Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30550 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30550 nr. 1 |
Aangeboden 17 mei 2006
Netto-kaderuitgaven: € 187,4 miljard
Belastingen, premies en gasbaten, op EMU-basis: € 191,7 miljard
Uitgaven van het Rijk in 2005: € 157,7 miljard
Belastingontvangsten van het Rijk in 2005: € 120,7 miljard op kasbasis
Het jaar 2005 is in meerdere opzichten een omslagjaar geweest, dat zowel lastige als bemoedigende elementen kende. Om in economisch magere tijden – binnen de spelregels van het budgettaire beleid – zicht te houden op een structureel houdbare positie van de overheidsfinanciën waren loonmatiging en lastenverzwaring noodzakelijk. Dat vertaalde zich het afgelopen jaar nog in een gemiddeld negatieve koopkrachtontwikkeling voor de burgers. Mede door deze maatregelen is het kabinet er echter in geslaagd om de financiële positie van de overheid te verbeteren met een gerealiseerd feitelijk tekort van 0,3 procent. Het structurele tekort is aanzienlijk verbeterd. Na een periode van economische malaise dienden zich – halverwege de kabinetsperiode – de eerste tekenen van herstel aan. Een economische groei die ruimschoots hoger uitviel dan het half procent dat halverwege het jaar nog werd voorzien, een historisch lage inflatie en een werkloosheid die uiteindelijk 70 duizend lager uit kwam dan verwacht, zijn daarvan duidelijke indicatoren.
Ik besef dat 2005 voor de burger in sommige opzichten een moeilijk jaar is geweest. Er zijn veel veranderingen over hem of haar heen gekomen, maar gelukkig hebben we op verschillende gebieden zichtbare resultaten kunnen boeken. Meer sociaal beleid door onder meer afschaffing van het lesgeld, lagere tarieven van de kinderopvang en verhoging van de ouderenaftrek. In de zorg zijn de wachttijden en wachtlijsten verder afgenomen. Ook de verhoogde aandacht voor veiligheid levert resultaten op. De doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen zijn verkort en na jaren is het tekort aan cellen opgeheven en zijn er geen gedetineerden vervroegd vrijgelaten. Daarnaast is er extra ingezet op bestrijding van terrorisme. Allemaal vorderingen op pad naar een veiliger samenleving. Ten behoeve van de economische structuur zijn extra aardgasbaten geherinvesteerd in onder andere schoolgebouwen, leerkrachten en toponderzoek en in Europa heeft het kabinet de Nederlandse netto-betalingspostitie weten te verbeteren met 1 miljard euro.
Daarnaast is het kabinet in 2005 nog volop bezig geweest met het voorbereiden van veel verbeteringen. Minder belasting voor bedrijven en burgers door de herziening van de Vennootschapsbelasting te starten en het gebruikersdeel van de Onroerendezaakbelasting af te schaffen. Meer samenhangende aanpak van het jeugdvraagstuk, op zowel educatief, welzijns- en justitieel niveau. Herziening van de WAO, maatwerk in de uitvoering van de bijstand en verbetering van zowel de reïntegratie als arbeidsparticipatie zullen gaan bijdragen aan een betere benutting van het economisch potentieel in onze samenleving en een blijvende betaalbaarheid van sociale regelingen. Belangrijk hierbij is ook de vermindering van de administratieve lasten, waarbij een additionele stap ter grootte van 500 miljoen euro is gerealiseerd en de verdere uitvoering op schema ligt.
Zoals ik schreef in de laatste Miljoenennota ziet 2006 er beter uit. Tezamen met een eerste stap lastenverlichting en verbetering van de koopkracht in 2006 geven de eerste resultaten het kabinet het vertrouwen op de juiste weg te zijn. Veel van de in de afgelopen twee jaar ingezette verbeteringen zullen dan (verder) effect gaan hebben, zodat in breed perspectief 2005 definitief als omslagjaar kan worden bestempeld.
Gerrit Zalm
Minister van Financiën
1 | Speerpunten van beleid | 11 |
1.1 | Economie en arbeidsmarkt | 11 |
1.2 | Onderwijs, kennis en innovatie | 16 |
1.3 | Veiligheid | 19 |
1.4 | Zorg | 22 |
1.5 | Openbaar bestuur | 23 |
1.6 | Immigratie en integratie | 24 |
1.7 | Ruimte, wonen, natuuren milieu | 25 |
1.8 | Mobiliteit en infrastructuur | 29 |
1.9 | Internationaal | 31 |
1.10 | Koninkrijksrelaties | 34 |
2 | De Nederlandse economie en het budgettaire beeld | 35 |
2.1 | De Nederlandse economie in 2005 | 35 |
2.2 | Ontwikkeling budgettaire beeld | 38 |
2.2.1 | Uitgavenontwikkeling | 41 |
2.2.2 | Inkomsten | 45 |
2.2.3 | EMU-saldoen EMU-schuld | 48 |
3 | Financieel management | 51 |
3.1 | Inleiding | 51 |
3.2 | Rechtmatigheidvan de uitgaven in 2005 | 51 |
3.3 | Ontwikkelingen in het financieel en materieelbeheer | 53 |
3.4 | Totstandkoming niet-financiële informatie | 54 |
3.5 | Inrichting van de financiële en auditfunctie | 54 |
Bijlagen | ||
1. | Rijksrekening van uitgaven en ontvangsten | 57 |
2. | Saldibalans | 59 |
3. | Staatsbalans 2005 | 62 |
Overzicht internetbijlagen | 76 | |
Lijst van termen en hun betekenis | 77 | |
Afkortingenlijst | 81 | |
Trefwoordenregister | 84 | |
Extra bijlagen (op www.minfin/nl/fjr2005) | ||
1. | Budgettaire kerngegevens | |
2. | De uitgaven en niet-belastingontvangsten | |
3. | De belasting- en premieontvangsten | |
4. | EMU-saldo, EMU-schuld, Sociale Fondsen en financieringsbehoeften | |
5. | Belastinguitgaven | |
6. | Monitor ombuigingen/intensiveringen | |
7. | Administratieve Lasten | |
8. | Verticale Toelichting |
Het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet is een hervormingsagenda om Nederland structureel te versterken. Het kabinet is met de uitvoering van de agenda op koers. De voortgang op de belangrijkste politieke prioriteiten wordt in de navolgende paragrafen per thema beschreven.
Het kabinet zet in op een sterkere economie. Daarom wordt beleid gevoerd dat gericht is op een hogere arbeidsparticipatie en een hogere arbeidsproductiviteit. Het kabinet stimuleert het herstel van de economische groei door het verbeteren van de concurrentiekracht, het bieden van meer ruimte voor ondernemerschap en het versterken van het ondernemingsbestuur.
Doelstelling | Voortgang |
• Herstel van concurrentiekracht | • Nederland gestegen van 12de naar 11de plek in internationale concur- rentiekracht |
• Verlaging van de administratieve lastendruk met 4 miljard euro, zijnde 25% van niveau 2002 om de ruimte voor ondernemerschap te verhogen | • Kabinet op koers. T/m 2005 daling met 9% ten opzichte van 2002 |
• Liberalisering netwerksectoren: de mate van tevredenheid behoort tot de topvijf van Europa | • Wetsvoorstel splitsing energiebedrijven is verstuurd naar de Tweede Kamer |
• Versterken van de kwaliteit van het ondernemingsbestuur, zodat Nederland zich in 2007 bij internationale vergelijkingen in de kopgroep bevindt op de gebieden «rechten en plichten van aandeelhouders», «transparantie» en «board structuur en kwaliteit» | • Nederlandse Corporate Governance standaarden behoren tot de beste ter wereld |
• Niveua naleving standaarden hoog maar kan beter |
Herstel van concurrentiekracht
Volgens het World Economic Forum is de Nederlandse concurrentiekracht in 2005 licht verbeterd ten opzichte van de voorgaande jaren. Nederland komt in internationaal perspectief nu op de 11de plaats, een verbetering met één plaats ten opzichte van 2003 en 2004. In een vergelijkbare ranking van het Zwitserse International Institute for Management Development is Nederland met twee plaatsen gestegen van de 15de naar de 13de plaats.
Het kabinet heeft sinds zijn aantreden de basis gelegd voor het herstel van concurrentiekracht door in te zetten op loonmatiging, onder meer door zelf in de overheidssectoren het goede voorbeeld te geven. Als gevolg van hoge loonstijgingen en de appreciatie van de euro, verzwakte de Nederlandse concurrentiepositie jaren op rij. In 2005 kwam aan deze ontwikkeling een einde, vooral dankzij de ingezette loonmatiging. In 2005 is de laagste contractloonstijging in bijna twintig jaar bereikt. Omdat de loonstijging in andere landen ook beperkt bleef, kon de relatieve positie van Nederland in 2005 op dit punt nog niet verbeteren.
Verder is ingezet op versterking van het innovatievermogen, bijvoorbeeld door de inzet van circa 1 miljard euro uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en de invoering van innovatievouchers.
Om meer bedrijven in Nederland te houden en om meer bedrijvigheid aan te trekken wordt de vennootschapsbelasting gemoderniseerd. De nota «Werken aan Winst, naar een laag tarief en een brede grondslag» is in december 2005 met de Tweede Kamer besproken. Door een aantal aanpassingen moet het tarief, dat in de afgelopen jaren boven het EU-gemiddelde was uitgekomen, opnieuw onder het gemiddelde van de oude EU-15 komen te liggen.
