Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30550-IXA nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30550-IXA nr. 1 |
Aangeboden 17 mei 2006
Aandeel in uitgaven IXA van de beleidsartikelen
Aandeel in ontvangsten IXA van de beleidsartikelen
A | Algemeen | 6 |
1 | Voorwoord | 6 |
2 | Dechargeverlening | 8 |
3 | Leeswijzer | 13 |
B | Beleidsverslag | 14 |
4 | Beleidsprioriteiten | 14 |
5 | Beleidsartikelen | 17 |
5.1 | Financiering Staatsschuld | 17 |
5.2 | Kasbeheer | 24 |
6 | Niet-beleidsartikel | 32 |
6.1 | Nominaal en onvoorzien | 32 |
6.2 | Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid | 32 |
C | Jaarrekening | 33 |
7 | Verantwoordingsstaat van Nationale Schuld | 33 |
8 | Saldibalans | 34 |
8.1 | Toelichting bij de saldibalans | 34 |
D | Bijlage | 38 |
Bijlage | Begrippenlijst | 38 |
De primaire doelstelling van de Nederlandse Staat bij het nationale schuldbeheer is het financieren van de staatsschuld tegen zo laag mogelijke kosten gegeven een aanvaardbaar risico. Om aan deze doelstelling invulling te geven is een risicomanagementkader voor het financieringsbeleid ontwikkeld en geïmplementeerd. Dit kader wordt periodiek geëvalueerd en bijgesteld. Dit is essentieel voor de functionaliteit. Zo wordt het risicokader dat van toepassing was in 2005, gedurende 2006 geëvalueerd.
In het jaar 2005 werden de financiële markten vooral gekenmerkt door de dalende lange rente. Deze bereikte gedurende 2005 een dieptepunt. Door, onder meer, het aantrekken van de economie werd in 2005, anders dan verwacht, een zeer laag begrotingstekort gerealiseerd. Door de lage gemiddelde rentevoet waartegen is gefinancierd, zijn de rentelasten van de staatsschuld in 2005 afgenomen ten opzichte van de afgelopen jaren.
In het huidige risicomanagementkader wordt het risico van financiering van de staatsschuld constant gehouden relatief tot het bruto binnenlands product. Met risico wordt bedoeld de mate waarin de rentelasten in de begroting kunnen variëren. Afgezien van de financiering van het tekort (dat als gegeven moet worden beschouwd), is de jaarlijkse herfinanciering van de bestaande schuld bepalend voor dit risico. Dit immers is het bedrag waarover de rente elk jaar opnieuw moet worden vastgesteld. Er wordt gestuurd op een risicobedrag van 9% BBP. Van belang is dat looptijdstructuur van de geld- en kapitaalmarktleningen van nu het risicobedrag van de toekomst bepalen. Ook het begrotingssaldo van nu heeft invloed op het risicobedrag in het jaar erna. Zo heeft het dalende tekort in 2005 in een laat stadium tot een lagere stand van de kortlopende geldmarktleningen geleid dan nodig was om in 2006 een risicobedrag van 9% te realiseren. In plaats daarvan is het risicobedrag uitgekomen op 8% BBP.
Het bevorderen van distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit van de Nederlandse staatsleningen draagt op termijn bij aan lagere financieringskosten. In 2005 heeft de Nederlandse staat zich gericht op de ontwikkeling en implementatie van nieuwe producten. De nadruk lag daarbij op het lange segment van de curve. Zo is in 2005 een nieuwe 30-jarige lening geïntroduceerd. Daarnaast werden de voorbereidingen getroffen voor de uitgifte van een nieuwe 2023-lening begin 2006. Bijzonder aan deze lening is deze vergezeld gaat van een strip- en destrip-faciliteit. Deze faciliteit biedt investeerders de mogelijkheid de in 1993 uitgegeven 2023-lening om te vormen naar de meer liquide nieuwe lening.
Het beheer van het schatkistsaldo, tot slot, maakt integraal onderdeel uit van het efficiënt en verantwoord financieringsbeleid. Sinds 2002 hanteert de Staat voor alle operaties in de geldmarkt een benchmark, die de optimale combinatie van financieringskosten en risico over een periode van vier jaar oplevert. Het voeren van deze benchmark heeft gecumuleerd over de afgelopen vier jaar tot een besparing van de rentekosten op geldmarkttransacties geleid.
Bij het geïntegreerd middelenbeheer is van belang dat in 2005 de uitbreiding met alle 90 instellingen, waarvoor deelname verplicht is gesteld, is voltooid (op één na). Per eind 2005 namen ook tien onderwijsinstellingen, op vrijwillige basis, deel aan geïntegreerd middelenbeheer. Al deze RWT’s (Rechtspersonen met een Wettelijke Taak) bankieren nu bij de schatkist. Naast kwalitatieve voordelen als een risicoarm kasbeheer impliceert dit voor hen ook, evenals voor de Rijksoverheid, een kwantitatief voordeel. Naar verwachting zullen in 2006 meer onderwijsinstellingen op basis van vrijwilligheid gaan deelnemen.
Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Financiën aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Financiën decharge te verlenen over het in het jaar 2005 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van Nationale Schuld en met betrekking tot het financieel beheer over de centrale kassen van ’s Rijks schatkist.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag en jaarrekening;
d. de saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
van Nationale Schuld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2005; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.
b. de slotwet van Nationale Schuld over het jaar 2005; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen;
c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2005 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.
d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2005 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2005 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2005 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Het begrotingshoofdstuk IXA (Nationale Schuld) omvat een deel van het beleidsterrein van het ministerie van Financiën. In het jaarverslag worden de gerealiseerde beleidsdoelen, beleidsprestaties en de ingezette middelen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2005 verantwoord. Wat betreft de bedrijfsvoering wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringsparagraaf opgenomen in het jaarverslag IXB (paragraaf 7).
Het jaarverslag IXA is opgebouwd uit 2 beleidsartikelen en 1 niet-beleidsartikel. Deze beleidsartikelen weerspiegelen het gehele werkterrein van de Nationale Schuld; hieronder vallen in concreto het beheer van de staatsschuld, het financieringsbeleid en het kasbeleid.
De beleidsartikelen 1 en 2 en het niet-beleidsartikel 3 zijn de volgende:
1. Financiering Staatsschuld
2. Kasbeheer
3. Nominaal en onvoorzien
Na het deel Algemeen (voorwoord, dechargeverlening en leeswijzer, paragrafen 1 t/m 3) bestaat de kern van het jaarverslag uit het Beleidsverslag (onderdeel B, paragraaf 4 tot en met 6) en de Jaarrekening (onderdeel C, paragraaf 7 en 8). Tot slot is een bijlage opgenomen.
In paragraaf 4 wordt op hoofdlijnen verslag gedaan van de bereikte resultaten van de beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda van de ontwerpbegroting 2005.
Paragraaf 5 bevat de beleidsartikelen, bestaande uit een aantal onderdelen:.
• Algemene beleidsdoelstelling;
• Budgettaire gevolgen van beleid met een financiële toelichting op hoofdlijnen. Deze informatie betreft de toelichting op de verantwoordingsstaat uit de jaarrekening. Omdat op grond van de Comptabiliteitswet 2001 voor wat betreft de nationale schuld de verplichtingen zijn gelijkgesteld aan de uitgaven zijn de verplichtingen hierin niet meegenomen. Tevens wordt er, gezien de totale omvang van de uitgaven en ontvangsten op de begroting IXA, afgerond in miljoenen.
• Operationele doelstellingen met een tabel waarin de mate van realisatie van de in de ontwerpbegroting aangekondigde beleidsprestaties worden vermeld (ja/nee/gedeeltelijk gerealiseerd). In de beleidsmatige (niet-financiële) toelichting wordt, waar relevant, nader ingegaan op de belangrijkste beleidsresultaten en op opmerkelijke verschillende ten opzichte van de ontwerpbegroting.
In paragraaf 6 komt het niet-beleidsartikel aan bod.
De jaarrekening bevat de verantwoordingsstaat (paragraaf 7) en de saldibalans (paragraaf 8) met een toelichting daarop. Afsluitend is, gezien het vrij technische karakter van het werkterrein van de Nationale Schuld, een begrippenlijst opgenomen.
In dit beleidsverslag wordt ingegaan op de rentekosten in 2005. Hierbij wordt toegelicht wat de verklaringen zijn van het verschil tussen de raming in de ontwerpbegroting 2005 en de realisatie. Verder komen de beleidsprioriteiten voor het jaar 2005 aan bod.
In de ontwerpbegroting 2005 zijn de totale rentekosten over de staatsschuld geraamd op € 10,2 mld. De werkelijke rentekosten zijn uitgekomen op € 9,5 mld. Deze neerwaartse bijstelling is voornamelijk het gevolg van een lagere uitgifte van nieuwe schuld dan geraamd bij ontwerpbegroting. Dit is veroorzaakt doordat het feitelijk tekort op kasbasis, waarin ook de netto-inleg vanuit het geïntegreerd middelenbeheer is meegenomen, aanmerkelijk lager is uitgekomen dan aanvankelijk was geraamd.
Tabel 1: Kerncijfers ontwerpbegroting en realisaties 2005 (in mld.) | |||
Ontwerpbegroting | Realisatie | Verschil | |
EMU schuld | 275,9 | PM | PM |
Staatsschuld conform EMU-definitie | 229,9 | PM | PM |
Rentekosten staatsschuld | 10,2 | 9,5 | 0,7 |
Rentekosten interne schuldverhoudingen1 | – 0,1 | – 0,1 | 0,0 |
1 Exclusief de louter de interne boekhouding van het Rijk betreffende rentevergoedingen (van bij elkaar € 1,5 mld. in 2005) aan het FES en het AOW-spaarfonds.
