30 550 III
Jaarverslag en slotwet ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet der Koningin en de Commissie van Toezicht betreffende Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2005

nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft over het jaarverslag 2005 van het de ministerie van Algemene Zaken, het Kabinet der Koningin en de Commissie van Toezicht betreffende Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (kamerstuk 30 550 III, nr. 1) en het rapport bij het jaarverslag 2005 (kamerstuk 30 550 III, nr. 2) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2006

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier

Nr.1 Vragen en Antwoorden

1

Op welke wijze wordt gevolg gegeven aan de aanbeveling van de Rekenkamer dat «ten aanzien van het ICT-beheer en de informatiebeveiliging aandacht wordt gevraagd voor het autorisatiebeheer en het aansluiten van de rechten van systeembeheerders op de vereisten van functiescheiding»? Welke maatregelen zijn reeds of worden op korte termijn genomen?

Naar aanleiding van opmerkingen uit de accountantscontrole zijn in de afgelopen tijd – in overleg met de accountantsdienst – de betreffende procedures aangescherpt. Dezerzijds bestaat het vertrouwen, dat de maatregelen afdoende zijn om invulling te geven aan de aanbeveling van de Rekenkamer.

2

Is het kabinet bereid – conform het advies van de Algemene Rekenkamer – de beleidsresultaten van het ministerie van Algemene Zaken wat betreft het communicatiebeleid alsnog uit te drukken op basis van de prestatie-indicatoren en streefwaarden die in de begroting voor het jaar 2005 werden gebruikt? Zo nee, waarom niet?

Kan alsnog informatie worden verstrekt omdat de Algemene Rekenkamer vaststelt dat de informatie uit het jaarverslag 2005 in onvoldoende mate aansluit op de begroting 2005? Kan in ieder geval worden toegezegd dat de vergelijking vanaf 2006 wel gemaakt zal kunnen worden?

De constatering van de Rekenkamer betreft de prestatiegegevens van de baten-lastendienst Publiek en Communicatie (DP&C). De informatie uit het jaarverslag van AZ is echter – zo concludeert ook de Rekenkamer – opgemaakt volgens de voorschriften van de Minister van Financiën en opgenomen in het jaarverslag van de DP&C . Filosofie achter deze voorschriften is, dat prestatie-indicatoren van baten-lastendiensten alleen nog in begroting en jaarverslag van het ministerie worden opgenomen voor zover van belang voor het inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de beleidsuitvoering. Aangezien in termen van doelmatigheid en doeltreffendheid geen normenkader mogelijk is voor het algemeen communicatiebeleid, wordt presentatie van (deze) indicatoren niet zinvol geacht. Niettemin is in de begroting 2006 een beperkt aantal prestatiegegevens opgenomen. In het jaarverslag 2006 van AZ zal op de feitelijke ontwikkeling daarvan worden teruggekomen.

3

Welke doelstellingen worden gekoppeld aan de toezegging in de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer, «de verbetermogelijkheden op het gebied van inkoop, personeelsbeheer en het ICT-beheer en de informatiebeveiliging de nodige aandacht te geven»?

Het gaat het hier primair om de benutting van de mogelijkheden om de bedrijfsvoering van het ministerie te optimaliseren, met name op de door de Rekenkamer gesignaleerde gebieden.

4

Op welke wijze en op welke termijn zal het ministerie van Algemene Zaken het beheer van de personele uitgaven – een aanbeveling die de Rekenkamer op bladzijde 20 van haar rapport doet – verbeteren?

Naar aanleiding van de gedane constateringen zijn, zoals ook al in het aangehaalde rapport staat, direct maatregelen ter verbetering genomen. Het gaat hier om betrekkelijk eenvoudig te realiseren maatregelen zoals het zichtbaar maken van de controles, het expliciet maken van besluiten over verlof-overheveling en het bij de leiding en betrokken medewerkers van dienstonderdelen nog eens onder de aandacht brengen van de regelgeving m.b.t. overwerk. Deze maatregelen moeten voldoende zijn om dergelijke constateringen in de toekomst te voorkomen.

5

Moet uit het feit dat het jaarverslag wat betreft het innovatieplatform slechts een weergave geeft van de activiteiten en voornemens voor het innovatieplatform, worden opgemaakt dat het innovatieplatform nog niet tot concrete innovatieverbetering of kennisverbetering in Nederland heeft geleid? Hoe wordt de uitspraak «de aandacht voor dit thema was nodig en werpt inmiddels haar vruchten af» worden gerijmd met de onlangs verschenen cijfers van de HBO-raad en de RWI waaruit blijkt dat Nederland zijn kennisvoorsprong en innovatiekracht in Europa zienderogen aan het verliezen is?

