk strijd tegen het terrorisme nog eens werd benadrukt.
Wat zijn de volgende stappen van het kabinet nu de Toetsingsconferentie van het Non-Proliferatieverdrag (NPV) is mislukt?
De regering zal hier uitgebreid op ingaan in haar reactie op het rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken getiteld «het Nucleaire Non-Proliferatieregime», dat binnenkort aan de Kamer zal worden toegezonden. In algemene zin kan worden opgemerkt, dat de regering het belang van verdragsmatige wapenbeheersing en -ontwapening ten zeerste onderschrijft, en dat het NPV wordt gezien als de hoeksteen hiervan. Teneinde de toekomst van het NPV veilig te stellen zal het nodig zijn vooruitgang te boeken op het terrein van de verdragsmatige aanpak. In concreto betekent dit dat nu alles in het werk wordt gesteld om het NPV te versterken, ondermeer door het IAEA Additioneel Protocol aanvaard te krijgen als de verificatie-standaard onder het NPV. Daarnaast wordt krachtig bevorderd dat de Ontwapeningsconferentie te Genève zonder verder tijdverlies een aanvang maakt met de onderhandelingen over een Fissile Material Cut Off Treaty (FMCT); een verdrag dat de productie van splijtstof voor explosiedoeleinden beoogt stop te zetten. Hopelijk zal dit ertoe leiden dat de eerste voorbereidingsvergadering voor de NPV-Toetsingsconferentie van 2010, die in het voorjaar van 2007 zal plaatshebben, in een constructieve atmosfeer kan aanvangen.
Welke doelstellingen hanteert u voor de expertgoep die in 2006 onderhandelingen zal starten over illegale tussenhandel van kleine wapens?
In de VN resolutie (A/RES/60/81) inzake de illegale handel in kleine en lichte wapens is overeengekomen dat de expertgroep zich zal buigen over de mogelijkheden om de internationale samenwerking op het gebied van de illegale tussenhandel te bevorderen. In het concept-uitkomstdocument van de aanstaande VN Herzieningsconferentie over het VN Actieprogramma inzake kleine en lichte wapens (26/6–7/7) is thans een concreter mandaat voor de expertgroep opgenomen teneinde te komen met aanbevelingen op het gebied van de tussenhandel in kleine en lichte wapens en om te bezien of een internationaal instrument haalbaar dan wel wenselijk wordt geacht.
Nederland is van mening dat de expertgroep idealiter een concept-instrument zou dienen op te stellen, opdat op grond daarvan internationale onderhandelingen kunnen plaatsvinden over een verdrag inzake de beperking van de illegale tussenhandel in kleine en lichte wapens.
Op welke wijze heeft het kabinet bijgedragen aan versterking van de juridische structuur van (Oost-)Congo en het tegengaan van straffeloosheid (amendement Brinkel c.s., 29 800 V, nr. 15)?
Naar aanleiding van het amendement Brinkel is besloten EUR 1,6 miljoen van het aanvankelijk voor Rwanda voorziene budget 2005 te besteden aan versterking van het juridische systeem in de Grote Meren Regio ten einde straffeloosheid van plegers van misdaden tegen de menselijkheid tegen te gaan.
In april 2005 is EUR 0,5 miljoen van deze EUR 1,6 miljoen toegezegd aan een Rwandees mediaprogramma gericht op het tegengaan van straffeloosheid van plegers van misdaden tegen de menselijkheid. Dit programma, uitgevoerd door radio Benevolencia, heeft als doel het aanwakkeren van discussies over verzoening, rechtvaardigheid en straffeloosheid. Onderzoek heeft uitgewezen dat 90,6 % van de Rwandese bevolking regelmatig naar de programma’s van Benevolencia luistert. Uit onderzoek bleek tevens dat luisteraars (in verhouding tot niet-luisteraars) een andere houding aannemen ten aanzien van conflict en minder geneigd zijn zich te laten manipuleren om te komen tot gewelddadig gedrag. Met de Nederlandse bijdrage wordt het programma uitgebreid naar de DRC.