Na een slecht begin van het jaar werd het economisch herstel in de tweede helft van 2005 zichtbaar. Het herstel is vooral zichtbaar op de arbeidsmarkt, maar ook de consumptie trekt weer aan. Ook de ontwikkeling van de overheidsfinanciën laat een gunstig beeld zien. Over 2005 komt het feitelijk EMU-tekort uit op – ¼ procent BBP, vooral door meevallende belastingontvangsten, meevallers bij de gasbaten en een lager tekort bij de lokale overheden.
Verlaging administratieve lastendruk
Minder administratieve lasten geeft meer ruimte aan ondernemersschap. Het kabinet stelt zich ten doel deze lasten merkbaar te verlagen. Hierbij beziet het kabinet niet alleen de nationale regelgeving. Ook Europese regelgeving veroorzaakt administratieve lasten.
Het kabinet heeft in 2005 een pakket ter grootte van 4,1 miljard euro vastgesteld waarmee in 2007 de administratieve lasten ten opzichte van 2002 met 25 procent zullen zijn teruggebracht. In 2005 is een reductie van 500 miljoen euro gerealiseerd. Samen met de voorgaande jaren zijn de administratieve lasten ten opzichte van 2002 met 9 procent teruggebracht. Hiermee ligt het kabinet op schema. Tot het pakket behoort onder andere het vervangen van de papieren door een elektronische belastingaangifte. Ondernemers kunnen vanaf 2005 via www.belastingdienst.nl hun aangifte doen voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting. De administratieve lasten van bedrijven dalen hiermee met 64 miljoen euro. Andere voorbeelden van in 2005 doorgevoerde maatregelen zijn eenvoudiger (douane)procedures voor import en export van goederen (lastenreductie 64 miljoen euro) en de afschaffing van de mestafzetovereenkomst voor de agrarische sector in 2005 (lastenreductie 17 miljoen euro).
Het kabinet onderzoekt momenteel 900 vergunningstelsels op nut en noodzaak en de leges (omvang, transparantie, eventuele kruissubsidiëring), waarover de Tweede Kamer in 2006 wordt geïnformeerd. Verder heeft het kabinet met de grootste 32 gemeenten convenanten gesloten om ondernemers te ontlasten, zoals het voorkomen dat gemeenten overbodige informatie of al bij de gemeente beschikbare informatie (zoals plattegronden) opvragen.
Door inspanningen van Nederland staan de door Europese regelgeving veroorzaakte administratieve lasten nu ook op de agenda van de Europese Commissie. Volgens de Nederlandse methode meet de Commissie nu de lasten die de Europese Unie (EU) veroorzaakt. Tevens verkent de Commissie de mogelijkheden van een reductiedoelstelling en de monitoring daarvan.
Liberalisering netwerksectoren
Tevredenheid in de energiemarkt ontstaat door een betrouwbare levering van energie en service tegen een concurrerende prijs. Dit is wat de klanten verwachten. Met het oog hierop heeft het kabinet in 2005 het wetsvoorstel inzake de splitsing van de energiebedrijven uitgewerkt, waarbij de netwerken gesplitst worden van productie, handel en levering. Splitsing bevordert de efficiënte werking van de sinds 2004 geliberaliseerde markt en leidt tot een eerlijker speelveld, grotere transparantie en een effectiever toezicht op marktwerking.
Op 1 juli 2005 heeft de Staat het volledige eigendom van het transportbedrijf van de Gasunie verworven. Het Gasgebouw is hiermee meer in lijn gebracht met de regelgeving van de interne Europese markt.
Met buurlanden, de Europese Commissie, netbeheerders en toezichthouders wordt gewerkt aan het totstandbrengen van een grote regionale gas- en elektriciteitsmarkt in Noordwest-Europa om de beschikbaarheid van energie veilig te stellen. Hiertoe is in 2005 een Memorandum of Understanding tussen de belangrijkste lidstaten ondertekend. Voorts is besloten tot de aanleg van een elektriciteitsverbinding met Noorwegen en een gasverbinding met het Verenigd Koninkrijk.
Naast acties op het terrein van energiebeleid, werd in 2005 onder meer het wetsvoorstel voor de nieuwe Postwet naar de Raad van State gestuurd. Dit beoogt de postmarkt volledig te liberaliseren, waarbij de universele postdienst blijft gegarandeerd.
Uit Brits onderzoek (Ethical Investment Research Services) blijkt dat Nederlandse en Britse ondernemingen de beste corporate governance standaarden ter wereld hebben. Om de kwaliteit van het ondernemingsbestuur (corporate governance) blijvend te borgen heeft het kabinet in december 2004 een onafhankelijke commissie ingesteld die tot taak heeft de actualiteit en bruikbaarheid te bevorderen van de Nederlandse Corporate Governance Code (Code Tabaksblat). Deze commissie heeft in 2005 in haar eerste rapport over de naleving van de code geconcludeerd dat de naleving hoog is. Bij de naleving van bepalingen inzake het beloningsbeleid en de afgifte van bestuursverklaringen over de interne risicobeheersings- en controlesystemen is verbetering mogelijk. De commissie heeft op deze aandachtsgebieden aanbevelingen gedaan die de ondernemingen bij de volgende jaarverslagronde moeten invoeren, zoals een expliciete verantwoording door de raad van commissarissen over het beloningsbeleid en het verschaffen van meer inzicht in de relevante risico’s en de maatregelen ter beheersing hiervan.
Sociale zekerheid en arbeidsmarkt
Hervormingen in de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt dragen bij aan versterking van de economie en een betere benutting van het arbeidspotentieel. Maatregelen zijn genomen op het vlak van ziekte en arbeidsongeschiktheid, het verbeteren van de combinatie van arbeid en zorgtaken en een effectievere wijze waarop uitkeringsgerechtigden reïntegreren. Meer mensen aan het werk is het centrale thema.
Doelstelling | Voortgang |
• Beperking van de jaarlijkse instroom van duurzaam volledig arbeidsongeschikten in de IVA tot maximaal 25 000 vanaf 2006 | • In 2005 geen nieuwe WAO-rechten ontstaan vanwege de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte per 1 januari 2004 naar 2 jaar. |
• WIA eind 2005 ingevoerd. | |
• Toename van de uitstroom door reïntegratie. Het percentage uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt naar reguliere arbeid – na te hebben deelgenomen aan een reïntegratietraject – moet met een kwart toenemen in de periode 2004–2007 | • Uitstroom naar regulier werk is toegenomen van 26% naar 34%. Hierbij zijn ook plaatsingen in reguliere arbeid met behulp van de nieuwe loonkostensubsidies onder de WWB meegerekend als uitstroom naar regulier werk. |
• Verhogen van de arbeidsparticipatie. Toename van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) naar 40% in 2007 | • In 2005 netto-arbeidsparticipatieverder gestegen tot 39,7% (2004: 39,2%). |
• Bevorderen dat werknemers arbeid en zorg beter kunnen combineren. Verkleinen van de groep werknemers die arbeid en zorg wel wil combineren, maar dat feitelijk (nog) niet doet met 25% in 2007 | • Inwerkingtreding wet langdurend zorgverlof per 1 juni 2005. |
• Wetgevingstraject levensloopregeling afgerond en brede voorlichtingscampagne gevoerd. |
Het wetgevingsproces rond de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) is voltooid en de WIA is op 29 december 2005 in werking getreden. Het nieuwe stelsel gaat uit van werkhervatting van werknemers die nog tot werk in staat zijn. Voor die werknemers die niet langer tot werken in staat zijn, staat inkomensbescherming voorop. De instroom van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten in de IVA (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidongeschikten) zal zorgvuldig worden gemonitord.
Toename uitstroom door reïntegratie
De nulmeting met betrekking tot de uitstroom door reïntegratie laat zien dat 26 procent van de reïntegratietrajecten die in 2002 zijn gestart, na maximaal 24 maanden heeft geresulteerd in een reguliere werkplek. De uitkomst van de voorlopige éénmeting laat zien dat 34 procent van de trajecten die in 2003 zijn gestart, resulteert in een reguliere werkplek (na maximaal 24 maanden). Dit is een stijging van circa 30 procent ten opzichte van de nulmeting. Hierbij past wel de kanttekening dat ook plaatsingen in reguliere arbeid met behulp van de nieuwe loonkostensubsidies onder de Wet Werk en Bijstand (WWB) worden meegerekend als uitstroom naar regulier werk. De definitieve cijfers van de éénmeting komen pas beschikbaar in september 2006.
Voor Werkloosheids- (WW) en Arbeidsgeschiktheids(AG)trajecten die in 2003 zijn gestart resulteert respectievelijk 32 procent en 28 procent in duurzame plaatsing. De norm voor AG van 30 procent wordt hiermee vrijwel gehaald. De plaatsingen bij de WW vallen als gevolg van de conjuncturele ontwikkelingen lager uit dan de norm van 40 procent. De verbeterde resultaten van gemeenten bij de sluitende aanpak van bijstandsgerechtigden en de stabilisatie van het WWB-volume (tegen de economische verwachting in) duiden erop dat de verantwoordelijkheid die gemeenten met de introductie van de WWB hebben gekregen positief heeft uitgewerkt op een doeltreffende reïntegratieaanpak voor bijstandsgerechtigden.