Er is in 2005 in totaal € 32,1 mld uitgegeven aan kapitaalmarktleningen, in looptijden van 3, 5, 10 en 30 jaar. Er werd voor een bedrag van circa € 2 mld. aan bestaande leningen ingekocht met het oog op de sturing van het basis-risicobedrag. Daarnaast is een deel van de schuld gefinancierd op de geldmarkt, met name door de uitgifte van schatkistpapier, ook wel Dutch Treasury Certificates of DTC’s genoemd.
Er is meer op de kapitaalmarkt gefinancierd dan de som van de kapitaalmarktaflossingen, inkoop en het feitelijk financieringstekort met als gevolg dat de uitstaande schuld op de geldmarkt is teruggelopen, van € 17,4 mld. per ultimo 2004 naar € 12,3 mld. ultimo 2005. De afname is veroorzaakt door de meevallers in het feitelijk tekort in de laatste maanden van het jaar. Er is dan feitelijk geen mogelijkheid meer om de kapitaalmarktuitgifte nog bij te sturen. In november heeft wel een inkoop plaatsgevonden van circa € 2 mld., maar dit heeft de afname in het volume op de geldmarkt uiteindelijk slechts beperkt kunnen remmen.
Tabel 2: Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2005, inclusief geldmarkt (in mld.) | |||
Ontwerpbegroting | Realisatie | Verschil | |
Opbouw | |||
Aflossingen kapitaalmarkt | 24,7 | 24,9 | 0,2 |
Inkoop | 0,0 | 2,0 | 2,0 |
Aflossing geldmarkt (stand ultimo 2004) | 17,4 | 17,4 | 0,0 |
Feitelijk tekort | 12,3 | 0,1 | – 12,2 |
Totaal | 54,4 | 44,4 | – 10,0 |
Dekking door: | |||
– Kapitaalmarktuitgifte | 37,0 | 32,1 | – 4,9 |
– Geldmarkt ultimo 2005 | 17,4 | 12,3 | – 5,1 |
Totaal | 54,4 | 44,4 | – 10,0 |
4.2 Financieringsbeleid en beleidsprioriteiten 2005
Het financieringsbeleid heeft betrekking op de regels en gebruiken die de Staat in acht neemt bij het beheren van de bestaande schuld en de uitgifte van nieuwe schuld. In de ontwerpbegroting zijn op dit terrein een aantal beleidsprioriteiten geformuleerd. In onderstaande tabel zijn deze beleidsprioriteiten opgenomen en wordt aangegeven welke conclusie is getrokken over de resultaten van het beleid en de verder te ondernemen activiteiten.
Beleidsprioriteit | Resultaat/vorderingen in 2005 | Te nemen maatregelen en te ondernemen activiteiten |
---|---|---|
Implementatie van het beleid dat zich richt op het realiseren van een basisrisico van 9% BBP | Het financieringsbeleid in 2005 was gericht op het realiseren van een basisrisico van 9% BBP voor het jaar 2006. Deze doelstelling is niet gerealiseerd vanwege omvangrijke meevallers in het tekort in de laatste maanden van 2005. Door deze meevallers is het geldmarktsaldo per ultimo 2005 lager uitgekomen dan geraamd. Omdat het effect van de overwachte reductie in het geld- marktsaldo maar gedeeltelijk ongedaan kon worden gemaakt (door inkoop en swaps), komt het basisrisicobedrag voor 2006 op 8% BBP uit. (zie voor een gedetailleerde toelichting paragraaf 5.1.4.1) | Het huidige kader voor risicomanagement is vastgesteld voor de periode 2003 tot en met 2006. Dit betekent dat de volgende herijking plaatsvindt in het jaar 2006 en gericht is op het kader voor 2007 tot en met 2010. |
Versterken van band met de eindbelegger | In 2005 is twee keer gebruik gemaakt van een nieuwe veilingtechniek, de Dutch Direct Auction, die zich met name richt op de eindbelegger. (Zie ook paragraaf 5.1.4.2) | De DDA heeft zich bewezen als een succesvolle veilingmethode, en deze zal naar verwachting ook in 2006 en latere jaren één of enkele keren per jaar worden toegepast. |
4.3 Kasbeheer en beleidsprioriteiten 2005
De rijksoverheid en de aan haar gelieerde instellingen streven ernaar de hen toegewezen middelen zo efficiënt mogelijk te beheren. Een belangrijk instrument daartoe is geïntegreerd middelenbeheer. Kenmerk hiervan is het bundelen van geldstromen van rijksoverheid en instellingen, waarmee zowel een doelmatig als risicoarm kasbeheer mogelijk wordt. Geïntegreerd middelenbeheer wordt thans toegepast op ministeries, baten-lastendiensten, begrotingsfondsen (onder andere AOW Spaarfonds), sociale fondsen en een aantal rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s). Naast een doelmatig beheer van de middelen streeft de rijksoverheid naar een efficiënte en betrouwbare afwikkeling van haar betalingsverkeer. De basis hiervoor vormen contracten met het commerciële bankwezen.
In de ontwerpbegroting zijn op dit terrein twee beleidsprioriteiten geformuleerd. In onderstaande tabel zijn deze beleidsprioriteiten opgenomen en wordt aangegeven welke conclusie is getrokken over de resultaten van het beleid en de verder te ondernemen activiteiten.
Beleidsprioriteit | Resultaat/vorderingen in 2005 | Te nemen maatregelen/te ondernemen activiteiten |
---|---|---|
1. Uitbreiding geïntegreerd middelenbeheer naar alle daarvoor in aanmerking komende RWT’s. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in de «1e wijziging Comptabiliteitswet 2001»1 | In 2005 is het geïntegreerd middelenbeheer uitgebreid met 47 deelnemers, waaronder 7 onderwijsinstellingen. In 2005 is hiermee de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer met de in totaal 90 instellingen, waarvoor deelname verplicht is gesteld, voltooid (op één na). Per eind 2005 nemen nu in totaal tien onderwijsinstellingen op vrijwillige basis deel. (zie voor een gedetailleerde toelichting paragraaf 5.2.4.1) | In 2006 zullen naar verwachting nog ruim 50 onderwijsinstellingen gaan deelnemen aan geïntegreerd middelenbeheer |
2. Betalingsverkeer rijksoverheid | In 2005 is de verlenging resp. vernieuwing ingegaan van de contracten met de banken, die het betalingsverkeer van de rijksoverheid afwikkelen. (zie voor een gedetailleerde toelichting paragraaf 5.2.4.2) | In 2006 wordt de evaluatie van de contracten afgerond in verband met verlenging dan wel vernieuwing in 2007 |
1 Staatsblad 2004, 426, besluit van 22 juli 2004, houdende de inwerkingtreding van de Eerste wijziging van de Comptabiliteitswet 2001.
5.1. Financiering Staatsschuld
5.1.1 Algemene beleidsdoelstelling
Een efficiënt en effectief beheer van de staatsschuld en het voorzien in financieringsbehoeften van de Staat door het inlenen en uitlenen van gelden.
In 2005 heeft het financieringsbeleid binnen de volgende randvoorwaarden en aannames plaatsgevonden:
1. De financieringsbehoefte in een gegeven jaar is grotendeels uitvloeisel van het algemene budgettaire beleid en de conjunctuur. De financieringsbehoefte in een gegeven jaar wordt gedefinieerd als de herfinanciering van in dat jaar aflopende leningen vermeerderd met het feitelijk tekort of verminderd met het feitelijk overschot van de Staat.
2. Leningen worden aangegaan in euro’s, ten behoeve van de Nederlandse Staat en hebben een vaste looptijd, een vaste couponrente en kennen geen vervroegde aflossingsclausules.
3. Leningen worden aangegaan op zodanige wijze dat de soliditeit van het beleid is gewaarborgd en de positie van de Nederlandse Staat als eersteklas debiteur geen schade wordt toegebracht.
4. Emissie tegen voor de Staat zo gunstig mogelijke condities is gebaat bij een brede en actieve markt voor staatsleningen. Dit houdt in dat een groot aantal partijen Nederlandse staatsleningen (DSL’s) vraagt en aanbiedt en dat prijsvorming tot stand komt zonder dat individuele partijen deze prijsvorming naar hun hand kunnen zetten. Belemmeringen en obstakels voor het functioneren van deze markt, zoals complexe, ondoorzichtige producten en (voor buitenlandse beleggers) ingewikkelde uitgifte- of betalingsprocedures zijn overeenkomstig dit uitgangspunt negatief.
De algemene doelstelling is vertaald naar enkele operationele doelstellingen, die in 2005 gedeeltelijk zijn gerealiseerd. De operationele doelstellingen worden in paragraaf 5.1.4 nader toegelicht.
5.1.2 Budgettaire gevolgen artikel 1 Financiering Staatsschuld
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de uitgaven en ontvangsten voor het beleidsartikel financiering staatsschuld. Hierbij komen de realisaties in de jaren 2002, 2003 en 2004 aan bod, evenals de ramingen, realisaties en de verschillen hiertussen voor het jaar 2005. Ter toelichting op deze tabel dient te worden vermeld dat de rentelasten niet een specifiek beleidsdoel dienen. Ze vormen een uitvloeisel van de ontwikkeling van de staatsschuld, die het gevolg is van de beleidsprioriteiten en beleidsafwegingen van dit kabinet en voorgaande kabinetten.