Het resterende bedrag, EUR 1,1 miljoen, is toegezegd aan een multilateraal trust fonds, waaruit activiteiten in het kader van het REJUSCO-programma gefinancierd worden. REJUSCO (Programme de Restauration de la Justice à l’Est de la République Démocratique du Congo) beoogt straffeloosheid te bestrijden door het overheidsgezag te herstellen in Oost-Congo. Activiteiten betreffen het verbeteren van het functioneren van de justitiële keten en het renoveren van justitiële gebouwen in de provincies Noord-Kivu, Zuid-Kivu en Ituri. Binnen het REJUSCO-programma wordt dit gezien als een essentiële beginfase om het vertrouwen van de Congolese burger in de overheid te herstellen.
Hoe is het mogelijk dat Nederland over 2005 EUR 1,14 miljard meer heeft afgedragen aan de Europese Unie dan in 2004, en EUR 300 miljoen meer dan was geraamd, terwijl Nederland over 2005 juist streefde naar een verbetering van haar netto-betalerspositie?
De verslechtering van de netto-betalerspositie onder de huidige meerjarenbegroting (2000–2006) was een belangrijk punt van zorg voor de Nederlandse regering. Onder de huidige afspraken zal de netto-positie ook in 2006 verslechteren. Deze situatie heeft de Nederlandse onderhandelingsinzet voor de nieuwe meerjarenbegroting (2007–2013) bepaald. In december 2005 werd over deze nieuwe meerjarenbegroting een akkoord bereikt, waarbij Nederland vanaf 2007 jaarlijks een korting van EUR 1 miljard heeft bedongen. Vanaf 2007 zal de Nederlandse netto-positie weer verbeteren.
Wat heeft het kabinet zelf binnenslands gedaan om brede erkenning en benutting van de bijdrage die schone technologie kan leveren aan duurzame economische groei te bevorderen en hoe verhoudt deze doelstelling zich tot het beperken of afschaffen van subsidieregelingen die deze innovaties en technologie stimuleren?
In Europees verband heeft het kabinet, sinds het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2004, herhaaldelijk aandacht gevraagd voor de bevordering van eco-efficiënte innovaties met het oog op de kansen die zulke innovaties bieden voor economische groei en werkgelegenheid. Dit heeft mede geleid tot brede erkenning van dit gedachtegoed op Europees niveau. Zo is onder leiding van Europees Commissaris Verheugen een werkgroep op hoog niveau in het leven geroepen die zich buigt over de kansen voor synergieën op de terreinen concurrentievermogen, energie en milieu.
Voor de nationale context ten aanzien van de bevordering van erkenning en benutting van de bijdrage die schone technologie kan leveren aan duurzame economische groei en de wijze waarop deze doelstelling zich verhoudt tot het beperken of afschaffen van subsidieregelingen die deze innovaties en technologie stimuleren, zij verwezen naar het beleidskader terzake van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en Economische Zaken (EZ).
Wat is er in 2005 gedaan met betrekking tot de monitoring en naleving van de associatieverdragen, met name waar het passages over dialoog, mensenrechten, rechten van minderheden, democratie en goed bestuur betreft?
Het stimuleren van democratiseringsprocessen, hervormingen en de eerbiediging van de mensenrechten vinden hun vertaling voor de landen rond de Middellandse Zee in het Barcelona-proces, de EU-associatieakkoorden en het Europees Nabuurschapsbeleid. De EU heeft gekozen voor de kritische dialoog met de mediterrane landen met het associatieakkoord als hoeksteen. In de akkoorden worden onder andere de politieke uitgangspunten van de samenwerking neergelegd, die vervolgens moeten worden geïmplementeerd. Met bijna alle landen (met uitzondering van Algerije en Syrië) die in 1995 de Barcelona-declaratie ondertekenden, zijn inmiddels Associatieakkoorden afgesloten.