Ook is in 2005 de herbeoordeling van arbeidsongeschikten door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op gang gekomen. In 2005 hebben er 117 duizend herbeoordelingen plaatsgevonden. Met dit aantal is het tempo achtergebleven bij de oorspronkelijke raming. De reden hiervoor is dat het UWV meer tijd nodig heeft voor de individuele beoordeling. De herbeoordelingen hebben in 39 procent van de gevallen geleid tot een verlaging of beëindiging van de uitkering. Het UWV biedt al deze mensen ondersteuning bij reïntegratie.
In 2005 is een netto-arbeidsparticipatie van 39,7 procent gerealiseerd voor ouderen (55–64 jaar), wat een voortzetting van de in 2004 ingezette stijgende trend in arbeidsparticipatie (39,2 procent) betekent. De doelstelling van 40 procent in 2007 ligt daarmee ruimschoots binnen bereik. Aan deze toename hebben onder meer recent ingezette maatregelen bijgedragen zoals de premievrijstelling bij het in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers en de wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid. De aanpassing van de fiscale faciliëring VUT en prepensioen per 1 januari 2006 zal ook bijdragen aan het bereiken van de doelstelling.
Bevorderen combinatie arbeid en zorg
In 2005 is een nulmeting gehouden waaruit blijkt dat 19 procent van de werknemers wel arbeid en zorg wil combineren, maar dat op dit moment nog niet doet. De komende jaren zal worden gemeten of dit percentage conform de doelstelling met een kwart afneemt.
Het kabinet heeft een aantal maatregelen getroffen die daaraan bijdragen. Ten eerste is de Wet kinderopvang ingevoerd. Ouders staan als marktpartij centraal: zij kiezen de kinderopvang die zij wensen. De bedoeling is dat werkgevers een derde deel van de kosten vergoeden. Stand van zaken over 2005 is dat 69 procent van alle werknemers aanspraak kan maken op een werkgeversbijdrage. Ook is de Wet recht op langdurend zorgverlof voor werknemers die hulp bieden aan hun levensbedreigend zieke partner, kind en ouder in werking getreden en is het wetgevingstraject voor de Levensloopregeling afgerond, inclusief de uitvoeringsregeling en een voorlichtingscampagne. Ten slotte zijn diverse ontwikkelingen in gang zijn gezet door middel van pilots Dagindeling. Deze vergemakkelijken op vele terreinen een goede combinatie van arbeid en zorg.
1.2 Onderwijs, kennis en innovatie
Globalisering en technologische vooruitgang vragen om een slimme, vaardige en creatieve samenleving. Het kabinet zet daarop in. Goed en doelgericht onderwijs en onderzoek zijn daarvoor voorwaarden.
Doelstelling | Voortgang |
• Meer mensen die meedoen: terugdrin- gen voortijdig schoolverlaten met 30% in 2006 ten opzichte van 2002 (70 500 voortijdig schoolverlaters) | • Daling van 20% ten opzichte van 2002 (57 000 voortijdig schoolverlaters) |
• Acties in gang gezet w.o. stimuleren duale trajecten, evc’s, praktijklokalen vmbo, zorg adviesteams en samenhang voorzieningen 0–12 jaar | |
• Meer mensen werkzaam in het onderwijs: terugbrengen van het verwachte tekort in 2007 van 10 400 volledige banen in het primair en voortgezet onderwijs naar circa 2 200 | • Arbeidsmarkt in 2005 in evenwicht |
• Minder regels, meer ruimte, heldere verantwoording. Verminderen regeldruk onderwijsinstellingen met 25% in 2007 | • Pakket maatregelen in juni 2005 naar Tweede Kamer, in 2005 daling van regeldruk met 8% |
Terugdringen Voortijdig schoolverlaters (VSV)
Ten opzichte van 2002 is een daling van 20 procent gerealiseerd maar het aantal voortijdig schoolverlaters is nog altijd onacceptabel hoog. In 2005 verlieten ongeveer 57 duizend jongeren voortijdig de school. Om het voortijdig schoolverlaten tegen te gaan zijn voor de korte termijn een aantal acties in gang gezet. Er is een overzicht opgesteld met quick wins en good practices om op korte termijn snelle winst te boeken. Vanaf 2005 is structureel circa 25 miljoen euro extra uitgetrokken voor het VMBO en is voor 2006 en 2007 een impuls van 200 miljoen euro voor praktijklokalen gerealiseerd. Daarmee is aan de volledige behoefte aan praktijklokalen (tussen de 1500 en 2000) voldaan. Door het attractiever maken van het onderwijs wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.
In het kader van de Operatie Jong is in 2005 een aantal praktische instrumenten ontwikkeld ten behoeve van meer samenhang in voorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar. Zo zijn er bijvoorbeeld meer dan 10 duizend overblijfmedewerkers geschoold. De zorgstructuur in en rond de school is versterkt door de toename van het aantal zorgadviesteams verder te stimuleren. Het aantal zorgadviesteams is flink toegenomen. In het primair onderwijs van 20 procent in 2003 naar 63 procent in 2005, in het voortgezet onderwijs van 89 procent in 2004 naar 91 procent in 2005 en in het Beroeps- en Volwasseneneducatie (BVE) van 43 procent in 2004 naar 65 procent in 2005.
Daarnaast zijn veel contacten gelegd met partijen als werkgevers, scholingsaanbieders, kenniscentra, gemeentes, Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en UWV om ook op latere leeftijd mensen naar een startkwalificatie te leiden. Er is afgesproken om 9850 duale trajecten (leren en werken) te realiseren.
Meer mensen werkzaam in het onderwijs
In 2005 was de onderwijsarbeidsmarkt in evenwicht. Aan het begin van de kabinetsperiode werd nog een tekort verwacht van ruim 10 duizend voltijdbanen in 2007. Eind 2005 lag het aantal vacatures echter slechts op duizend voltijdbanen. Deze situatie op de arbeidsmarkt is een belangrijk resultaat, dat te danken is aan conjuncturele zwakte en demografische omstandigheden, maar ook aan het gevoerde beleid. In 2005 zijn veel activiteiten in gang gezet en projecten in uitvoering genomen zoals projecten in de tien risicoregio’s om hun regionale arbeidsmarktproblemen op te lossen. In die risicoregio’s werken scholen samen met opleidingen, gemeenten en het plaatselijke bedrijfsleven. Scholen hebben meer armslag gekregen voor goed personeelsbeleid en vijftien pilotscholen hebben voorbeelden ontwikkeld van meerjarige personeelsplanningen en bekwaamheidsdossiers.
Minder regels, meer ruimte, heldere verantwoording
De visie op de besturingsrelatie met de onderwijsinstellingen is neergelegd in «Governance in het onderwijs» van juli 2005. Meer autonomie voor instellingen is de kernboodschap in deze beleidsnotitie. Ook besteedt de governance notitie aandacht aan de veranderde eisen die een dergelijke besturingsfilosofie met zich meebrengt voor verantwoording en toezicht. Met de uitwerking van deze eisen is in 2005 gestart. In juni 2005 is de Tweede Kamer geïnformeerd over een pakket aan reductiemaatregelen die de administratieve lasten in 2007 met ten minste 25 procent doet afnemen. In 2005 is voor onderwijsinstellingen een daling van 8 procent gerealiseerd ten opzichte van 2004.
In Lissabon hebben de Europese regeringsleiders de ambitie neergelegd om van Europa de meest vooruitstrevende kenniseconomie in de wereld te maken. Nederland heeft net als alle Europese lidstaten een nationaal hervormingsplan ingediend om de «Lissabon-agenda» een nieuwe stimulans te geven.
Doelstelling | Voortgang |
• Nederland wil behoren tot de Europese voorhoede op het gebied van innovatie | • Nederland van 8e naar 7e positie gestegen binnen EU-25 |
• FES-impuls van circa 1 miljard euro voor kennis, onderwijs en innovatie | |
• Betere samenwerking tussen onderwijs, wetenschap en bedrijfsleven | • Succesvol experiment met 1000 innovatievouchers |
• De fiscale faciliteit voor procesinnovaties (WBSO) verhoogd met 25 miljoen euro | |
• Versterking kwaliteit van het toponderzoek | • Maatregelen om promotieonderzoek aantrekkelijker te maken aangekondigd |
• Verhoging van de instroom van kenniswerkers | • In 2005 is het aantal eerstejaars in exacte vakken in het hoger onderwijs licht gestegen met 0,6% t.o.v. 2004. |
• Immigratie van 1700 kenniswerkers. |
Nederland heeft zich hard gemaakt voor sterkere focus op groei en werkgelegenheid in de Lissabon-strategie. Een resultaat hiervan is dat eind 2005 in de Europese Raad afgesproken is dat het budget voor de Lissabon-strategie in 2013 met 65 procent ten opzicht van 2006 zal zijn gestegen. Het budget voor onderzoek en ontwikkeling zal in 2013 zelfs 75 procent hoger zijn dan hetzelfde budget in 2006. Het door de Europese Commissie positief beoordeelde Nationale hervormingsplan (NHP) sluit hierop aan. Het NHP is de Nederlandse uitwerking van de Lissabon-strategie met maatregelen op het terrein van onder andere innovatie, onderwijs en ondernemerschap. Maatregelen zoals het bevorderen van excellent onderzoek en het instellen van één loket voor het bedrijfsleven zijn reeds verwerkt in het kabinetsbeleid. In 2005 is uit het FES circa 1 miljard euro bestemd voor prioriteiten op het terrein van onderwijs, kennis, en innovatie. Een groot deel daarvan wordt besteed aan praktijklokalen in het VMBO en lesmateriaal voor het MBO; daarnaast is een impuls gegeven aan onder meer toponderzoek en grootschalige onderzoeksinfrastructuur.