Tabel 3: Budgettaire gevolgen van beleid (in mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling:Een efficiënt en effectief beheer van de staatsschuld en het voorzien in financieringsbehoeften van de Staat door het inlenen en uitlenen van gelden. | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Uitgaven | 35 852 | 33 934 | 33 992 | 41 689 | 34 985 | 6 703 |
Programma-uitgaven | 35 844 | 33 924 | 33 978 | 41 670 | 34 973 | 6 697 |
Totaal rentelasten schuld | 10 445 | 10 133 | 9 845 | 9 662 | 10 224 | – 562 |
Rentelasten vaste schuld | 9 473 | 9 179 | 9 176 | 9 013 | 9 482 | – 469 |
Rentelasten vlottende schuld | 822 | 814 | 654 | 504 | 742 | – 238 |
Uitgaven voortijdige beëindiging | 150 | 141 | 14 | 145 | 0 | 145 |
Aflossing vaste schuld | 25 398 | 23 791 | 18 864 | 26 862 | 24 749 | 2 113 |
Mutatie vlottende schuld | 0 | 0 | 5 269 | 5 146 | 0 | 5 146 |
Apparaatsuitgaven | 8 | 10 | 14 | 19 | 12 | 7 |
Personeel en materieel | 4 | 6 | 4 | 4 | 3 | 1 |
Overige kosten schulduitgifte | 4 | 4 | 10 | 15 | 9 | 6 |
Ontvangsten | 35 281 | 36 426 | 33 680 | 32 337 | 37 071 | – 4 734 |
Programma-ontvangsten | 35 281 | 36 426 | 33 680 | 32 337 | 37 071 | – 4 734 |
Totaal rentebaten schuld | 123 | 173 | 141 | 197 | 41 | 156 |
Rentebaten vaste schuld | 82 | 101 | 94 | 88 | 31 | 57 |
Rentebaten vlottende schuld | 34 | 69 | 47 | 102 | 10 | 92 |
Ontvangsten voortijdige beëindiging | 7 | 2 | 0 | 7 | 0 | 7 |
Uitgifte vaste schuld | 22 993 | 34 205 | 33 540 | 32 111 | 37 030 | – 4 919 |
Mutatie vlottende schuld | 10 231 | 2 048 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stelselwijziging | 1 933 | 0 | 0 | 29 | 0 | 29 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
5.1.3 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
Omdat het toerekenen van de uitgaven en ontvangsten aan de operationele doelstellingen (zie paragraaf 5.1.4) geen extra cijfermatig inzicht geeft, wordt dit onderdeel van het beleidsartikel achterwege gelaten.
Bij de totale uitgaven en ontvangsten dient een onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds de netto rentekosten, en anderzijds de uitgaven en ontvangsten die samenhangen met de uitgifte en aflossing van de schuld. Deze laatste uitgaven en ontvangsten worden beschouwd als het resultaat van financieringstransacties en zijn daarom niet relevant voor het tekort. Het saldo van de uitgifte van nieuwe kapitaalmarktleningen, de aflossing van oude kapitaalmarktleningen en de mutatie vlottende schuld is per definitie gelijk aan het tekort op kasbasis dat de Staat heeft moeten lenen (circa 102 miljoen euro). Daarnaast worden op de begroting ook de rentekosten verantwoord. De netto rentekosten geven informatie over de kosten die voortvloeien uit de schuld van de Staat.
De netto rentekosten zijn in 2005 circa € 700 mln. lager uitgekomen dan de raming in de ontwerpbegroting. Er zijn twee redenen voor deze grote rentemeevaller. De eerste verklaring is het kastekort dat in de ontwerpbegroting op circa € 12,3 mld. werd geraamd en ultimo 2005 op € 0,1 mld. is uitgekomen. Om de lagere stand van het kastekort op te vangen zijn minder kapitaalmarktleningen uitgegeven dan geraamd (circa€ 4,9 mld.). De tweede oorzaak van de omvangrijke rentemeevaller is het feit dat nieuwe leningen over het algemeen zijn uitgegeven tegen een rendement dat lager lag dan de rekenrente. In 2005 werden kapitaalmarktleningen gemiddeld genomen uitgegeven tegen een rendement van 3,1%, terwijl de ontwerpbegroting rekende met een rente van 4,85%.
In 2005 is € 2,1 mld. meer afgelost aan vaste schuld dan geraamd in de ontwerpbegroting. Dit is bijna geheel het gevolg van de inkoop van drie kapitaalmarktleningen ter waarde van circa € 2 mld. in december 2005. Aanleiding voor deze inkoop was bijsturing van het basisrisicobedrag voor 2006 naar aanleiding van de tekortmeevaller in de laatste maanden van 2005. Het restant komt voort uit de permanente inkoopfaciliteit. (zie ook paragraaf 5.1.4.2).
De mutatie vlottende schuld van € 5,1 mld. vloeit voort uit de terugloop van de uitstaande schuld op de geldmarkt. Deze daling werd eveneens veroorzaakt door de grote meevaller in het kastekort. Het bedrag van € 5,1 mld weerspiegelt het overgebleven gedeelte van de tekortmeevaller van afgerond € 12,1 mld. die niet werd opgevangen door de lagere uitgifte op de kapitaalmarkt (€ 4,9 mld.) en door de terugkoop van leningen (€ 2,1 mld.). De netto stand (DTC-schuld verrekend met geldmarktuitzettingen) ultimo 2005 bedroeg € 12,3 mld.
De apparaatsuitgaven zijn enigszins hoger uitgevallen. Voornaamste reden was het feit dat in 2005 twee Dutch Direct Auctions hebben plaatsgevonden. Eén daarvan was de 30-jarige lening. De uit te betalen fees liggen bij lange leningen hoger dan gemiddeld.
5.1.4 Operationele doelstellingen
5.1.4.1 Operationele doelstelling 1 Lenen lange gelden
Het lenen van lange gelden tegen zo laag mogelijke kosten binnen een aanvaardbaar risico
Beleidsprestatie ontwerpbegroting 2005 | Realisatie 2005 |
Basisrisico van 9% BBP voor de jaren 2003 t/m 2006.Het basisrisico wordt bepaald door dat deel van de bestaande schuld waarover in een begrotingsjaar de rente opnieuw moet worden vastgesteld. Het basisrisico is een indicator voor de invloed die renteschom- melingen hebben op de begroting. Hoe hoger het basisrisico, des te groter is het effect van rentewijzigingen op de begroting. Op basis van onderzoek is in 2002 gekozen voor een basisrisico van 9% BBP voor de jaren 2003 tot en met 2006. | Nee.Het financieringsbeleid in 2005 was gericht op het realiseren van een basisrisico van 9% BBP voor het jaar 2006. Deze doelstelling is niet gerealiseerd vanwege omvangrijke meevallers in het tekort in de laatste maanden van 2005. Door deze meevallers is het geldmarktsaldo per ultimo 2005 lager uitgekomen dan geraamd. Omdat het effect van de onverwachte reductie in het geldmarktsaldo maar gedeeltelijk ongedaan kon worden gemaakt (door inkoop en swaps), komt het basisrisicobedrag voor 2006 op 8% BBP. |
De kern van het risicomanagement is de afweging tussen kosten en risico. Over het algemeen is kort financieren goedkoper dan lang financieren. De rentecurve, die de relatie aangeeft tussen de looptijd van een lening en de rente, heeft normaal gesproken immers een opwaarts karakter. Daar staat tegenover dat kort financieren meer risico’s voor de begroting met zich meebrengt. Korte financiering leidt jaarlijks tot een relatief hoog niveau van aflossingen en herfinanciering, waardoor een rentewijziging de rentekosten fors kan beïnvloeden. Bij lange financiering en een laag niveau van aflossingen en herfinanciering is het effect van renteschommelingen op de begroting veel kleiner, maar daar staat tegenover dat de verwachte rentekosten hoger zijn.
De doelstelling om het tekort en de staatsschuld tegen zo laag mogelijke kosten bij een aanvaardbaar risico te financieren, is geoperationaliseerd door voor de periode 2003 tot en met 2006 de gewenste omvang van het basisrisico vast te stellen. Hiermee wordt bedoeld het bedrag waarover de rente in een gegeven jaar opnieuw moet worden vastgesteld en dat in die zin dus is blootgesteld aan rentewijzigingen. Het bedrag kent een streefgrootte van jaarlijks 9% BBP1. Het basis-risicobedrag is opgebouwd uit de som van aflossingen op de kapitaalmarkt, de uitstaande schuld op de geldmarkt per ultimo van het voorgaande jaar en de reset op de lange swapportefeuille. Het tekort, dat uiteraard ook is blootgesteld aan rentewijzigingen, maakt geen onderdeel uit van het basis-risicobedrag. Het financieringsbeleid heeft namelijk geen directe invloed op het tekort.
Met lange renteswaps kan het renterisico worden gestuurd zonder dat de uitgifte hoeft te worden aangepast. Bij «payer swaps» betaalt de Staat een vaste rente en ontvangt een variabele rente. Payer swaps verlagen het basisrisicobedrag omdat de Staat over dit bedrag een vaste rente gaat betalen. Bij «receiver swaps» betaalt de Staat een variabele rente en ontvangt een vaste rente. Dergelijke swaps verhogen het basisrisicobedrag omdat ze gevoelig zijn voor rentewijzigingen.