Standaard onderdeel van de associatieakkoorden met derde landen is de politieke clausule die als essentieel element in de akkoorden wordt opgenomen. Hiermee onderstreept de EU het belang dat zij hecht aan het respect voor politieke hervormingen in de breedste zin van het woord. Na de inwerkingtreding van het akkoord wordt door middel van bespreking van politieke kwesties in de associatieraad en het associatiecomité invulling gegeven aan de deze clausule in de associatieakkoorden. De Europese Commissie heeft in de Mededeling «Een nieuwe impuls voor mensenrechten en democratisering met Mediterrane partners» (COM(2003) 294 def, 21/05/2003) voorstellen gedaan om de bestaande afspraken op het gebied van democratisering en mensenrechten nadrukkelijker te operationaliseren. De regering heeft hiervoor in EU-verband expliciet haar steun uitgesproken. Met name de voorgestelde combinatie van het oprichten van werkgroepen voor mensenrechten en democratisering onder de associatieverdragen, het overeenkomen van nationale actieplannen, waarin het respect voor mensenrechten wordt opgenomen, en het in enige mate koppelen van prestaties op mensenrechtengebied en democratisering aan het beschikbaar stellen van extra EU-financiering voor de betreffende landen zal volgens de regering leiden tot een effectievere dialoog en samenwerking met deze landen. Het biedt bovendien de mogelijkheid om in Europees verband periodieke rapportages over verbetering of verslechtering van de situatie tot stand te brengen. Nederland streeft er in EU-verband naar om deze voorstellen onverkort uit te voeren.
Wat is de reden dat vanuit de verantwoordelijkheid van de onder de Directie Integratie Europa ressorterende beheerscomités niet actief is gewerkt aan de verbetering van bestaande regionale instrumenten?
Vanaf 1 januari 2007 komt het bestaande instrumentarium voor externe hulp er geheel anders uit te zien. De nieuwe instrumenten moeten de Gemeenschap in staat stellen in het kader van haar externe beleid op effectievere, snellere en meer geïntegreerde wijze, financiële, economische en technische steun te verlenen aan derde landen en regio’s. Sinds 2005 zijn er intensieve discussies geweest binnen de Raad, maar ook tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie over de conceptverordeningen inzake deze instrumenten die naar verwachting spoedig worden afgerond. Nederland heeft zich zeer actief opgesteld in deze discussie, omdat Nederland de verbetering van de effectiviteit van de hulp hoog in het vaandel heeft staan. Waar mogelijk heeft de Directie Integratie Europa de project- en programmavoorstellen zoals door de Commissie gepresenteerd in de beheerscomités kritisch bekeken, maar Nederland achtte het van groter belang de aandacht te richten op de toekomstige instrumenten voor externe hulp.
Zijn de nieuwe externe instrumenten voor buitenlands beleid (deels) in de plaats gekomen van bestaande regionale instrumenten en heeft dit geleid tot beëindiging van bepaalde instrumenten of het opgaan van oude programma’s in nieuwe?
Onder de nieuwe Financiële Perspectieven (2007–2013) houden de bestaande geografische en thematische financiële instrumenten (zoals onder andere PHARE, CARDS, TACIS, MEDA, INTERREG, ALA en EIDHR) op te bestaan en worden vervangen door, zoals het er nu uit ziet, negen instrumenten. De eerste zeven van deze instrumenten zijn nieuw, de twee laatste figureren ook onder de huidige FP’s:
– Instrument voor Pre-accessie Steun (IPA)
– Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument (ENPI)
– Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (IDC)
– Instrument voor Economische Samenwerking (ECI)
– Stabiliteitsinstrument (SI)
– Mensenrechteninstrument (HRI))
– Instrument voor Nucleaire Veiligheidssamenwerking
– Instrument Humanitaire Hulp
– Instrument voor Macro Financiële Steun
Aangezien de discussie tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement over de externe instrumenten nog niet is afgerond, is bovengenoemde opsomming van instrumenten nog niet definitief.
Wat zal Nederland, mede gezien de tegenvallende resultaten in 2005, ter verbetering van de Europese inzet in Afrika zelf concreet aanbieden en bijdragen aan onder meer de Afrikaanse Vredesfaciliteit?
De Europese inzet in Afrika is in 2005 niet teleurstellend geweest. In het jaarverslag wordt toegelicht wat er is bereikt. Echter, voor het volledig bereiken van de doelstelling zoals verwoord in de betreffende tabel is nog meer nodig. Op de volgende terreinen is inmiddels voortgang geboekt.