Betere samenwerking wetenschap en bedrijfsleven
Uit CPB-onderzoek blijkt dat innovatievouchers MKB-bedrijven stimuleren om kennis in te kopen bij kennisinstellingen. Het onderzoek laat zien dat de vouchers niet tot vervangende maar tot additionele kennisinkoop leiden. In 2005 is voortgebouwd op het eerste experiment in 2004 door een tweede en derde experiment van in totaal duizend vouchers.
In 2005 is ook de fiscale faciliteit voor stimulering van onderzoek en ontwikkeling (de WBSO) verhoogd voor procesinnovaties. In 2005 is er al door ruim duizend aanvragers van deze nieuwe mogelijkheid gebruik gemaakt. Verder kwamen door inzet van de overheid via de TechnoPartner-regeling zeven nieuwe venture capital fondsen beschikbaar voor innovatieve starters.
Versterking kwaliteit van het toponderzoek
Om de beste onderzoekers en onderzoeksgroepen en de beste samenwerkingsverbanden van bedrijven en kennisinstellingen meer armslag te geven, is extra geld beschikbaar (oplopend tot 100 miljoen euro vanaf 2007). De «smart-mix» regeling is in 2005 aan de Tweede Kamer gestuurd en Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en SENTER zullen beoordelen weke onderzoeksvoorstellen in aanmerking komen voor financiering.
Universiteiten is meer helderheid geboden over hun taken op het gebied van valorisatie: het in maatschappelijke en economische meerwaarde omzetten van resultaten van onderzoek. Er is een voortgangsrapportage aan de TK gestuurd over de introductie van vraaggestuurde onderzoeksprogramma’s bij TNO en de Grote Technologische Instituten. In de Voortgangsrapportage worden kennisthema’s aangegeven die leidend zijn voor de onderzoeksprogramma’s.
Voor een aantal maatschappelijk relevante vraagstukken (grote steden, pensioenen en vergrijzing, internationalisering van het recht) is besloten maatschappelijke topinstituten te vormen die onderzoek op deze terreinen gaan uitvoeren.
Verhoging van de instroom van kenniswerkers
Over de hele linie – van primair tot wetenschappelijk onderwijs is gewerkt aan de vernieuwing van het bèta- en techniekonderwijs. In 2005 is het aantal eerstejaars studenten in exacte vakken in het hoger onderwijs licht gestegen met 0,6 procent ten opzichte van 2004. Het aantal eerstejaars studenten in het HBO is licht gedaald, maar daar staat een stijging van het aantal eerstejaars in het wetenschappelijk onderwijs tegenover.
In 2005 was sprake van een toenemend beroep op de in 2004 ingevoerde kennismigrantenregeling, waarmee de toelatingsprocedure van hooggekwalificeerde arbeidsmigranten wordt versoepeld en versneld. Het aantal tot de regeling toegelaten bedrijven bedroeg eind 2005 circa 1 100. Er werden ongeveer 1700 kennismigranten toegelaten tot Nederland.
Bereiken van een veilige samenleving is een belangrijk speerpunt. In het Veiligheidsprogramma «Naar een veiliger samenleving» is dit vertaald in het aanpakken van veelplegers en de jeugdcriminaliteit, het versterken van opsporing en handhaving, het versterken van toezicht in de publieke ruimte en het intensiveren van gerichte preventie. Naast implementatie van het Veiligheidsprogramma vormden voor 2005 de aanpak van terroristische dreigingen en het beter voorbereid zijn op eventuele crises speerpunten van beleid.
Doelstelling | Voortgang |
• vermindering criminaliteit en overlast met 20–25% in de periode 2008 tot 2010 in vergelijking met het jaar 2002 (in de vijftig wijken met de ernstigste problemen al in 2006 zichtbaar) | • Het percentage burgers dat zich wel eens onveilig voelt is gedaald van 30,8% naar 24% |
• De criminaliteit tegen het bedrijfsleven is in 2005 t.o.v. 2004 in de sectoren bouw (– 7%), horeca (– 4%), transport (– 7%) en zakelijke dienstverlening (– 10%) gedaald; de criminaliteit in de sector detailhandel is gelijk gebleven | |
• De voortgang in de 50 probleemwijken wordt in het najaar 2006 gemeten. De meest recente meting (de zgn. 1-meting van eind 2004/begin 2005 in het tweede cohort van de meetwijken) laat een daling zien van de door inwoners van die wijken ondervonden vermogens- en geweldscriminaliteit en het gevoel van onveiligheid | |
• Verbeteren prestaties van de veiligheidsketen | • Zie tabel prestaties veiligheidsketen |
• Aanpak jeugdcriminaliteit en probleemjongeren | • Justitieel Casusoverleg in alle arrondissementen |
• Doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen verkort t.o.v. 2004. In 75% van de gevallen vindt binnen 3 maanden afdoening door het openbaar ministerie plaats. In 2004 was dat nog 73%. De norm voor 2005 en volgende jaren (80%) wordt nog niet gehaald | |
• Bestrijding terrorisme, crisisbeheersing en bescherming vitale infrastructuur | • Begin 2005 is besloten tot een forse intensivering van terrorismebestrijding via een beleidspakket ter grootte van ruim 60 miljoen euro in 2005 (oplo- pend tot ruim 130 miljoen euro in 2009) |
• De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) is operationeel | |
• Nieuwe afspraken crisisbeheersing over civiel-militaire samenwerking |
Vermindering criminaliteit en overlast
Het Veiligheidsprogramma «Naar een veiliger samenleving» heeft de doelstelling om in 2008–2010 een daling van criminaliteit en overlast met 20 tot 25 procent te realiseren ten opzichte van 2002. Voor de meting van de ontwikkeling van de criminaliteit tegen het bedrijfsleven geldt 2004 als vertrekpunt. In 2005 zijn goede resultaten geboekt in de bestrijding van criminaliteit en overlast. In 2005 zijn ook enkele zorgpunten gesignaleerd. Vooral de ontwikkelingen op het terrein van de risicojongeren baren zorgen. Er is sprake van een stijging van het aantal door 12- tot 17-jarigen gepleegde zware delicten.
Verbeteren prestaties van de veiligheidsketen
De regionale samenwerking is verbeterd door de instelling van een Arrondissementaal Justitieel Beraad in alle arrondissementen. Vanuit deze beraden worden concrete projecten, zoals aanpak van (jeugdige) veelplegers, het opzetten van veiligheidshuizen en ketenunits ontwikkeld. JIB (Justitie in de Buurt) nieuwe stijl is gestart met zeven veiligheidshuizen. Hierbinnen worden criminaliteitsproblemen aangepakt met gedragsinterventie en een nazorgtraject vanuit gemeenten.
De modernisering van de sanctietoepassing ligt op koers. In 2005 hebben er geen gevallen van Incidenteel Versneld Ontslag plaatsgevonden. Na jaren van tekorten aan sanctiecapaciteit bestond in 2005 een evenwicht tussen de beschikbare capaciteit en de behoefte in het gevangeniswezen.
De capaciteit voor TBS is uitgebreid van 1369 plaatsen in 2004 naar 1502 in 2005. Dit is onder andere mogelijk gemaakt doordat in het gevangeniswezen extra plaatsen zijn gecreëerd. Hiervan zijn 72 plaatsen beschikbaar voor longstay.
De werkvoorraden bij de rechtspraak zijn in het algemeen beperkt afgenomen. Hoewel de instroom bij de rechtspraak in 2005 met 2% is toegenomen tot een aantal van 1,72 miljoen zaken, is de productie nog sterker gestegen naar 1,74 miljoen afgedane zaken. De doorlooptijden van zaken bij de rechtspraak zijn op dit moment nog niet exact te meten. Wel kan worden gesteld dat bij meer dan de helft van de verschillende zaakcategorieën die de rechtspraak onderscheidt de doorlooptijd is gedaald.
Medio oktober heeft het kabinet zijn reactie op het rapport van de Stuurgroep Evaluatie Politieorganisatie, alsook op het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar mogelijke modellen voor beheer van de politie aan de Tweede Kamer aangeboden. Met de stuurgroep is het kabinet van mening dat de lokale inbedding van de politieorganisatie één van de verworvenheden van het huidige bestel is die behouden moet blijven en op onderdelen zelfs versterkt moet worden. Om te komen tot eenheid van beheer zal het beheer worden gecentraliseerd.