In 2005 werden er payer swaps ter waarde van € 6,9 mld. en receiver swaps ter waarde van € 11,0 mld. euro afgesloten. Deze swaps zullen invloed hebben op het basisrisicobedrag voor 2006 en de jaren daarna tot aan de einddatum van elke swap. Opgeteld bij de reeds bestaande swaps, zal de totale swapportefeuille het basisrisico voor 2006 per saldo verhogen met € 4,0 mld. euro.
Tabel 4: Risicobedrag 2005 en 2006 (in mld.) | ||
2005 | 2006 | |
Herfinanciering kapitaalmarkt | 24,8 | 25,7 |
Geldmarktportefeuille | 17,4 | 12,3 |
Swapportefeuille | – 0,1 | 4,0 |
Basisrisicobedrag | 42,1 | 42,0 |
In % BBP | 9% | 8% |
Door de inzet van renteswaps in 2005 is de totale portefeuille aan renteswaps met een looptijd langer dan één jaar ultimo 2005 uitgekomen op € 25,8 mld. Hiervan bestaat € 10,9 mld. uit looptijdverlengende swaps («payer swaps») en € 14,9 mld. uit looptijdverkortende («receiver swaps»). De looptijdverkortende swaps zijn ingezet in de jaren 2001 tot en met 2003, toen de reguliere uitgifte resulteerde in een te laag begrotingsrisico en navenant te hoge rentekosten. 2004 is het eerste jaar waarin renteswaps zijn ingezet om het begrotingsrisico voor de daaropvolgende jaren te verlagen. Naast renteswaps heeft de Staat ook een portefeuille aan kortlopende EONIA-swaps. Deze portefeuille is het gevolg van de geldmarktbenchmark en de omvang ervan fluctueert (zie paragraaf 5.1.4.3). De rentebaten of -lasten samenhangend met swaps zijn de resultante van twee onderliggende rentestromen die aan een swap ten grondslag liggen: een vaste en een variabele rente. De totale swapportefeuille heeft in 2005 geleid tot rentebaten van circa € 96 mln.
Tabel 5: Onderliggende rentebaten en -lasten swapportefeuille 2004 en 2005 (in mln.) | ||
2004 | 2005 | |
Rentelasten swaps (looptijd > 1 jaar) | 153 | 479 |
Rentebaten swaps | 247 | 567 |
Saldo | 94 | 88 |
Rentelasten EONIA swaps (looptijd < 1 jaar) | 1 029 | 2 222 |
Rentebaten EONIA swaps | 1 036 | 2 230 |
Saldo | 7 | 8 |
De Nederlandse Staat heeft in 2005 kapitaalmarktleningen uitgegeven met looptijden van 3, 5 , 10 en 30 jaar. Deze uitgiftes komen tot uitdrukking in de risicobedragen voor latere jaren. Bij de uitgiftes wordt gestreefd naar een relatief gelijkmatig niveau van aflossingen door de jaren heen. In onderstaande grafiek wordt een verdeling weergegeven van de schuldportefeuille naar het jaar van aflossing ultimo 2005.
Figuur 1: Schuldportefeuille per aflossingsjaar ultimo 2005
5.1.4.2 Operationele doelstelling 2 Bevorderen distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit
Het bevorderen van de distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit
Beleidsprestatie ontwerpbegroting 2005 | Realisatie 2005 |
Streven naar een zo hoog mogelijke concentratie van de staatsschuld in leningen met een minimale omvang van € 10 mld. | Ja.Ultimo 2005 vormden de leningen groter dan € 10 mld. 87% van de kapitaalmarktportefeuille. Ten opzichte van 2004 is er weliswaar sprake van een lichte daling (van 89% naar 87%), maar dit ligt voornamelijk aan de introductie van de 30-jarige lening in 2005. Deze lening heeft in 2006 «slechts» een volume van € 6 mld. bereikt. In 2006 en 2007 volgt heropening waarbij het volume de € 10 mld. grens waarschijnlijk zal overschrijden. |
Het financieringsbeleid van de Nederlandse Staat is gericht op een zo groot mogelijke liquiditeit van het schuldpapier dat wordt uitgegeven. Een actieve en efficiënte secundaire markt voor staatsleningen en DTC’s draagt bij aan een voor de Staat gunstige prijsvorming. Een voor de Staat – en de belastingbetaler – gunstige prijsvorming is ook gebaat bij een efficiënte promotie en distributie van schuld. Dit tezamen wordt op verschillende manieren verwezenlijkt.
Zo werkt de Nederlandse Staat, net als veel andere overheden, met een stelsel van Primary Dealers. Sinds 2003 maakt de Staat naast de toonbankveiling ook gebruik van een nieuwe veilingmethode, de Dutch Direct Auction of DDA. Een belangrijk kenmerk van deze veiling is dat eindbeleggers via een Primary Dealer naar keuze zelf bij de Staat biedingen kunnen inleggen voor de veiling. De DDA is gericht op het vergroten van de rol van de eindbelegger bij de primaire uitgifte. Uit een analyse van de aan de DDA deelnemende beleggers blijkt dat de DDA deze doelstelling bereikt: met de DDA wordt een grote en diverse groep aan beleggers bereikt. In 2005 is de DDA twee keer toegepast, voor de opening van de nieuwe tienjarige lening en de nieuwe dertigjarige lening.
Een ander belangrijk instrument om de liquiditeit te bevorderen is de permanente inkoopfaciliteit, die sinds 2002 bestaat. Deze faciliteit houdt in dat delen van leningen waarvan het totaal uitstaand volume kleiner is dan € 2,5 mld. door beleggers aan de Nederlandse Staat kunnen worden aangeboden voor terugkoop. Indien een lening wordt ingekocht daalt de resterende schuld die uitstaat in kleine en relatief illiquide leningen, terwijl meer kan worden uitgegeven in nieuwe leningen met een omvang van tenminste € 10 mld. In 2005 is in totaal € 64,5 mln. teruggekocht in het kader van de permanente inkoopfaciliteit. Het percentage schuld in leningen groter dan € 10 mld. bedraagt inmiddels 87% van de totale kapitaalmarktschuld.
In zijn streven naar een liquide curve over het volledige spectrum te ontwikkelen, heeft de Nederlandse Staat een nieuwe 30-jarige lening geïntroduceerd die in 2006 en 2007 heropend zal worden. In 2005 werden verdere voorbereidingen getroffen om een nieuwe 2023-lening uit te geven, inclusief een strip-en destripfaciliteit.
5.1.4.3 Operationele doelstelling 3 Lenen en uitlenen van korte gelden
Het lenen en uitlenen van korte gelden tegen zo laag mogelijke kosten respectievelijk zo hoog mogelijke opbrengsten, binnen een aanvaardbaar risico.
Beleidsprestatie ontwerpbegroting 2005 | Realisatie 2005 |
Toepassen EONIA Benchmark teneinde de laagste kosten bij de laagste risico’s te bewerkstelligen voor geldmarkttransacties | De EONIA benchmark is ook in 2005 toegepast.Het totale voordeel van het nieuwe beleid sinds 2002 bedraagt cumulatief € 61,2 mln. |
Voor de operaties op de geldmarkt maakt de Staat sinds 2002 gebruik van een benchmark die bestaat uit financiering van de geldmarktportefeuille tegen het EONIA rentetarief. Dit is het rentetarief voor daggeld. De EONIA benchmark houdt in dat de looptijd van de geldmarktportefeuille, die grotendeels bestaat uit leningen met een looptijd van drie tot twaalf maanden, wordt teruggebracht tot daggeld. Dit gebeurt door middel van EONIA-swaps, die een looptijd van minder dan een jaar hebben. Uit in 2001 uitgevoerd onderzoek is gebleken dat deze vorm van geldmarktfinanciering over een periode van ongeveer vier jaar een combinatie oplevert van zowel het laagste verwachte risico als de laagste verwachte rentekosten. De invoering van de EONIA-benchmark zou gemiddeld genomen, over deze periode dan ook een besparing opleveren t.o.v. het oude beleid. Van jaar op jaar hoeft van een besparing niet persé sprake te zijn. Zo leidt in tijden van renteverlaging door de ECB de verkorting van de looptijd t.o.v. van het oude beleid tot een positief resultaat, terwijl in tijden van renteverhoging dit resultaat negatief is.
De prestatiemeting samenhangend met deze benchmark valt uiteen in twee delen. Ten eerste wordt bepaald wat het resultaat van het nieuwe beleid is ten opzichte van het oude beleid (prestatie van de benchmark). Ten tweede kan op beperkte schaal worden afgeweken van de benchmark om te proberen deze te verslaan. Sinds de start van de geldmarktbenchmark is in totaal € 61,2 mln. bespaard ten opzichte van het oude beleid. Hiervan komt € 26,7 mln. voor rekening van de gekozen benchmark ten opzichte van het oude beleid. Daarnaast is € 34,5 mln. bespaard omdat de werkelijke geldmarktportefeuille iets afweek van de benchmark en door het innemen van posities, met als doel de benchmark te verslaan. Hiermee heeft het Agentschap een element van prestatiemeting ingevoerd dat ook wordt gebruikt bij banken en andere financiële partijen.