Het Innovatieplatform noemt in zijn rapporten concrete acties die door overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen worden ondernomen. Voorzover het kabinet de acties op moet pakken doet het dat voortvarend: alle rapporten die het Innovatieplatform in 2005 heeft uitgebracht zijn inmiddels voorzien van een kabinetsreactie. Bijna de helft (82) van de 170 acties richt zich (ook) op bedrijfsleven en kennisinstellingen en wordt door hen uitgevoerd. Deze wijze van werken maakt dat concrete verbeteringen snel in gang gezet worden. Er zijn in 2005 1000 innovatievouchers uitgegeven (en inmiddels in 2006 opnieuw 6000 ter beschikking gesteld), 1613 verblijfsvergunningen verleend aan kennismigranten (tot 1 april 2006 2494), twee innovatieprestatiecontracten afgesloten en 2,1 miljard aan extra overheidsinvesteringen kennis in gang gezet, om enkele concrete acties te noemen. Van de overheidsinvesteringen zijn 450 miljoen gegaan naar samenwerkingsprojecten met bedrijven, die daar veelal vergelijkbare bedragen in investeren. De uiteindelijke effecten op innovaties, productiviteit, concurrentiekracht en bedrijvigheid zullen vooral de komende jaren zichtbaar en meetbaar zijn. Een voorbeeld van een terrein waarop beleid per definitie tijd nodig heeft om tot effecten te leiden betreft het aantal hoger opgeleiden. Het recente rapport van HBO-raad en RWI gaat over een tekort aan hoger opgeleiden vanaf 2010 dat al lange tijd de aandacht van het kabinet heeft. Zowel door het kabinet (bijvoorbeeld bij de beleidsreactie op het advies «De helft van Nederland hoger opgeleid») als binnen het Innovatieplatform (waar een werkgroep werkt aan een kennisinvesteringsagenda 2006–2016) wordt daarnaast nagegaan of er additionele maatregelen nodig zijn.

6

Heeft het debat over waarden en normen een aantoonbaar effect op de leefbaarheid, het burgerschap en het aantal maatschappelijke initiatieven gehad of is over de effecten (nog) niets bekend?

Het kabinetsbeleid inzake waarden en normen heeft in de Kabinetsreactie op het WRR-rapport «Waarden, normen en de last van het gedrag» een concrete vertaling gekregen in een veertigtal acties op het terrein van veiligheid, jeugd, onderwijs en integratie. Daarnaast ondersteunt het kabinet het debat en de uitwisseling binnen de samenleving, onder meer via de website www.zestienmiljoenmensen.nl. In 2005 bezochten per dag gemiddeld 1200 bezoekers de website. Op deze site worden daarnaast maatschappelijke initiatieven en opvattingen geïnventariseerd en doorgegeven.

Uit opinie-onderzoek blijkt dat burgers het belang van waarden en normen, en dan vooral in de omgang met elkaar, ondersteunen. Op zichzelf is dat vrucht van het debat. Als de meerderheid van de burgers vindt dat er iets moet veranderen in de wijze waarop burgers met elkaar omgaan, dan is er ook een grote groep die dat zal vertalen in het eigen gedrag. De overheid kan het debat bevorderen, maar niet het feitelijk gedrag beïnvloeden. Daar waar de overheid wel een belangrijke rol vervult in de leefbaarheid, namelijk de veiligheid van burgers, zijn feitelijke verbeteringen zichtbaar. Over het aantal maatschappelijke initiatieven valt nu te melden dat het aantal dat wordt gemeld bij de site www.zestienmiljoenmensen.nl, groeit, van 400 bij de start in 2004 tot 800 nu. Ook op andere sites is zichtbaar dat het aantal maatschappelijke initiatieven groeit. Ik heb de Universiteit van Amsterdam opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar burgerschap en maatschappelijk initiatief in dit land. Dit onderzoek zal aan het eind van het jaar gereed zijn.

7

Wanneer zal het onderzoek naar de rol en positie van de minister-president naar de Kamer worden gezonden?

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties heeft, in overleg met de Minister-President, in 2004 reeds doen publiceren het onderzoek «De Minister-President in vergelijkend perspectief» (uitgevoerd door de Universiteit van Maastricht) en heeft in 2005 drie opstellen en het verslag van een colloquium «Over de versterking van de positie van de Minister-President» uitgebracht.

Op 23 mei jongstleden is het kabinet in zijn standpunt naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de gevolgen van de EU voor de Nederlandse staatsinstellingen tevens ingegaan op de relevante gevolgen voor het ambt van minister-president.

In of bij de begroting van het ministerie van Algemene Zaken dat komende Prinsjesdag aan de Staten-Generaal zal worden aangeboden, zal het kabinet een afrondende en samenvattende beschouwing geven over de rol en positie van de minister-president.

8

In hoeverre zijn de aanbevelingen uit het rapportWolffensperger voor de versterking van overheidscommunicatie gerealiseerd?

In augustus 2005 heeft het kabinet een implementatieplan opgesteld naar aanleiding van het advies van de Gemengde Commissie Communicatie, beter bekend als de commissie «Wollfensperger». Het implementatieplan bevat 21 actiepunten en bouwt voort op de adviezen van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie.