De sterkte van de politie, inclusief de meegetelde inzet van aspiranten, stabiliseerde zich in 2005 op het niveau van het voorgaande jaar. In 2005 is ten aanzien van 243 454 verdachten («rechtbankzaken») een proces-verbaal aan het Openbaar Ministerie aangeboden. Dit aantal is iets lager dan in 2004. Het ziekteverzuim bij de politie is in 2005 op 6,2 procent uitgekomen. Dat is 2 procentpunten lager dan het basisjaar 2002.
Tabel 1.3.1 Prestaties veiligheidsketen (aantallen x duizend) | |||||
Indicatoren | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2005 tov 2002 |
Ketenindicatoren | |||||
Capaciteit gevangeniswezen | 13,0 | 14,0 | 15,7 | 16,7 | + 28% |
Sterkte politie (ultimo stand) | 52,5 | 53,5 | 52,9 | 52,9 | + 1% |
Aan OM overgedragen verdachten | 218 | 233 | 244 | 243 | + 11% |
Door ZM behandelde zaken | 1 486 | 1 715 | 1 708 | 1 742 | + 17% |
Resultaten | |||||
Ondervonden geweldsdelicten | 1 081 | 1 093 | 964 | pm* | pm* |
Ondervonden vermogensdelicten | 1 478 | 1 342 | 1 340 | pm* | pm* |
Totaal aantal delicten | 5 100 | 4 800 | 4 700 | pm* | pm* |
* Het slachtofferschap van burgers is in 2006 voor het jaar 2005 op een andere manier gemeten. De uitkomsten van deze metingen zijn niet vergelijkbaar met de cijers 2002 t/m 2004. Hierover zal de Tweede Kamer nader worden ingelicht. De eerste uitkomsten van de meting 2006 (Veiligheidsmonitor Rijk) geven aan dat in vergelijking met een pilot 2005, de dalende trend bij het slachtofferschap van vermogens- en geweldsdelicten zich heeft doorgezet.
Aanpak jeugdcriminaliteit en probleemjongeren
Via het Deltaplan gezinsvoogdij is gewerkt aan een betere positie van de gezinsvoogd. Daarnaast is een traject ter verbetering van de ketensamenwerking tussen de organisaties die zich met jeugdbescherming bezighouden van start gegaan, gericht op kortere doorlooptijden in het besluitvormingsproces. De doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen zijn verkort. In 75 procent van de gevallen vindt binnen 3 maanden afdoening door het openbaar ministerie plaats (73 procent in 2004).
Uit evaluatie blijkt dat het justitieel casusoverleg een goede bijdrage levert aan de snelheid en kwaliteit van de jeugdstrafrechtketen. De komende jaren wordt dit voortgezet. Een landelijke erkenningscommissie strafrechtelijke interventies gaat alle gedragsinterventies beoordelen op effectiviteit. Met 21 gemeenten, die het meest geconfronteerd worden met de problematiek van Antilliaanse risicojongeren, zijn afspraken gemaakt over het met betrekking tot te voeren beleid.
Bestrijding terrorisme, crisisbeheersing en bescherming vitale infrastructuur
Na de aanslagen in Madrid in maart 2004 en de aanslag op Theo van Gogh in november 2004 heeft het kabinet de inspanningen op het terrein van terrorismebestrijding geïntensiveerd. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding is op 1 januari operationeel geworden. Hoewel de dreiging van een terroristische aanslag substantieel was, is Nederland in 2005 gevrijwaard gebleven van terroristische aanslagen.
De Contra-terrorisme Infobox is verder ontwikkeld. Dit is een samenwerkingsverband tussen de inlichtingendiensten, het Korps Landelijke Politiediensten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het Openbaar Ministerie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst/Economische Controledienst.
Op het terrein van crisisbeheersing zijn nieuwe afspraken gemaakt over de civiel-militaire samenwerking. Het Expertisecentrum voor Risico- en Crisiscommunicatie is van start gegaan met als doel om de risico- en crisiscommunicatie bij rijks- en andere overheden te verbeteren. Een rijksbrede analyse van de kwetsbaarheid van de vitale infrastructuur is afgerond. Voor alle sectoren zijn beschermingsmaatregelen geïdentificeerd, die de komende jaren zullen worden ontwikkeld.
Om te garanderen dat de gezondheidszorg in Nederland toegankelijk, doelmatig, betaalbaar en van hoge kwaliteit blijft, was een fundamentele koerswijziging noodzakelijk. 2005 was hiervoor een beslissend jaar. Per 1 januari 2006 is de nieuwe Zorgverzekeringswet ingegaan. De overheid behoudt de cruciale taak om de noodzakelijke randvoorwaarden te scheppen om tot een goed functionerende gezondheidszorg te komen.
Doelstelling | Voortgang |
• Bewerkstelligen dat elke burger binnen een redelijke termijn zorg ontvangt met waarborging van betaalbaarheid voor overheid en burger, kwaliteit en toegankelijkheid | • Zorgverzekeringswetin werking per 1 januari 2006 |
• Daling prijzen generieke geneesmiddelen met 40% in 2005 | |
• Beschikbare ruimte voor zorguitgaven nog wel overschreden | |
• Bevorderen en beschermen van de gezondheid van de burger in de Nederlandse samenleving | • Gezondheidsdoelen op deelterreinen roken en bewegen zijn in 2005 nog niet behaald maar de richting is goed |
• Griepremmende middelen aangeschaft | |
• Afspraken gemaakt over levering vaccins i.g.v. grieppandemie | |
• Besluit tot vaccinatie pneumokokken | |
• Bewerkstelligen van een samenhangend jeugdbeleid | • Bureaucratie provincies en Rijk aangepakt |
• Diverse Jong overeenkomsten gesloten | |
• Wet op jeugdzorgin werking getreden (één loket voor jeugdzorg) |
Elke burger binnen een redelijke termijn zorg
De nieuwe Zorgverzekeringswet, nodig voor een houdbaar stelsel op de lange termijn, is in 2005 aangenomen. Er is een voorlichtingscampagne gevoerd om de invoering zonder grote problemen te laten verlopen. Een groot aantal verzekerden (20 procent) is veranderd van verzekeraar. Verzekeraars hebben getoond met elkaar te concurreren en dragen daarmee bij aan het betaalbaar houden van de zorg. De gemiddelde nominale premie voor het basispakket is circa 4 procent lager dan verwacht. Ook de zorgtoeslag zorgt ervoor dat de zorg voor de burger betaalbaar blijft. In december hebben de eerste uitbetalingen plaatsgevonden.
Er is besloten tot overheveling van de huishoudelijke zorg naar de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de kortdurende geestelijke gezondheidszorg naar de nieuwe Zorgverzekeringswet. De WMO biedt ruimte voor maatwerk door de gemeenten.
De maatregelen om de kosten van de zorg beheersbaar te houden bleken effectief. De kosten van generieke geneesmiddelen zijn in 2005 met gemiddeld 40 procent gedaald en het schrappen van niet strikt medische behandelingen uit het verzekerde pakket heeft een gunstig effect gehad op de zorguitgaven. Niettemin is de beschikbare ruimte (het kader voor de zorg) overschreden. Een tegenvaller valt onder meer te zien bij de ziekenhuiszorg (extra productie) en bij de uitgaven voor fysiotherapie waar sinds 2005 vrije tarieven gelden.
De wachtlijsten voor levensbedreigende aandoeningen zijn korter geworden. Begin 2005 heeft de laatste landelijke meting van de wachttijden plaatsgevonden. Hieruit bleek dat de wachttijden in Nederland gemiddeld korter zijn dan 5 weken. Voor hart- en vaatziekten en oncologie blijken over het algemeen geen problematische wachttijden meer te bestaan.
Bevorderen en beschermen van de gezondheid van de burger in de Nederlandse samenleving
Er is in 2005 veel aandacht gegeven aan de drie belangrijkste boosdoeners voor de gezondheid: overgewicht, diabetes en roken, onder meer door extra voorlichting aan burgers en zorgverleners en extra handhaving. Naast traditionele voorlichting worden creatieve wegen bewandeld zoals groente en fruit voor basisschoolleerlingen. En voor drankmisbuik onder jongeren. De verschillende doelen (rond onder andere roken en bewegen) zijn in 2005 nog niet gehaald, maar de trend is wel goed.
De Voedsel- en Waren Autoriteit heeft zich in 2005 in het bijzonder gericht op de naleving van regels over de rookvrije werkplek en de naleving van de Tabakswet en de Drank- en Horecawet. Volgens de laatste meting (uit 2004) voeren 7 op de 10 bedrijven de regels rond roken correct uit.
Daarnaast zijn er griepremmende middelen aangeschaft om de bevolking zo goed mogelijk te beschermen tegen de mogelijke effecten van een grieppandemie. Ook zijn er afspraken gemaakt om zo snel mogelijk vaccins geleverd te krijgen, als er een grieppandemie uitbreekt. Eind 2005 is besloten om vaccinatie tegen pneumokokken voor kinderen per april 2006 op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma.
Bewerkstelligen van een samenhangend jeugdbeleid
Onnodige bureaucratie in de jeugdzorg is aangepakt door Provincies en Rijk. Hierdoor is onder andere voorkomen dat 10 duizend kinderen onnodig opnieuw werden geïndiceerd. Met de provincies is afgesproken dat eind 2006 alle meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) binnen de normtijd worden afgehandeld. Bij het merendeel van de AMK’s bestond aan het eind van 2005 vrijwel geen wachtlijst meer.