Tabel 6: Resultaten geldmarktbenchmark tot en met 2005 | |||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Cumulatief | |
Resultaat EONIA-benchmark t.o.v. oude beleid | 29,6 | 17,0 | – 2,6 | – 17,3 | 26,7 |
Outputperformance t.o.v. benchmark | 2,7 | 11,9 | 8,2 | 11,7 | 34,5 |
Totaal resultaat | 32,2 | 28,9 | 5,6 | – 5,6 | 61,2 |
5.2.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het optimaliseren van het kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd
Algemene doelstelling van het beleid is het bundelen van geldstromen onder gelijktijdige aanbieding van een infrastructuur waarmee het betalingsverkeer van het Rijk en van de instellingen, die aan de schatkist zijn gelieerd, zo efficiënt mogelijk wordt afgewikkeld. Belangrijkste oogmerk van het beleid is het voorkomen van financiële risico’s bij het beheer van publieke geldstromen en het doelmatig beheren van publieke middelen.
De algemene doelstelling is vertaald naar een aantal operationele doelstellingen, die in 2005 gedeeltelijk zijn gerealiseerd. De operationele doelstellingen worden in paragraaf 5.2.4 nader toegelicht.
5.2.2 Budgettaire gevolgen artikel 2 Kasbeheer
Tabel 7: Budgettaire gevolgen van beleid (in mln.)1 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling:Het optimaliseren van het kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd. | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Uitgaven | 4 147 | 4 412 | 2 397 | 3 522 | 4 384 | – 861 |
Programma-uitgaven | 4 146 | 4 411 | 2 396 | 3 521 | 4 382 | – 860 |
Rentelasten | 1 390 | 1 399 | 1 570 | 1 836 | 1 810 | 26 |
Verstrekte leningen | 1 433 | 1 335 | 826 | 1 001 | 1 831 | – 830 |
Mutaties in rekening-courant en deposito’s | 1 324 | 1 677 | 0 | 683 | 741 | – 58 |
Uitgaven bij voortijdige beëindiging leningen | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 | 1 |
Apparaatsuitgaven | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | – 1 |
Ontvangsten | 9 039 | 1 442 | 2 248 | 3 644 | 1 638 | 2 006 |
Programma-ontvangsten | 9 039 | 1 442 | 2 248 | 3 644 | 1 638 | 2 006 |
Rentebaten | 357 | 357 | 399 | 485 | 469 | 16 |
Ontvangen aflossingen | 225 | 281 | 562 | 472 | 389 | 83 |
Mutaties in rekening-courant en deposito’s | 28 | 804 | 1 288 | 2 680 | 780 | 1 900 |
Ontvangsten bij voortijdige beeindiging | 0 | 1 | 0 | 7 | 0 | 7 |
Stelselwijziging | 8 429 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
5.2.3 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
Omdat het toerekenen van de uitgaven en ontvangsten aan de operationele doelstellingen (zie paragraaf 5.2.4) geen extra cijfermatig inzicht geeft, wordt dit onderdeel van het beleidsartikel achterwege gelaten.
De rentelasten bedroegen € 1 836 mln., € 26 mln. meer dan begroot. Voor het grootste deel (namelijk voor € 1 461 mln.) betroffen deze rentelasten slechts de interne boekhouding van het Rijk in de vorm van vergoedingen aan het AOW-spaarfonds en aan het Fonds Economische Structuurversterking. De resterende € 375 mln. bestond, behoudens een post overig van € 2 mln., uit rentevergoedingen over in de schatkist aangehouden rekening-courantsaldi en deposito’s van RWT’s, baten-lastendiensten en sociale fondsen. Deze resterende post viel € 24 mln. hoger uit dan begroot als gevolg van een gemiddeld in 2005 hoger dan verwacht niveau van de rekening-courantsaldi (inclusief deposito’s).
De rentebaten bedroegen € 485 mln., € 16 mln. meer dan begroot. Dit had twee oorzaken. Ten eerste namen de rentebaten met € 54 mln. af door lager dan verwachte rente-ontvangsten over aan RWT’s en baten-lastendiensten verstrekte leningen. Deze rente-ontvangsten vielen tegen doordat in 2005 minder leningen werden verstrekt dan begroot en doordat, bovendien, de lange rente lager uitviel dan bij ontwerpbegroting door het Centraal Planbureau geraamd. Ten tweede was er sprake van een administratief/technische correctie in 2005 van € 70 mln. bij de rente-ontvangsten over aan baten-lastendiensten verstrekte leningen.
Verstrekte leningen en ontvangen aflossingen
Aan RWT’s en baten-lastendiensten werd voor € 529 mln. aan netto leningen verstrekt (€ 1 001 mln. aan leningen min € 472 mln. aan aflossingen), € 912 mln. minder dan geraamd. De leningverstrekking aan baten-lastendiensten bleef € 262 mln. achter bij de leenplafonds. De € 650 mln. lager dan verwachte leningverstrekking aan RWT’s hing vermoedelijk samen met de afwachtende houding van onderwijsinstellingen wat betreft deelname aan geïntegreerd middelenbeheer.
Mutaties in rekening-courant en deposito’s
De mutatie aan de uitgavenkant had in 2005 betrekking op de rekening-courantsaldi van de sociale fondsen. Deze namen € 58 mln. minder af dan geraamd. De mutatie aan de ontvangstenkant betrof dit jaar de rekening-courantsaldi (inclusief deposito’s) van baten-lastendiensten en RWT’s. Die van de baten-lastendiensten namen € 259 mln. meer toe dan geraamd, die van de RWT’s € 1 641 mln. De extra toename van de RWT-saldi werd veroorzaakt doordat meer gelden dan verwacht werden overgeheveld naar de schatkist bij de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer.
Ontvangsten bij voortijdige beëindiging
Deze post bestaat vrijwel volledig uit de ontvangen boete bij vervroegde aflossing van een aan een RWT verstrekte lening, doordat het rentepercentage van de lening hoger lag dan het ten tijde van de vervroegde aflossing geldende tarief op een vergelijkbare lening.
5.2.4 Operationele doelstellingen
5.2.4.1 Operationele doelstelling 1: Doelmatige inrichting van het kasbeheer
Bij het realiseren van een doelmatige inrichting van het kasbeheer wordt gestreefd naar een risicoarm beheer van publieke middelen met zo laag mogelijke rentelasten. Belangrijkste instrument hierbij is het centraal bundelen van publieke geldstromen, terwijl de financiering eveneens centraal, via ’s Rijks Schatkist, wordt afgewikkeld.
In 2005 is een eerste inventarisatie uitgevoerd naar de dienstverlening met betrekking tot geïntegreerd middelenbeheer. Over het algemeen hebben klanten waardering voor het accountmanagement vanuit Financiën. Ook zijn ze tevreden met de praktijk van geïntegreerd middelenbeheer. Wel zegt een groot deel van de klanten behoefte te hebben aan periodieke informatie en aan meer on-line aangeboden diensten. Om hieraan tegemoet te komen zal periodiek een nieuwsbrief worden rondgestuurd en zal uitbreiding van het on-line dienstenpakket worden onderzocht.
Beleidsprestatie ontwerpbegroting 2005 | Realisatie |
---|---|
Uitbreiding geïntegreerd middelenbeheer met 65 RWT’s, waardoor het aantal deelnemende instellingen per eind 2005 zou uitkomen op 155. | Gedeeltelijk. Uitbreiding met 47 RWT’s, 18 minder dan begroot. De oorzaak van de lagere realisatie kan toegeschreven worden aan de afwachtende houding, die onderwijsinstellingen innemen bij het – op vrijwillige basis – deelnemen aan geïntegreerd middelenbeheer. Per eind 2005 namen 99 RWT’s deel aan geïntegreerd middelenbeheer: 89 instellingen, waarvoor deelname verplicht is gesteld, plus tien onderwijsinstellingen. Volgens de begroting voor 2005 werd verwacht dat per eind 2005 155 RWT’s zouden deelnemen. Het verschil van 56 tussen het begrote en het gerealiseerde aantal per eind 2005 kan grotendeels, naast de afwachtende houding van onderwijsinstellingen, teruggevoerd worden op het verschil tussen de verwachte en de werkelijke uitgangssituatie per eind 2004. In de begroting voor 2005 werd namelijk nog verwacht dat per eind 2004 circa 90 RWT’s zouden deelnemen aan geïntegreerd middelenbeheer. In werkelijkheid waren dat er 52. Dat de realisatie in 2004 zoveel lager uitviel dan wat in de loop van dat jaar nog werd verwacht had te maken met vertraging in het wetstraject. Eind 2005 hadden de deelnemende RWT’s voor € 5 577 mln. aan tegoeden uitstaan bij het Rijk, terwijl ze per saldo voor € 2 408 mln. aan leningen hadden opgenomen. |
Verwacht gemiddeld jaarlijks voordeel Rijk van geïntegreerd middelenbeheer met RWT’s: € 55 mln. | Gedeeltelijk. Gerealiseerd voordeel Rijk van geïntegreerd middelenbeheer met RWT’s: € 49 mln. Voor een toelichting wordt verwezen naar box 1. |
Verwacht gemiddeld jaarlijks voordeel RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer met Rijk: € 63 mln. | Gedeeltelijk. Gerealiseerd voordeel RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer met Rijk: € 54 mln. Voor een toelichting wordt verwezen naar box 1. |
Box 1: Gerealiseerde rente-effecten geïntegreerd middelenbeheer
De centrale veronderstelling bij de berekening van het voordeel voor het Rijk is, dat het Rijk dankzij geïntegreerd middelenbeheer bespaart op leningen met condities (looptijd en effectief rendement) die overeenkomen met de gemiddelde condities van de in werkelijkheid aangetrokken leningen ter dekking van de financieringsbehoefte. Uitgaande van de realisaties van de tegoeden en leningen van RWT’s bij het Rijk en de realisaties van de daarover door het Rijk betaalde respectievelijk ontvangen rente, kan een voordeel voor het Rijk worden berekend van € 7 mln. in 2000 oplopend tot € 49 mln. in 2005 (grafiek A). Het cumulatieve voordeel voor het Rijk van geïntegreerd middelenbeheer met RWT’s over de jaren 2000 tot en met 2005 komt uit op € 190 mln. (grafiek B).