In december 2005 werden de resultaten gepresenteerd van een externe evaluatie van de Afrikaanse Vredesfaciliteit. Het instrument werd, zowel aan de zijde van de EU als ook aan de Afrikaanse zijde positief beoordeeld en beschreven als «innovatief» en «relevant». Aandachtspunten waren onder andere het gebrek aan aandacht voor de rol van de VN en (sub)regionale organisaties en het ontbreken van een exit (of «transit»)-strategie in relatie tot de financiering van vredesoperaties. De moeizame overgang van de AU-missie in Soedan naar een door de VN geleide missie toonde dit aan. Daarnaast moet de investering van middelen en kennis van de EU en andere westerse donoren in de Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur geïntensiveerd worden. In dit kader werden tot dusver vooral Europese middelen en menskracht (waaronder enkele Nederlandse experts) ingezet voor de ondersteuning van lopende Afrikaanse vredesoperaties. De inzet ten behoeve van versterking van de capaciteit van de Afrikaanse Unie om zelfstandig te opereren op het gebied van vrede en veiligheid was beperkter (hoewel wel al groeiend).
In samenwerking met de Commissie en andere donoren, beziet Nederland momenteel de mogelijkheden om meer in te investeren in de versterking van die capaciteiten. In dit kader draagt Nederland thans bij aan een door meerdere donoren gefinancierd UNDP project, dat de uitvoering van de AU agenda op het gebied van vrede en veiligheid ondersteund. Additionele steun is onderwerp van gesprek met de AU en gelijkgestemde donoren. Deze kan zich op dit moment echter slechts op de korte termijn richten, omdat de details van de zogenaamde «Afrikaanse Vredesarchitectuur» die de AU tracht op te zetten nog grotendeels moeten worden ingevuld. Die architectuur zal op de middenlange termijn bestaan uit onder andere een Continental Early Warning System (dat de AU adviseert over dreigende conflicten en aanbevelingen doet omtrent de te ondernemen acties), een Panel of the Wise (een team van Afrikaanse vredesbemiddelaars) en eenAfrican Standby Force (een snelle Afrikaanse reactiemacht bestaande uit 5 regionale brigades, die in 2010 operationeel zal moeten zijn). Het ligt in de verwachting dat additionele Nederlandse middelen en expertise zich met name zullen richten op de opbouw van de African Standby Force.
In hoeverre is in 2005 bij de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking een omslag gemaakt naar meer stimulering van economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden? Hoe is het mogelijk dat in beleidsstukken steeds meer aandacht komt voor het belang van die economische ontwikkeling, maar dat de facto in 2005 de uitgaven voor het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden sterk zijn gedaald?
In Aan Elkaar Verplicht is aangegeven dat lang is veronachtzaamd dat duurzame armoedebestrijding gebaat is bij een sterke, stabiele en groeiende produktieve particuliere sector. In het verlengde hiervan is, zoals ook in de begroting 2005 benadrukt, beleid ontwikkeld en uitgevoerd dat de particuliere sector stimuleert om haar potentieel voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding waar te maken. In 2005 is speciale aandacht besteed aan de versterking van het lokaal ondernemingsklimaat in de partnerlanden – zo zijn in meer dan 60% van de partnerlanden activiteiten ter versterking van het ondernemingsklimaat ontplooid –, het ontwikkelen van partnerschappen met het bedrijfsleven (bijvoorbeeld met de Nederlandse banken in het Netherlands Financial Sector Development Exchange, NFX), de uitbreiding en stroomlijning van het bedrijfslevenprogramma (onder meer PSOM en ORET) en is overeenstemming bereikt met de werkgeversorganisaties over de opstart van het Nederlands Werkgevers Samenwerkings Programma (NWSP).
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de schriftelijke vragen over de begroting voor 2006 komt de grote aandacht voor dit onderwerp ook budgettair tot uitdrukking in de feitelijke cijfers voor artikel 4.3 van de begroting. Het feit dat voor 2004 bij de realisatie een bedrag van EUR 321 miljoen vermeld staat en in 2005 een bedrag van EUR 277 miljoen hangt samen met het feit dat, zoals eerder vermeld, in 2004 abusievelijk de bijdrage aan de FMO van EUR 37 miljoen ook voor 2005 is betaald. Hierdoor lijken de uitgaven in 2004 hoger en de uitgaven in 2005 lager dan beleidsmatig gepland. Als hiervoor wordt gecorrigeerd, bedragen de uitgaven in 2004 en 2005 respectievelijk EUR 284 en EUR 314 miljoen. Hierbij is vermeldenswaard dat het geraamde budget voor ORET subsidies in 2005 is uitgeput, iets wat in de afgelopen 8 jaar niet meer was voorgekomen.