De Wet op jeugdzorg is per 2005 in werking getreden waardoor één loket voor de verschillende vormen van jeugdzorg is ontstaan.
In 2005 is verder gewerkt aan de twaalf thema’s uit de jeugdagenda van Operatie Jong. In april 2005 hebben dertien gemeenten, twee provincies, twee stadsregio’s en het Rijk een Jong-overeenkomst gesloten. In het kader hiervan bekijken de betrokken partijen gedurende een jaar hoe zij kunnen komen tot een effectievere samenwerking in de jeugdketen.
Het kabinet streeft naar het verbeteren van de kwaliteit en efficiency van de publieke sector en naar het versterken van de democratie.
Doelstelling | Voortgang |
• Invoering direct gekozen burgemeester per 2006 en een nieuw kiesstelsel met ingang van 2007 | • Voorstellen zijn ingetrokken. Nieuwe initiatieven voor democratische vernieuwing zijn voorbereid |
• 65% van de overheidsdiensten is digitaal beschikbaar in 2007 | • 55% gerealiseerd in 2005 |
De voorstellen voor invoering van de gekozen burgemeester en het nieuwe kiesstelsel konden na discussie met de Staten-Generaal geen doorgang vinden. In de democratische vernieuwingsagenda zijn nieuwe initiatieven afgesproken ter versterking van de democratie, waaronder het stimuleren van burgemeestersreferenda, een burgerforum over het kiesstelsel en de spreiding van raadsverkiezingen.
Verbetering kwaliteit en efficiency
In 2005 is de elektronische beschikbaarheid van overheidsdiensten gestegen naar 55 procent. Zo is het in 64 procent van de gemeenten mogelijk om via de website de aanslag van de OZB in te zien en kan inmiddels in bijna 50 procent van de gemeenten de verhuizing elektronisch worden doorgegeven. Ook is het aanvraagformulier voor diverse uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie digitaal beschikbaar gekomen.
In 2005 is de takenanalyse van het Programma Andere Overheid afgerond en is gestart met de actie «Hervorming Rijksdienst». De wetgeving op het gebied van integriteit in het openbaar bestuur is aangescherpt. In het kader van het grotestedenbeleid (GSB) heeft het kabinet een nieuw convenant met de steden afgesproken voor een periode van vijf jaar. Met dit convenant zijn de administratieve lasten voor de steden verminderd ten opzichte van de vorige GSB-periodes aangezien verschillende administratieve voorschriften zijn vervangen door prestatiesturing.
Het Nederlandse beleid op het terrein van immigratie en integratie is gericht op een restrictief toelatingsbeleid, inburgering en een stevige inzet op handhaving.
Doelstelling | Voortgang |
• Een restrictief toelatingsbeleid | • Na daling asielinstroom tot minder dan 10 000 in 2004, weer lichte stijging tot 12 347 in 2005 |
• Daling aantal aanvragen MVV-gezins- vorming in 2005 met 10 000 (– 25%) | |
• Het overwinnen van de afstand tussen allochtonen en autochtonen in sociaal, cultureel en economisch opzicht, door onder andere de introductie van een nieuw inburgeringsstelsel vanaf 2006 | • Wet inburgering buitenland afgerond |
• Nieuw inburgeringsstelsel wordt ingevoerd per 1 januari 2007. | |
• Gemeenten zijn in staat gesteld 30 000 inburgeringstrajecten aan te bieden. | |
• Aanpak illegaliteit en een effectief terugkeerbeleid | • Project Terugkeer loopt voor op plan- ning: eind 2005 16 800 van de 26 000 dossiers afgehandeld |
Een restrictief toelatingsbeleid
De gevolgen van een restrictief toelatingsbeleid waren de afgelopen jaren zichtbaar in een daling van de asielinstroom tot minder dan 10 duizend asielzoekers in 2004. In 2005 was er voor het eerst weer sprake van een stijging van de instroom naar 12 347. De stijging deed zich met name voor in de laatste maanden van het jaar en werd vooral veroorzaakt door vreemdelingen met de Somalische nationaliteit en vreemdelingen uit Irak. Per 1 november 2004 zijn de eisen voor gezinsvorming aangescherpt. De effecten werden in 2005 zichtbaar: het aantal machtigingen tot voorlopig verblijf (MVV) met een aan gezinsvorming gerelateerd verblijfsdoel kwam in 2005 uit op circa 30 duizend; ruim 10 duizend minder dan in 2004.
In 2005 is de parlementaire behandeling van de Wet inburgering in het buitenland afgerond. Dit betekent dat vreemdelingen die zich duurzaam in Nederland willen vestigen en inburgeringsplichtig zijn voortaan voorafgaand aan de vestiging in Nederland een basisexamen inburgering moeten doen in het herkomstland. Het nieuwe inburgeringsstelsel voor de verplichte inburgering in Nederland wordt ingevoerd per 1 januari 2007. Gemeenten zijn in 2005 in staat gesteld om circa 30 duizend nieuw- en oudkomers een inburgeringstraject aan te bieden.
Het Project Terugkeer loopt voor op de planning van de oorspronkelijke doelgroep van 26 duizend. Eind 2005 waren circa 16 800 dossiers afgehandeld. Ruim 7500 vreemdelingen kregen alsnog een status. Circa 3500 vreemdelingen zijn zelfstandig vertrokken via de Internationale Organisatie voor Migratie. Ongeveer 750 vreemdelingen zijn uitgezet of vertrokken onder toezicht. De dossiers van circa 5750 vreemdelingen zijn afgesloten, nadat zij zelfstandig de opvang hadden verlaten. In 2005 werd besloten tot de oprichting van een zelfstandige Terugkeerorganisatie die vanaf 1 januari 2007 volledig operationeel moet zijn.
1.7 Ruimte, wonen, natuur en milieu
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en schetst de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land.
Doelstelling | Voortgang |
• Ruimte geven aan ontwikkelingen: beter inspelen op de wensen van burgers en bedrijven en meer ruimtelijke afwegin- gen op decentraal niveau | • De Nota Ruimte aanvaard door de Tweede Kamer |
• Stimuleren van gebiedsontwikkeling met als doel het vergroten van de ruimtelijke kwaliteiten en versnellen van de ruimtelijke ontwikkeling | • Verdergaande afspraken gemaakt inzake Mainportontwikkeling Rotterdam en ZuidasAmsterdam |
• 14 voorbeeldprojecten gebiedsontwikkeling gestart waaruit best practices worden gegenereerd | |
• Ruimtelijke investeringsprojecten gefinancierd |
De Nota Ruimte gaat uit van het motto «decentraal wat kan, centraal wat moet» en verschuift daarmee het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling waarin alle betrokken partijen kunnen participeren. Het Rijk richt zijn aandacht met name op de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om versterking van de dynamiek in de nationale stedelijke netwerken. In 2005 is gewerkt aan de implementatie van de Nota Ruimte.
De regelgeving voor ruimtelijke procedures in Nederland is een belangrijke stap verder naar vereenvoudiging én verbetering, nu de Tweede Kamer 23 februari 2006 heeft ingestemd met het wetsvoorstel voor de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (WRO). Met de nieuwe wet krijgen rijk, provincies en gemeenten meer bevoegdheden om hun verantwoordelijkheid bij de ruimtelijke ontwikkeling en bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid waar te maken.
Stimuleren gebiedsontwikkeling
Eén van de grootste gebiedsontwikkelingsprojecten van dit moment betreft het project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). De in 2005 gemaakte afspraken over de drie deelprojecten van PMR (Landaanwinning, 750 hectare natuur- en recreatiegebied en Bestaand Rotterdams Gebied) zijn een belangrijke stap op weg naar de aanleg waarvan de start gepland staat voor 2008.
Ook de Zuidas Amsterdam is een schoolvoorbeeld van een gebiedsontwikkelingsproject. Een uniek samenwerkingsverband van publieke en private partijen zal investeren in extra woningen, moderne kantoren, culturele voorzieningen en infrastructuur. In 2005 hebben Rijk en gemeente Amsterdam de principevoorkeur uitgesproken voor het nader uit te werken plan, alsmede de principebereidheid om daarvoor financiële reserveringen te plegen. Naar verwachting zijn in 2008 de procedures rond.
Het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) draagt financieel bij aan ruimtelijke investeringsprojecten die passen binnen het nationaal ruimtelijk beleid, maar die zonder bijdrage niet van de grond komen of niet met de gewenste kwaliteit worden gerealiseerd. In 2005 gaat het om acht projecten waarmee voor ruim 70 miljoen euro is geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit, zoals Spoorzone Delft (25 miljoen euro), Arnhem Rijnboog (ruim 11 miljoen euro) en Enschede muziekkwartier (ruim 11 miljoen euro).
Verder zijn in 2005 14 provinciale voorbeeldprojecten gebiedsontwikkeling van start gegaan. Deze projecten hebben als doel om met de provincies te bepalen wat een doeltreffend instrumentarium is voor gebiedsontwikkelingen. Voorbeelden van dergelijke projecten zijn Hart van de Heuvelrug, Oude Rijnzone en Meerstad. De eerste resultaten worden in 2006 verwacht.