Grafiek A. Jaarlijks voordeel voor het Rijk van GMB met RWT’s (in mln. euro’s)
Grafiek B. Cumulatief voordeel voor het Rijk van GMB met RWT’s (in mln. euro’s)
De realisatie van het voordeel voor het Rijk in 2005 viel € 6 mln. lager uit dan begroot. Tegenover het voordeel verhogende factoren, zoals een groter dan geraamde toename van de rekening-couranttegoeden (inclusief deposito’s) en een lager dan verwacht niveau van de korte rente, stonden het voordeel verlagende factoren, zoals een lager dan geraamd bedrag aan verstrekte leningen en een kleiner dan verwacht verschil tussen de korte en de lange rente. Per saldo zorgden deze factoren ervoor dat het voordeel voor het Rijk uitkwam op € 49 mln. in plaats van op de geraamde € 55 mln.
De berekening van het gerealiseerde voordeel voor RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer is gebaseerd op enkele aanvullende veronderstellingen. Over een RWT-tegoed in rekening-courant vergoedt het Rijk de interbancaire rente zonder afslagen. Dit levert RWT’s een voordeel op van hooguit 1%, afhankelijk van de condities die deelnemende RWT’s bij de commerciële banken hadden bedongen. Bij leningen wordt RWT’s een rentearrangement aangeboden op het niveau, waartegen het Rijk zelf leent. Dit levert RWT’s een voordeel op van gemiddeld 0,8%. Onder deze veronderstellingen en gegeven de in de afgelopen jaren gerealiseerde tegoeden en leningen van RWT’s bij het Rijk, bedroeg het voordeel voor RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer € 3 mln. in 2000 oplopend tot € 54 mln. in 2005 (grafiek C). Het cumulatieve voordeel voor RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer met het Rijk over de jaren 2000 tot en met 2005 komt daarmee uit op € 176 mln. (grafiek D).
Grafiek C. Jaarlijks voordeel voor RWT’s van GMB met het Rijk (in mln euro’s)
Grafiek D. Cumulatief voordeel voor RWT’s van GMB met het Rijk (in mln euro’s)
Met € 54 mln. viel de realisatie van het voordeel voor RWT’s in 2005 € 9 mln. lager uit dan begroot. Dit hing vooral samen met het lagere bedrag aan verstrekte leningen dan waarvan bij ontwerpbegroting werd uitgegaan.
5.2.4.2 Operationele doelstelling 2: Betrouwbare en efficiënte infrastructuur voor afwikkeling betalingsverkeer
De doelstelling komt in hoofdzaak neer op het betrouwbaar en efficiënt afwikkelen van het betalingsverkeer van het Rijk. Het waarborgen hiervan ligt onder andere besloten in het actieve beheer van de met banken gesloten contracten. Een prestatie-indicator voor de tarieven van het betalingsverkeer van de rijksoverheid geeft aanvullende, objectieve informatie over de doelmatigheid waarmee het betalingsverkeer van de rijksoverheid wordt afgewikkeld.
Beleidsprestatie ontwerpbegroting 2005 | Realisatie |
Aanbesteding betalingsverkeer Belastingdienst en verlenging van de overige contracten aangaande de afwikkeling van het betalingsverkeer van het rijk. | Ja. Aanbesteding en verlenging van de contracten waren al per eind 2004 gerealiseerd. Het nieuwe contract voor het afwikkelen van het betalingsverkeer van de Belastingdienst is ingegaan per 1 mei 2005. Daarna is gewerkt aan de overgang van de Rabobank naar de ING/Postbank als huisbankier van de Belastingdienst. Per 1 november 2005 waren alle betaalstromen verlegd naar de ING. |
Behalen doelstelling wat betreft de prestatie-indicator ter monitoring van de tariefsontwikkeling van het betalingsverkeer van de rijksoverheid. | Ja. De doelstelling voor 2005, zoals bij ontwerpbegroting voor 2006 geformuleerd, bedroeg 5,2 eurocent voor het gemiddeld stukstarief en 60% indien gedefinieerd als percentage van het markttarief. De realisatie bedroeg 4,3 eurocent resp. 54%. Voor een toelichting zie box 2. |
Box 2 : Prestatie-indicator tarieven betalingsverkeer rijksoverheid
Een prestatie-indicator voor de tarieven van het betalingsverkeer van de rijksoverheid geeft aanvullende, objectieve informatie over de doelmatigheid waarmee het betalingsverkeer van de rijksoverheid wordt afgewikkeld. Met het oog hierop is in de ontwerpbegroting voor 2004 onderzoek aangekondigd naar de ontwikkeling van een dergelijke indicator. De uitkomst hiervan is dat jaarlijks, voor het eerst in het jaarverslag 2004, twee getallen worden gepresenteerd die informatie bevatten over de tarieven:
1. «gemiddeld stukstarief»: gerealiseerd gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid;
2. «ijkpunt gemiddeld stukstarief»: gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid indien voor elk van deze betalingen het gemiddeld in Nederland voor die betaling geldende markttarief wordt genomen.
Het gemiddeld stukstarief heeft betrekking op de qua aantal belangrijkste binnenlandse betaalproducten van de rijksoverheid (acceptgiro’s, incasso’s, gewone overschrijvingen en verzameloverschrijvingen). Voor de berekening van het gemiddeld in Nederland geldende markttarief (het ijkpunt) wordt uitgegaan van de geveltarieven van de vier grootbanken (ING, Postbank, Rabo, ABN AMRO).
Omdat deze prestatie-indicator pas eind 2004 is vormgegeven, bevat de begroting voor 2005 nog geen na te streven waarden voor dat jaar. Pas bij de ontwerpbegroting voor 2006 is, naast een doelstelling voor 2006 en latere jaren, een doelstelling voor 2005 opgenomen. De realisatie van het gemiddelde stukstarief in 2005 bedroeg 4,3 eurocent.
Daarmee was de realisatie 0,9 eurocent lager dan de doelstelling. Het positieve verschil tussen realisatie en doelstelling kent twee oorzaken. Ten eerste gelden vanaf 1 mei 2005 voor de afwikkeling van het betalingsverkeer van de Belastingdienst lagere tarieven, conform het nieuwe contract. Ten tweede was het aandeel van relatief goedkope betaalprodukten in 2005 bij het binnenlandse betalingsverkeer van het Rijk groter dan verondersteld bij het formuleren van de doelstelling. De tweede oorzaak verklaart waarom het verschil tussen realisatie en doelstelling van het gemiddeld stukstarief als percentage van het markttarief (6%) verhoudingsgewijs minder groot is dan genoemd verschil in absolute zin (0,9 eurocent).
Prestatie-indicator voor de tarieven van het betalingsverkeer van de rijksoverheid | |||
Gemiddeld stukstarief | Realisatie 2004 | Doelstelling 2005 | Realisatie 2005 |
– absoluut (in eurocenten) | 5,3 | 5,2 | 4,3 |
– als % van het markttarief | 61 | 60 | 54 |
6.1 Budgettaire gevolgen niet-beleidsartikel 3 Nominaal en onvoorzien (x € 1000)
Tabel 8: budgettaire gevolgen nominaal en onvoorzien (in duizenden) | ||||
---|---|---|---|---|
Nominaal en onvoorzien | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | |
2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Verplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 |
Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 |
Loonbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 |
6.2 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
De bij de eerste suppletore begroting 2005 aan IXA beschikbaargestelde loon- en prijscompensatie (€ 53 000) is bij de tweede suppletore begroting verdeeld over de artikelen. Tevens is de incidentele loonbijstelling in verband met de overloop van de interimvergoeding BTZR (€ 38 000) uitgedeeld. De realisatie op dit artikel is derhalve nihil.
7. VERANTWOORDINGSSTAAT VAN NATIONALE SCHULD
Departementale verantwoordingsstaat (jaarverslag) 2005 van de Nationale Schuld (IXA)(x € 1000) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | ||||||||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie1 | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | ||
TOTAAL | 39 368 228 | 38 709 211 | 45 210 213 | 35 980 290 | 5 841 985 | – 2 728 921 | ||||
Beleidsartikelen | 39 368 228 | 38 709 211 | 45 210 213 | 35 980 290 | 5 841 985 | – 2 728 921 | ||||
01 | Financiering Staatsschuld | 34 985 003 | 34 985 003 | 37 071 349 | 41 687 936 | 41 687 936 | 32 336 458 | 6 702 933 | 6 702 933 | – 4 734 891 |
02 | Kasbeheer | 4 383 225 | 4 383 225 | 1 637 862 | 3 522 277 | 3 522 277 | 3 643 832 | – 860 948 | – 860 948 | 2 005 970 |
Niet-beleidsartikelen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||||
03 | Nominaal en onvoorzien | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.
Mij bekend,
De Minister van Financiën,
De financiële en niet-financiële toelichting op de departementale verantwoordingsstaat is opgenomen in het beleidsverslag.