Een van die actiepunten is het opstellen van een gedetailleerde planning voor de uitvoering van de acties zoals beschreven in het implementatieplan. Begin dit jaar (20 januari 2006) is deze planning door de Voorlichtingsraad opgesteld en aan de ministerraad voorgelegd.

Uitgangspunt bij deze planning is dat 2006 gezien moet worden als een overgangsjaar. In dit jaar wordt prioriteit gegeven aan de afronding van het Actieprogramma Overheidscommunicatie («Wallage»). Daarnaast worden waar mogelijk zoveel mogelijk actiepunten uit Wolffensperger opgepakt, zodat in 2007 de uitwerking hiervan intensief ter hand genomen kan worden. Op basis van dit uitgangspunt is met de ministerraad afgesproken dat naast afronding van het Actieprogramma in 2006:

1. In ieder geval alle voorstudies en evaluaties genoemd in het implementatieplan Wolffensperger in 2006 worden afgerond, inclusief besluitvorming daarover;

2. Bepaald wordt welke projecten/activiteiten uit het Actieprogramma Overheidscommunicatie na 2006 in de staande organisatie belegd moeten worden;

3. De Voorlichtingsraad, tijdig voor de begrotingsvoorbereiding 2007, een voorstel doet voor de hoogte van het benodigd budget voor gemeenschappelijk communicatiebeleid na 2006. De financiering van het Actieprogramma Overheidscommunicatie loopt namelijk eind 2006 af. Om de activiteiten uit het Actieprogramma die structureel worden voortgezet te financiering en om ook na 2006 te kunnen blijven investeren in innovatie van de overheidscommunicatie, heeft de ministerraad gevraagd om de voorbereiding van een dergelijk budgetvoorstel.

Inmiddels zijn vier actiepunten afgerond, te weten: het opleveren van de planning, de evaluatie van de Coördinatiegroep Voorlichtingsraad, het opstellen van een voorstel voor het benodigde budget (inclusief afspraken over de financiering hiervan) en de inventarisatie van de projecten en activiteiten uit het Actieprogramma Overheidscommunicatie die na 2006 in de staande organisatie moeten worden belegd.

De uitwerking van veertien andere actiepunten is in uitvoering, waaronder de genoemde voorstudies (naar de mogelijkheid om onderzoek onder te brengen bij het SCP en naar de inrichting van een digitaal televisiekanaal). Het streven is om de resultaten van deze studies over enkele maanden aan de ministerraad aan te bieden. De uitvoering van het Actieprogramma Overheidscommunicatie verloopt ook voorspoedig. Naar verwachting zal de Kamer eind dit jaar een eindrapportage over dit programma ontvangen.

9

Kunt u een specificatie geven van de categorie «Algemeen» onder de apparaatsuitgaven van het ministerie van Algemene Zaken? Wat verklaart de grote stijging van deze uitgaven?

De apparaatsuitgaven van het ministerie bestaan uit personele en materiële uitgaven. In 2005 bedroegen deze uitgaven circa € 21 resp. € 12,5 mln. Het verschil tussen de oorspronkelijk geraamde en de daadwerkelijk gerealiseerde uitgaven is circa 10%. Dit verschil is achtereenvolgens in de eerste en tweede suppletore begroting en in de slotwet toegelicht en bestaat voornamelijk uit loon- en prijsstijging, over de jaargrens heen lopende uitgaven en een bijdrage aan de exploitatiereserve van de baten-lastendienst Publiek en Communicatie.

10

Op welke wijze heeft het Communicatieplein gestalte gekregen?

Het Communicatieplein is een extranetsite waarop kennis over overheidscommunicatie is gebundeld. Deze site is in mei 2004 gelanceerd. Doel van de site is om een bijdrage te leveren aan de kennisdeling, kennisontwikkeling en professionalisering van de communicatiediscipline. De site is zowel voor communicatieprofessionals als voor de overige ambtenaren binnen de rijksoverheid toegankelijk. Op de site zijn onder andere de regels en richtlijnen te vinden die gelden binnen de overheidscommunicatie, maar ook best practices op allerhande gebieden, onderzoeksrapporten, informatie over de inzet van media en tips voor het bereiken van uiteenlopende doelgroepen.

11

Is inmiddels sprake van een volledige bezetting van de personele formatie bij de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?

De voor 2005 beoogde en toegestane formatie is volledig bezet.

Nr. 2 Vraag en Antwoord

1

Kan alsnog informatie worden verstrekt omdat de Algemene Rekenkamer vaststelt dat de informatie uit het jaarverslag 2005 in onvoldoende mate aansluit op de begroting 2005? Kan in ieder geval worden toegezegd dat de vergelijking vanaf 2006 wel gemaakt zal kunnen worden?

Zie antwoord bij vraag 2 van Nr. 1.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, van Beek (VVD), ondervoorzitter, van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), de Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Schijndel (VVD), Irrgang (SP), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Vacature (PvdA), Vacature (PvdA) en Vacature (SP).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Fierens (PvdA), Weekers (VVD), Slob (CU), De Vries (VVD), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Balemans (VVD), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Vacature (PvdA) en De Wit (SP).

Naar boven