De woningproductie in Nederland moet sterk bevorderd worden. Momenteel vindt er in zowel de huur- als koopsector weinig doorstroming plaats, waardoor met name starters op de woningmarkt steeds moeilijker een woning kunnen vinden. Er zijn te weinig investeringen en ook de herstructurering van de oude stadswijken komt te langzaam op gang. Met financiële prikkels voor het bouwen op moeilijke locaties, aanpak van oude stadswijken en modernisering van het huurbeleid streeft het kabinet ernaar de komende jaren de woningproductie en de doorstroming te stimuleren.
Doelstelling | Voortgang |
• Beperking woningtekort tot 1,5 a 2% door de bouw van 445 000 woningen in de periode 2005–2010 | • Beperken van het tekort in 2010 tot 1,5 a 2% op schema |
• Aanpak van de oude stadswijken in met name de 56 prioriteitswijken in de G30-gemeenten waardoor de stad weer aantrekkelijk wordt voor midden- en hoge inkomens | • Uitvoering van stedelijke vernieuwing in deze wijken gefaciliteerd |
• Modernisering van het huurbeleid wat moet leiden tot meer investeringenen meer keuzemogelijkheden voor woningzoekenden | • In 2005 is de inwerkingtreding van het nieuwe huurbeleid per 1 januari 2007 voorbereid |
Beperking woningtekort tot 1,5 a 2 procent
Na jaren van dalende productiecijfers lijkt de kentering van 2004 door te zetten. Naar schatting zijn in 2005 circa 71 duizend nieuwbouwwoningen gebouwd. Daarnaast zijn met vrijwel alle stedelijke regio’s afgelopen jaar convenanten getekend over de woningproductie ter grootte van 347 duizend woningen tot 2010. De afspraken betreffen de netto uitbreiding van de woningvoorraad; met de overeengekomen aantallen lijkt de doelstelling van het beperken van het tekort tot 1,5 a 2 procent binnen bereik.
De stedelijke vernieuwing heeft met de «56 wijkenaanpak» een belangrijke impuls gekregen in 2005. Met kennis, geld en capaciteit faciliteert het Rijk de uitvoering. Op grond van voorlopige onderzoeksresultaten naar de waardestijging van het onroerend goed in dergelijke wijken is deze aanpak naar verwachting succesvol. Het onderzoek laat een extra waardestijging zien van 2,5 procent tot 6,5 procent ten opzichte van wijken waarin geen stedelijke vernieuwing heeft plaatsgevonden.
Afgelopen jaar is gewerkt aan de modernisering van het huurbeleid. Dit beleid is gericht op bevordering van de doorstroming op de woningmarkt. Huurders die dat kunnen betalen, worden gestimuleerd een stap te nemen in hun wooncarrière. De introductie van meer marktwerking en het vergroten van het aandeel van de vrije markt in de huursector stimuleren eveneens de bouwproductie. Marktwerking wil zeggen dat er meer ruimte komt om de prijs beter af te stemmen op de kwaliteit van de huurwoning. Het kabinet wil bovendien bij wet regelen dat verhuurders een structurele bijdrage leveren aan de financiering van de huursubsidie. Dit beleid neemt per 1 januari 2007 zijn aanvang.
Het natuurbeleid is gericht op het versterken van de biodiversiteit en het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving. Voor biodiversiteit is nodig in 2018 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gerealiseerd te hebben. Ter bevordering van een eco-efficiënte economie is ontkoppeling tussen milieudruk en de economische groei noodzakelijk. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op marktconforme instrumenten en internalisering van milieukosten in de prijzen van producten en diensten. Voor het oplossen van de grote milieuproblemen is systeeminnovatie nodig.
Doelstelling | Voortgang |
• Eco-efficiënte economie door klimaatbeleid, nuchter omgaan met risico’s en ontkoppeling tussen economische groei en milieudruk | • 900 miljoen euro beschikbaar gesteld voor reductie uitstoot |
• Realisatie Kyoto-doelstellingen op schema | |
• Voltooien van de EHS in 2018 | • Ruim 4600 hectaren aangeschaft in 2005 |
De luchtkwaliteitproblematiek was een belangrijk onderwerp in 2005. Bouwprojecten, zoals wegen, bedrijventerreinen en woningen, lopen vertraging op omdat de Europese normen voor luchtkwaliteit niet overal op tijd kunnen worden gehaald. Daarom is in 2005 voor de periode tot en met 2015 900 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een vanaf 2006 in te voeren maatregelenpakket voor schone lucht, zoals subsidies op roetfilters en lokale maatregelen. Met dit pakket zal in 2010 tot 15 procent minder fijn stof worden uitgestoten oplopend naar 20 procent in 2020 en 50 procent minder schadelijke dieselroetdeeltjes. Voor stikstofdioxide lopen de percentages in 2020 op tot 90 procent bij de knelpunten. Daarnaast verwacht het kabinet veel van alle lokale maatregelen, die in genoemde effecten niet zijn meegeteld.
In aanvulling op bovenstaand pakket zijn in 2005 de voorbereidingen begonnen voor de nieuwe Wet luchtkwaliteit, waarin de programmabenadering wordt geïntroduceerd. Deze maakt het mogelijk om binnen een gebied de effecten voor de luchtkwaliteit van maatregelen te salderen. De projecten kunnen doorgang vinden indien het saldo in het gebied positief is voor de luchtkwaliteit. De oplossing voor de resterende problematiek ligt in een op de Nederlandse situatie toegesneden wijziging van de desbetreffende EU-richtlijnen. In september 2005 is daarvan een concept verschenen.
Naast het zich in 2005 nadrukkelijk gemanifesteerde probleem van de luchtkwaliteit heeft het kabinet zich gericht op de in de periode 2008–2012 te realiseren reductie van broeikasgassen met 6 procent t.o.v. de uitstoot in 1990 (de Kyoto-doelstelling). Uit de in 2005 verschenen Evaluatienota Klimaatbeleid blijkt dat de doelstelling door de getroffen en te treffen maatregelen, zoals de handel in emissierechten naar verwachting gerealiseerd zal worden. Mede met het oog op verdergaande reducties na 2012 (15 tot 30 procent ten opzichte van 1990) stimuleert het kabinet de overgang naar duurzame energie door onder meer de regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP). Verder heeft het kabinet in verband met het langer openhouden van de kerncentrale Borssele in 2005 250 miljoen euro beschikbaar gesteld ter bevordering van de transitie naar een duurzame energiehuishouding, naast een bijdrage van eveneens 250 miljoen euro door het bedrijfsleven. Nu wordt 6,4 procent van de elektriciteit in Nederland op duurzame wijze geproduceerd.
Binnen de EU is eind 2005 een politiek akkoord bereikt over de beheersing van risico’s door gevaarlijke stoffen (REACH). De richtlijn zal naar verwachting april 2007 van kracht worden. Het gebruik van gevaarlijke stoffen zal dan vanaf 2008 zodanig geregeld zijn dat mens en milieu nog slechts aanvaardbare risico’s lopen, terwijl de kosten voor het bedrijfsleven acceptabel blijven.
In 2005 is in nauwe samenwerking met de provincies hard gewerkt aan de realisatie van de ecologische hoofdstructuur (EHS) in 2018. Het proces voor de realisatie van de robuuste verbindingen vordert. Deze verbindingen zijn de «levensaders» tussen de verschillende natuurgebieden waarlangs bepaalde plant- en diersoorten van het ene gebied in het andere kunnen komen. In 2005 zijn ruim 4600 hectaren verworven ten behoeve van de droge EHS. Vanaf 2006 moet nog circa 40 500 hectaren verworven worden om de per 2018 voor de EHS benodigde 730 duizend hectaren te realiseren.
1.8 Mobiliteit en infrastructuur
De hoofdlijnen van het beleid voor mobiliteit en infrastructuur zijn gericht op verbetering van de bereikbaarheid en de voorspelbaarheid van de reistijd. Dit met het oog op de economische groei en de internationale concurrentiepositie van ons land. Randvoorwaarden daarbij zijn de veiligheid en de kwaliteit van de leefomgeving.
Het jaar 2005 stond vooral in het teken van de Nota Mobiliteit. Na het uitbrengen van PKB (Planologische Kern Beslissing) deel 1 in 2004 hebben verschillende partijen een reactie gegeven. Zo bracht het Platform Anders Betalen voor Mobiliteit een advies over prijsbeleid uit, een kosteneffectief middel om in 2020 de files tot het niveau van 1992 terug te brengen. Deze en andere reacties op de Nota zijn gebruikt voor het kabinetsstandpunt (PKB deel 3) en de Uitvoeringsagenda. Met succes, want inmiddels hebben de Tweede en de Eerste Kamer de Nota Mobiliteit behandeld en PKB deel 3 aanvaard.