Saldibalans per 31 december 2005 (bedragen x € 1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
DEBET | CREDIT | |||||||
OMSCHRIJVING | 31-12-2005 | 31-12-2004 | OMSCHRIJVING | 31-12-2005 | 31-12-2004 | |||
1. | Uitgaven t.l.v. de begroting 2004 | 36 389 188 | 2. | Ontvangsten t.g.v. de begroting 2004 | 35 928 585 | |||
Uitgaven t.l.v. de begroting 2005 | 45 210 213 | Ontvangsten t.g.v. de begroting 2005 | 35 980 290 | |||||
3. | Liquide middelen | 13 | 4 | 6. | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 6 829 336 | 8 416 549 | |
4. | Rekening-courant RHB | (3 143 830) | 6 258 872 | |||||
5. | Uitgaven buiten begrotingsverband | 743 230 | 1 697 070 | |||||
Sub-totaal | 42 809 626 | 44 345 134 | Sub-totaal | 42 809 626 | 44 345 134 | |||
8. | Extra-comptabele vorde- ringen | 14 102 099 | 8 608 610 | 8a. | Tegenrekening extra-compt.vorderingen | 14 102 099 | 8 608 610 | |
9a. | Tegenrekening extra-compt.schulden | 235 212 478 | 228 147 933 | 9. | Extra-comptabele schulden | 235 212 478 | 228 147 933 | |
10. | Voorschotten | 0 | 2 | 10a. | Tegenrekening voorschotten | 0 | 2 | |
Totaal-generaal | 292 124 203 | 281 101 679 | Totaal-generaal | 292 124 203 | 281 101 679 |
8.1 Toelichting op de Saldibalans
Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders aangegeven. Relevante posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen.
Specifieke toelichting per saldibalanspost
De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en bij de kasbeheerders aanwezige kasgelden.
4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding.
Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Er zijn twee rekening-courantverhoudingen nl. Geïntegreerd Middelen Beheer en het Agentschap.
De bedragen zijn in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding per 31 december 2005.
5. Uitgaven buiten begrotingsverband.
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2005 | Ultimo 2004 | |
Te realiseren (dis)agio1 | 9 494 | 1 235 209 |
Vooruitbetaalde rente onderhandse leningen | 412 | 425 |
Te ontvangen renteswaps | 340 930 | 125 195 |
Vooruitbetaalde disconto | 121 186 | 104 652 |
Te ontvangen rente vlottende schuld | 225 672 | 169 456 |
Te betalen rente m.b.t. GMB | 45 537 | 62 132 |
Nog te boeken bedragen | 0 | 0 |
Totaal | 743 230 | 1 697 070 |
1 Het saldo agio en disagio zijn ultimo 2005 gesaldeerd.
6. Ontvangsten buiten begrotingsverband.
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2005 | Ultimo 2004 | |
Te realiseren agio1 | 0 | 1 501 069 |
Te betalen rente onderhandse leningen | 58 474 | 61 320 |
Te betalen rente openbare schuld | 5 958 550 | 6 315 972 |
Te betalen renteswaps | 283 470 | 87 891 |
Te betalen rente vlottend | 219 623 | 167 146 |
Waarborgkapitalen onderpand swaps | 365 013 | 251 656 |
Posten in onderzoek | 26 135 | 0 |
Te ontvangen rente m.b.t. GMB | – 70 974 | 30 879 |
Overige | – 10 956 | 616 |
Totaal | 6 829 336 | 8 416 549 |
1 Het saldo agio en disagio zijn ultimo 2005 gesaldeerd.
Wat betreft de posten in onderzoek geldt dat bij de accountantscontrole 2005 is gebleken dat er een verschil is met betrekking tot de eindstand verstrekte leningen aan agentschappen van € 26 mln. De verstrekte leningen zijn met dit bedrag gecorrigeerd waarbij in 2006 detailonderzoek zal worden gehouden op het niveau van individuele transacties.
8. Extra-comptabele vorderingen
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2005 | Ultimo 2004 | |
Callgeldleningen u/g | 5 885 060 | 920 161 |
Verstrekte leningen baten-lastendiensten | 5 809 035 | 5 543 510 |
Verstrekte leningen RWT’s en derden | 2 408 003 | 2 144 939 |
Totaal | 14 102 099 | 8 608 610 |
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2005 | Ultimo 2004 | |
Vaste schuld | ||
– Staatsschuld | 202 340 030 | 197 090 900 |
Vlottende schuld | ||
– Dutch Treasury Certificates | 18 050 000 | 17 790 000 |
– Callgeldleningen o/g | 60 000 | 0 |
– Sell/Buy back transacties | 65 844 | 567 242 |
– RC baten-lastendiensten | 1 036 441 | 672 280 |
– RC RWT’s en derden | 1 514 926 | 1 283 555 |
– RC Sociale Fondsen | 8 018 864 | 8 702 314 |
– Overig | 145 | 450 |
Overige schuld | ||
– Deposito’s baten-lastendiensten | 64 242 | 169 278 |
– Deposito’s RWT’s en derden | 4 061 986 | 1 871 914 |
235 212 478 | 228 147 933 |
De extra-comptabele schulden hebben betrekking op in het verleden binnen begrotingsverband geboekte ontvangsten, waarvan op termijn nog verrekening met derden zal plaatsvinden. Deze post betreft voornamelijk de staatsschuld (vaste schuld € 202,3 mld. en vlottende schuld € 18,2 mld.). Daarnaast bevatten de extra-comptabele schulden ook de schulden die betrekking hebben op de verhoudingen tussen de RHB en de deelnemers aan geïntegreerd middelenbeheer.
Voor een specificatie naar uitgiftejaar van de stand van de vaste schuld per 31 december 2005 wordt verwezen naar het onderstaande overzicht.
De rekening-courant tegoeden vallen onder de vlottende schuld omdat ze direct opvraagbaar zijn. De post deposito’s baten-lastendiensten ultimo 2005 bestaat voor € 57 mln. uit deposito’s met een oorspronkelijke looptijd van één jaar of minder. De post deposito’s RWT’s en derden ultimo 2005 voor € 2 649 mln.
Specificatie van de vaste schuld naar jaar van uitgifte1 per 31 december 2005 (bedragen x 1 mln. euro) | |||
Jaar van uitgifte | Openbaar | Onderhands | Totaal |
Vóór 1991 | 33,2 | 85,9 | 119,1 |
1991 | 429,9 | 354,0 | 783,9 |
1992 | 1 046,1 | 972,6 | 2 018,7 |
1993 | 8 241,5 | 229,5 | 8 471,0 |
1994 | 0 | 29,3 | 29,3 |
1995 | 529,5 | 80,9 | 610,4 |
1996 | 12 329,0 | 0 | 12 329,0 |
1997 | 13 637,2 | 0 | 13 637,2 |
1998 | 20 004,8 | 42,3 | 20 047,1 |
1999 | 11 588,0 | 0 | 11 588,1 |
2000 | 10 227,4 | 0 | 10 227,4 |
2001 | 13 145,0 | 0 | 13 145,0 |
2002 | 10 487,0 | 0 | 10 487,0 |
2003 | 36 483,4 | 0 | 36 483,4 |
2004 | 36 047,3 | 0 | 36 047,3 |
2005 | 26 316,2 | 0 | 26 316,2 |
Totaal2 | 200 545,6 | 1 794,4 | 202 340,0 |
1 Jaar van eerste uitgifte betekent dat ingeval van een heropening van een lening, het bedrag wordt opgenomen bij het oorspronkelijke jaar van eerste uitgifte van de (heropende) lening.
2 Door afronding kan de som van de componenten afwijken van het totaal.
De premie die wordt betaald boven op de nominale waarde van een obligatie. Als de couponrente van een lening hoger is dan de marktrente, heeft de betreffende lening een agio.
Aflossing op eerder uitgegeven leningen door middel van inkoop.
Een honderdste deel van een procent (0,01%).
Een onderdeel van de rijksoverheid waarvoor afwijkende beheersregels gelden gericht op het bevorderen van bedrijfsmatig werken. Belangrijk aspect hierbij is dat het batenlastenstelsel wordt toegepast en de dienst toegang heeft tot een leen- en depositofaciliteit bij de minister van Financiën.
Toonaangevende lening die een referentiekader biedt voor een bepaald looptijdsegment.
Een buy- en sellbacktransactie is een contante aankoop van een hoeveelheid stukken in combinatie met een gelijktijdig afgesloten termijnverkoop van dezelfde stukken (bijvoorbeeld staatsobligaties of DTC’s). In de tussenliggende periode wordt de facto een bedrag in de geldmarkt uitgezet, waarover een rentevergoeding wordt ontvangen.
Dagelijks opvraagbare geldmarktlening zonder onderpand met een looptijd van meestal 1 dag (call) tot enkele dagen (call-fixe).
Cashflow-at-risk of budgetrisico is een risicomaatstaf die de mogelijke fluctuaties in de rentelasten ten opzichte van de rentelasten van de oorspronkelijke schuldportefeuille weergeeft over een bepaalde periode bij een gegeven waarschijnlijkheid.
Systeem van collectieve afwikkeling van effectentransacties door af/bijschrijving op geld- en effectenrekeningen.
De korting die wordt ontvangen op de nominale waarde van een obligatie. Als de couponrente van een lening lager is dan de marktrente, heeft de betreffende lening een disagio.
Rente die vooraf wordt betaald.
In 2001 is op initiatief van de Nederlandse Staat gestart met een DTC-marktstelsel. Onderdeel van het stelsel is de quotering van DTC’s op MTS Amsterdam. In het stelsel nemen zowel Primary Dealers als een aantal geselecteerde banken deel, die zich Single Market Specialists mogen noemen. Naast de verplichting tot het quoteren krijgen deze partijen exclusief toegang tot de elecktronische veilingen DTC’s. Ook kunnen de partijen beroep doen op een repofaciliteit voor DTC’s.