Kan het kabinet aangeven in hoeverre de bureaucratische rompslomp voor bedrijven om in aanmerking te komen voor ORET-subsidies is verminderd?
Verwezen wordt naar de brief van 17 januari 2005 ten geleide van de geheel herziene ORET-regeling (Kamerstuk 2004–2005, 29 234, nr. 33), waarin een en ander is toegelicht, en naar het Algemeen Overleg dat naar aanleiding hiervan heeft plaatsgevonden op 13 april 2005 (verslag in Kamerstuk 2004–2005, 29 234, nr. 36). In het Algemeen Overleg is door mij aangegeven dat mogelijke verdere aanpassingen ter vermindering van de administratieve lasten zullen worden doorgevoerd na afloop van de externe evaluatie van de ORET-regeling. Deze evaluatie is momenteel gaande en zal in het najaar worden afgerond. Alsdan zal de Kamer nader worden geïnformeerd over de verschillende stappen die zijn genomen en genomen zullen gaan worden en wat de effecten hiervan zijn op de lastendruk.
Op welke wijze worden resultaten van de Publiek Private Partnerschappen (PPP’s) geëvalueerd en wanneer kan de Kamer een dergelijke evaluatie tegemoet zien?
De 17 PPP’s (13 in uitvoering en 4 in voorbereiding) die zijn voortgekomen uit de Call for Ideas (2003) zullen in 2007 extern worden geëvalueerd; de voorbereidingen voor deze evaluatie worden momenteel getroffen. Eind 2007 zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze evaluatie.
In hoeverre wordt nagegaan of partners binnen Publiek Private Partnerschappen zich houden aan de OESO-richtlijnen?
Met de diverse partners binnen PPP’s wordt bij aanvang van de relatie een overeenkomst gesloten waarbij de partners expliciet verklaren kennis te hebben genomen van de OESO-richtlijnen en zich zullen inspannen deze naar vermogen in de onderneming toe te passen. Hiermee wordt gehandeld in lijn met het MVO toetsingskader in het financieel buitenlandinstrumentarium. Zie hiertoe ook de brief van Staatssecretaris van Gennip van 4 juli 2005 (Kamerstuk 2004–2005, 26 485, nr. 35, Tweede Kamer).
Er vindt van overheidswege geen regelmatige toetsing plaats of de betrokken ondernemingen zich in de praktijk houden aan deze inspanningsverplichting. Indien maatschappelijke organisaties vragen hebben over het gedrag van bepaalde partners in relatie tot de OESO-richtlijnen, kunnen zij hierover een vraag voorleggen aan het Nationaal Contact Punt (NCP). Het NCP zal hierop in eerste instantie de dialoog stimuleren tussen de vraagsteller en de bedoelde partner(s). Indien de dialoog niet tot wederzijdse tevredenheid wordt opgelost zal het NCP tot een uitspraak komen.
Waarom is de invoering van het afnemen van biometrische kenmerken voor reisdocumenten verschoven naar augustus 2006, later dan Nederlandse gemeenten? Vertraagd dit uitstel de invoering dit systeem als geheel? Heeft het uitstel een negatief effect op de betrouwbaarheid van het systeem?
BZK heeft besloten per 26 augustus 2006 een digitale gezichtsopname in het reisdocument op te nemen. Deze invoeringsdatum geldt voor zowel de Nederlandse gemeenten als de diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland. Van een vertraagde invoering bij de diplomatieke vertegenwoordigingen is derhalve geen sprake.
De verschuiving van de invoeringsdatum levert voor het systeem geen vertraging op. Op basis van de Europese Verordening van 13 december 2004 (No. 2252/2004) en de beschikking van de Europese Commissie van 28 februari 2005 met betrekking tot de technische specificaties voor de gezichtsopname dienen de reisdocumenten van de lidstaten voor 28 augustus 2006 een chip te bevatten met daarin de digitale gezichtsopname. De invoering van de digitale gezichtsopname vindt zoals aangegeven plaats op 26 augustus 2006, twee dagen voor het verstrijken van de EU-invoeringstermijn.
Bij de invoering van de digitale gezichtsopname op de diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland worden geen onoverkomelijke complicaties voorzien.
Hoe zijn de OS-gelden die het IOM ontvangt in het kader van migratie en ontwikkeling in herkomstlanden in 2005 besteed, naast de projecten in Ghana?