De Macauley duration is een maatstaf voor de looptijd van een schuldportefeuille. Macauley duration of kortweg duration is een gewogen gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille met de contante waarde van de betalingen (rente en aflossing) als gewicht (zie ook modified duration).
Engelse benaming voor Nederlandse staatsleningen.
Dutch Treasury Certificates (DTC’s)
Schuldbewijzen met een korte looptijd uitgegeven door het Rijk om tijdelijke kastekorten van het Rijk te financieren. DTC’s worden uitgegeven en verhandeld op discontobasis.
Een Eonia-swap is een specifieke vorm van een renteswap, waarbij een vaste rente wordt geruild tegen de variabele Eonia rente (European OverNight Index Average). Eonia is de gemiddelde daggeld rente, die dagelijks wordt vastgesteld door de ECB.
Het EMU-saldo heeft betrekking op het vorderingensaldo van de overheid op transactiebasis. Het vorderingensaldo geeft de mutatie in het saldo van de financiële activa en passiva van de collectieve sector weer. Omdat het EMU-saldo betrekking heeft op de totale collectieve sector is niet alleen het vorderingensaldo van het Rijk van belang, maar ook de vorderingensaldi van de sociale fondsen en de lokale overheid. Weergave op transactiebasis wil zeggen dat de economische handeling die leidt tot de uitgave of ontvangst (transactie) zoveel mogelijk als meetmoment wordt genomen.
Het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid, minus de onderlinge schuldverhoudingen tussen deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een brutoschuldbegrip.
Financieringsbehoefte van het Rijk
De aflossingen op de gevestigde staatsschuld vermeerderd met het feitelijk tekort van het Rijk of verminderd met het feitelijk overschot van het Rijk.
Financieringstekort of -overschot van het Rijk (feitelijk)
Het saldo van de relevante uitgaven en ontvangsten, minus de mutatie in het saldo van de derdenrekening.
Het bundelen van publieke middelen gericht op een doelmatig kasbeheer. Publieke middelen zijn middelen die verkregen zijn bij of krachtens de wet ingestelde heffing(en).
Zie vaste schuld.
In een markt met voldoende liquiditeit kunnen grote posten verhandeld worden zonder dat dit een substantieel effect op de prijs (koers) heeft.
De Macauley duration is een maatstaf voor de looptijd van een portefeuille. De Macauley duration wordt berekend door voor iedere toekomstige (rente- of aflossings)betaling de contante waarde te berekenen, waarna deze contante waardes als gewichten dienen om de resterende looptijden van iedere betaling te wegen.
De modified duration is een maatstaf voor de looptijd en prijsgevoeligheid van een portefeuille. De modified duration is een verhoudingsgetal dat uitdrukt in welke mate de contante waarde van een portefeuille wijzigt bij een verandering van de rentecurve met 1/100 procent. De modified duration is daarmee een maat voor de prijsgevoeligheid van een portefeuille bij een verandering in het rendement (een prijselasticiteit).
In september 1999 heeft de Staat samen met de Primary Dealers en MTS SpA het handelsplatform MTS Amsterdam opgericht. In korte tijd heeft MTS Amsterdam zich ontwikkeld tot een succesvol platform voor de handel in Nederlandse staatsleningen. De Primary Dealers hebben de verantwoordelijkheid de handel op MTS Amsterdam te stimuleren. Dit gebeurt vooral doordat de Primary Dealers verplicht zijn om gedurende een groot deel van iedere dag bieden laatprijzen te quoteren. Andere partijen kunnen direct op deze quotes handelen. Dankzij het electronische systeem kan een transactie zeer snel worden uitgevoerd, waarbij clearing en settlement automatisch worden voltooid.
Gevestigde en vlottende schuld van de Staat zoals die samenhangt met het artikel Financiering staatsschuld en het artikel Kasbeheer in deze begroting.
Een nieuwe lening betreft een lening die nog niet eerder is uitgegeven. Deze lening wijkt af van de bestaande leningen op minstens één van de volgende categorieën: looptijd, coupondata of omvang van de coupon zelf.
De markt voor de uitgifte van effecten. Nederlandse staatsobligaties worden uitgegeven via het stelsel van Primary Dealers.
Sinds 1999 maakt de Staat gebruik van een stelsel van Primary Dealers voor de distributie en promotie van Nederlandse staatsleningen. Het stelsel bestaat uit 13 banken. Bij het samenstellen van de groep Primary Dealers wordt veel aandacht besteed aan een goede balans tussen banken die zijn gericht op de lokale, de regionale, en de globale markten. Deze balans is gewenst met het oog op het bereiken van een brede spreiding aan eindbeleggers in Nederlandse staatsobligaties.
Het belangrijkste doel van de samenwerking met de Primary Dealers is om de markt voor Nederlandse staatsleningen liquide te houden. Met alle Primary Dealers is een éénjarig contract aangegaan. De Primary Dealers verplichten zich om DSL’s af te nemen, te verspreiden en te promoten. Tot de verplichtingen hoort ook een maandelijkse rapportage over de verrichte activiteiten. Tegenover deze verplichtingen staat het exclusieve recht om DSL’s bij het Agentschap af te nemen en gebruik te maken van de repo- en stripfaciliteit. De Primary Dealers ontvangen daarnaast een financiële vergoeding die afhankelijk is van de afgenomen hoeveelheid DSL’s bij emissies.
Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)
Een zelfstandige organisatie die in een wet geregelde taak uitvoert met behulp van publiek geld, welk geld is verkregen bij of krachtens de wet ingestelde heffing.
Een rekening waarover in de regel giraal betalingsverkeer wordt afgewikkeld en waaruit (een deel van) de onderlinge financiële verhouding is op te maken tussen de houder van de rekening en de instelling alwaar de rekening wordt aangehouden.
Boekhoudkundig veronderstelde rente in begroting en meerjarencijfers.
Een renteswap is een contract tussen twee partijen waarin wordt overeengekomen om gedurende de looptijd een vaste rente te ruilen tegen een variabele rente (meestal 6 of 3 maanden).
Een instrument om de liquiditeit van staatsleningen en DTC’s te garanderen. Onder bepaalde condities kunnen Primary Dealers (en in het geval van DTC’s ook Single Market Specialists) in geval van schaarste staatsleningen of DTC’s lenen van de Staat tegen een vergoeding.
Saldo op de rekening van het Rijk bij De Nederlandsche Bank.
De markt voor bestaande effecten. De handel in Nederlandse staatsobligaties vindt grotendeels plaats via MTS Amsterdam.
Een sell- en buybacktransactie is een contante verkoop van een hoeveelheid stukken in combinatie met een gelijktijdig afgesloten termijnaankoop van dezelfde stukken (bijvoorbeeld staatsobligaties of DTC’s). In de tussenliggende periode wordt de facto een bedrag in de geldmarkt opgenomen, waarover een rentevergoeding wordt betaald.
Een aantal geselecteerde banken die naast de Primary Dealers deelnemen aan het DTC-marktstelsel.
Positief of negatief renteverschil, bijvoorbeeld tussen leningen met een verschillende looptijd of tussen leningen van verschillende landen.
Het totaal van de uitstaande geldelijke leningen van de Staat (gevestigde en vlottende schuld) is de bruto staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd van twee jaar of langer vormen de gevestigde staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd korter dan twee jaar vormen de vlottende staatsschuld. De staatsschuld is niet gelijk aan de EMU schuld, die een breder begrip meet. EMU schuld bestaat uit de staatsschuld vermeerderd met de vlottende schuld alsook vermeerderd met de schuld van mede overheden.
Een stipfaciliteit stel beleggers in staat een bepaalde lening te ontbinden. Dat betekent dat de hoofdsom en elk van de coupons van de specifieke lening apart verhandeld kunnen worden. Een destripfaciliteit daartegen biedt de mogelijkheid om een reeks van coupons aan een hoofdsom te binden en op deze manier een nieuwe lening te creëren. In het geval van de 2023-lening kan de strip en destripfaciliteit worden benut om de oude 2023-lening met een coupon van 7,5% te combineren met een extra en identieke hoofdsom en deze zo om te bouwen tot tweemaal de nieuwe 2023-lening met een coupon van 3,75%.
De swapcurve geeft de relatie weer tussen de looptijd van een swapcontract en de swaprente. Bij iedere looptijd geeft de swapcurve de vaste rente aan waartegen de markt op dat moment bereid is een variabele rente te ruilen (meestal de 6-maandsrente).
Inschrijving op een openbare lening door opgaven van bedragen en maximum koersen waartegen men de obligaties wenst te verkrijgen.
Uitgiftesysteem van openbare staatsleningen waarbij de inschrijving gedurende een langere periode openstaat. Gedurende deze periode kan de uitgiftekoers worden aangepast. Dit biedt de mogelijkheid om flexibel in te spelen op zich wijzigende marktomstandigheden.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van één jaar of minder.
De yieldcurve (of rentecurve) is de relatie tussen de resterende looptijd van staatsleningen en de bijbehorende rendementen.
Een basisrisicobedrag van 9% BBP levert de gewenste combinatie op van de laagste kosten bij een acceptabel risico. Zie de in 2002 uitgevoerde «herijking van het risicomanagement» (Kamerstukken II 2001/02, 28 600 IXA, nr. 5).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30550-IXA-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.