In 2005 ontving IOM voor verschillende projecten fondsen uit het Programma voor Terugkeer, Migratie en Ontwikkeling. Deze projecten waren gericht op het verstrekken van assistentie en herintegratie-bijdragen aan uitgeprocedeerde asielzoekers die voor terugkeer kiezen. Daarbij ging het om uitgeprocedeerde asielzoekers die onder de Herintegratieregeling Project Terugkeer (HRPT) vallen en om uitgeprocedeerde asielzoekers afkomstig uit landen waarvoor een apart terugkeerprogramma geldt. In deze laatste categorie vallen uitgeprocedeerde asielzoekers uit Afghanistan, Angola, DRC Congo en Irak. Een speciale groep betreft de alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voor deze groep is het bij terugkeer noodzakelijk dat in het land van herkomst opvang beschikbaar is. IOM heeft, in samenwerking met lokale NGO’s in Angola en de Democratische Republiek Congo bestaande opvanghuizen (respectievelijk Mulemba en Don Bosco) gerenoveerd en uitgebreid. Deze huizen kunnen, naast de opvang van straat- en weeskinderen, opvang bieden aan uit Nederland terugkerende alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
Heeft het begrip «Nederland vrijhaven» in het internationaal cultuurbeleid in het buitenland positieve of negatieve connotaties?
In het kader van Nederland als culturele vrijhaven, gericht op versterking van Nederland als internationale culturele ontmoetingsplaats, hebben de laatste jaren vele internationale activiteiten plaatsgevonden zoals internationale festivals, coproducties en conferenties over culturele casu quo media-onderwerpen. Gezien de omvang en het niveau van de buitenlandse deelname aan die activiteiten en aan een activiteit als het succesvolle buitenlandse bezoekersprogramma over een reeks van jaren kan gesteld worden dat er in het buitenland interesse en waardering is voor dit aandachtsgebied van het internationale cultuurbeleid.
Hoe vertaalt het kabinet de positieve evaluatie van de operationele doelstelling «versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlands beleid» in het licht van de zeer duidelijke afwijzing van de Europese Grondwet door de Nederlandse burgers?
Het bevorderen van de ratificatie van het grondwettelijk Verdrag was slechts een van de elementen van het Europa-beleid van het kabinet van het afgelopen jaar. Uit diverse onderzoeken blijkt dat de steun voor het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie zeer groot is. Het kabinet is voorts van mening dat de operationele doelstelling «Versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlands beleid», waar het de Europese integratie betreft, niet uitsluitend erop gericht is de burger te overtuigen van de juistheid van het kabinetsstandpunt hierover. Het kabinet is namelijk van mening dat de betrokkenheid van de burger bij de Europese samenwerking van belang is, evenals het wenselijk is dat de burger een beter inzicht verkrijgt in de wijze waarop Europa in brede zin in zijn dagelijks leven relevant is. Om deze betrokkenheid te versterken is debat nodig tussen voor- en tegenstanders van Europese integratie, zowel in het algemeen als met betrekking tot specifieke aspecten van het integratieproces. Het referendum over het grondwettelijk Verdrag heeft dat debat zonder twijfel gestimuleerd en in die zin de betrokkenheid van de burger bij dit onderdeel van het buitenlands beleid versterkt.
Duidt de grote daling van het aantal themadeskundigen op de posten op een gewijzigd beleid ten aanzien van themadeskundigen in dienst van het Ministerie? Zo ja, welke doelstellingen heeft het Ministerie ten aanzien van themadeskundigen?
De weergegeven daling is het gevolg van een administratieve wijziging, die gedurende 2005 heeft plaatsgevonden. Er is dus geen sprake van gewijzigd beleid. Het aantal deskundigen daalt feitelijk niet en is relatief constant.
Samenstelling: Leden: De Haan (CDA) , Koenders (PvdA), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van Aartsen (VVD), Voorzitter, Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Samsom (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Jonker (CDA), Ko°er Kaya (D66), Nijs (VVD), vacature CDA, Voorzitter en vacature D66.
Plv. leden: Dijksma (PvdA), Vendrik (GL), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Van Schijndel (VVD), vacature algemeen, Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), vacature algemeen, Waalkens (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD), Kortenhorst (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Fessem (CDA) en Dittrich (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30550-V-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.