Verbetering veiligheid, capaciteit en betrouwbaarheid infrastructuur
Doelstelling | Voortgang |
• Vermindering achterstallig wegonderhoud met circa 45% in 2008 ten opzichte van 2003 | • Tot en met 2005 is het achterstallig wegonderhoud met 11,2% teruggebracht |
• Punctualiteit NS 87–89% in 2007 ten opzichte van 81% in 2002 | • In 2005 kwam 84,7% van de treinen op tijd aan |
• Circa 35–40% minder storingen op het gehele railnet in 2007 ten opzichte van 2000 | • 39% minder storing op het spoor in 2005 |
• Onderhoud rijkswaterwegen volgens Plan van Aanpak Beheer en Onderhoud | • Onderhoud conform Plan van Aanpak uitgevoerd |
Vermindering achterstallig wegonderhoud
In de Nota Mobiliteit is de visie op verkeer en vervoer voor de periode tot 2020 neergezet. Voor de korte termijn richt de aandacht zich op de acute problemen. Dit is onder meer het inhalen van achterstallig wegonderhoud. In de periode 2004 tot en met 2007 wordt maar liefst 1300 kilometer extra weg vervangen. Om de daarmee gepaard gaande verkeersoverlast in 2006 te beperken, is een deel van het achterstallig onderhoud vervroegd van 2006 naar 2005. Uiteindelijk is in 2005 145 kilometer weg extra vervangen; tot en met 2005 is daarmee het achterstallig onderhoud met ruim 325 kilometer verminderd.
Bij het spoorvervoer is de stap gezet om bij de beoordeling van storingen naast het aantal ook de ernst van de hinder voor treindiensten mee te wegen. Kijkend naar deze maatstaf is er sprake van een duidelijke verbetering ten opzichte van 2000. Het aantal storingen is met 39 procent gedaald. Maar als gevolg van een om veiligheidsredenen gewijzigde vertrekprocedure en meer dagen met slecht weer en grote verstoringen is de punctualiteit van de trein afgenomen van 86 procent in 2004 naar 84,7 procent in 2005.
Ter verdere verbetering van het spoorvervoer is in 2005 onder meer gestart met de realisatie van de Hanzelijn. Voorts zagen verschillende spoorprojecten het levenslicht. Onder andere de Nootdorpboog, station Arnhem Zuid en Ypenburg zijn opgeleverd.
Om de groei van het vervoer over water mogelijk te maken is het wegnemen van vertragingen nodig door de renovatie van sluizen en het baggeren van vaarwegen. Het daartoe opgestelde «Plan van aanpak beheer en onderhoud rijkswaterwegen» van 2003 wordt uitgevoerd. Voorts is preventief onderhoud ten behoeve van de «veiligheid en bereikbaarheid grote zeehavens» uitgevoerd. In 2005 is gestart met het groot onderhoud van de Kreekraksluizen en het baggeren en oeveronderhoud van het Kanaal Gent-Terneuzen.
Verkeersveiligheid is cruciaal en vereist daarom blijvende aandacht. Nederland is het meest verkeersveilige land ter wereld. Met 881 verkeersdoden in 2004 werd de doelstelling van 2010 al gehaald. Het kabinet is verheugd met deze ontwikkeling, want elke verkeersdode is er één te veel.
Doelstelling | Voortgang |
• Capaciteitsvergroting rijkswegen door 150 kilometer spits- en 160 kilometer plusstrook en een betere afstemming van wegwerkzaamheden | • In 2005 44 kilometer spits- en plusstro- ken aangelegd |
• Eind 2005 is 79 kilometer spitsstrook en 20 kilometer plusstrook beschikbaar | |
• Verbetering doorstroming op wegen in grootstedelijke gebieden en op knooppunten; vermindering filezwaarte met minimaal 30% op plaatsen waar projec- ten zijn uitgevoerd | • Vermindering pas meetbaar een volle- dig jaar na openstelling |
Capacteitsvergroting rijkswegen
Wegenplannen moesten soms worden bijgesteld. De problemen met de luchtkwaliteit heeft de besluitvorming van een aantal projecten uit de spoedwet wegverbreding en het aanlegprogramma vertraagd. Om vertragingen in bouwprojecten zoveel mogelijk te voorkomen neemt het kabinet de nodige maatregelen, die beschreven zijn in paragraaf 1.7. Desalniettemin zal door de luchtproblematiek de capaciteit in de periode tot en met 2007 minder kunnen toenemen dan oorspronkelijk gepland. Onderzocht wordt met hoeveel kilometers de planning neerwaarts bijgesteld moet worden.
Het effect op de files van maatregelen ter verbetering van de doorstroming is pas een jaar na openstelling meetbaar. Het effect van de wegaanpassingen bij Eindhoven is al wel bekend: deze heeft geleid tot een filereductie van 70 procent.
Bescherming tegen overstroming en wateroverlast
Doelstelling | Voortgang |
• Bescherming tegen overstromingen, wateroverlast en excessieve droogte | • PKB Ruimte voor de Rivier deel 3 in ministerraad vastgesteld |
In het waterbeleid is in 2005 in het bijzonder de aandacht uitgegaan naar de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier. Met het maatregelenpakket van deze PKB investeert het kabinet tot en met 2015 ruim 2 miljard euro in het voorkomen van overstromingen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied. De PKB wordt in 2006 behandeld in de Tweede Kamer.
Om gerichte maatregelen tegen overstromingen te kunnen nemen is gestart met het inzichtelijk maken van de overstromingsrisico’s. In het kader van het onderzoek Veiligheid Nederland in Kaart zijn in 2005 de risico’s voor 16 van de 53 dijkringgebieden in kaart gebracht. Het onderzoek voor alle dijkringgebieden en enkele Maaskaden loopt door tot in 2008. Tot die tijd zal al verder worden verkend op welke wijze de overheid met overstromingsrisico’s en veiligheidsnormen wil omgaan.
Europese samenwerking is in het belang van alle lidstaten van de EU. Na de «nee» stem van de Nederlandse bevolking bij het referendum over het grondwettelijk verdrag op 1 juni 2005 heeft de regering zich ingezet om een bezinningsperiode over de toekomst van Europa vorm te geven. Dit heeft geleid tot de start van het onderzoek www.nederlandineuropa.nl begin 2006.
Andere belangrijke ontwikkelingen op het terrein van Europese samenwerking betroffen subsidiariteit, de EU-begroting en de uitbreiding. Bij subsidiariteit gaat het om de vraag welke zaken beter op nationaal dan wel op Europees niveau geregeld kunnen worden. Door de bedongen korting op de afdrachten aan de EU van gemiddeld 1 miljard euro per jaar is Nederland met ingang van 2007 geen excessieve betaler meer.
Vraagstukken op het gebied van armoede, vrede en veiligheid, mensenrechten, handel en investeringen, migratie, natuur en milieu zijn nauw met elkaar verbonden. Nederland streeft in zijn buitenlands beleid dan ook naar een geïntegreerde aanpak van deze vraagstukken, waarbij steeds een combinatie van diplomatieke, politieke, militaire en economische instrumenten en ontwikkelingsinstrumenten wordt ingezet.
Doelstelling | Voortgang |
• Een effectieve inzet op non-proliferatie, conflictpreventie, crisisbeheersing en bestrijding van internationaal terrorisme door middel van een geïntegreerd buitenlands veiligheidsbeleid | • Substantiële bijdrage aan crisisbeheersing van Irak en Afghanistan |
• Bemiddeling in conflicten in Soedan, de Democratische Republiek Congo en Burundi | |
• Omvorming naar een kleinere, maar kwalitatief hoogwaardige en volledig inzetbare krijgsmacht | • Omvorming ligt op schema |
• Versterking van de inzetbaarheid van de krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties | • Versterking vloeit voort uit genoemde omvorming |
• Verdieping van de samenwerking met civiele autoriteiten | • Eerste overeenkomst door betrokken ministers getekend |
Geïntegreerd buitenlands veiligheidsbeleid
Internationale stabiliteit komt de Nederlandse veiligheidssituatie ten goede. Het kabinet beschouwt vrede en veiligheid als voorwaarde voor economische, politieke en sociale ontwikkeling. Diplomatieke, financiële, economische en militaire middelen worden ingezet om de internationale veiligheid te waarborgen, humanitaire hulp te verlenen en goed bestuur te bevorderen. In 2005 hebben circa 7 duizend Nederlandse militairen crisisbeheersingsoperaties uitgevoerd in onder andere Afghanistan en Irak. Verder hebben Nederlandse militairen tot maart 2005 ongeveer 3300 Iraakse veiligheidsfunctionarissen opgeleid.
Terrorisme wordt bestreden door technische assistentie en bestrijdingscapaciteit beschikbaar te stellen aan de internationale gemeenschap. Een voorbeeld hiervan is de inzet in 2005 van een helikopterdetachement, het Korps Mariniers en het Korps Commandotroepen in Afghanistan. Daarnaast is rond het Arabisch Schiereiland in de operatie Enduring Freedom bijgedragen aan het voorkomen dat terreurorganisaties de vrije zee gebruiken. Verder wordt de financiering van terrorisme aangepakt door tegoeden te bevriezen.
Kwalitatief hoogwaardige krijgsmacht
In 2005 is verder gewerkt aan de kwaliteit van de krijgsmacht. De nieuwe operationele commando’s worden nu rechtstreeks aangestuurd door de Commendant der Strijdkrachten, nieuw materieel is aangeschaft (onder andere Luchtverdedigings- en Commandofregat en lichte verkenningsvoertuigen) en overtollig materieel afgestoten (onder andere L-fregat, M-fregat en F-16 jachtvliegtuigen). De operationele activiteiten vanaf Valkenburg en Twenthe zijn stopgezet en infrastructurele projecten zijn uitgevoerd in verband met de sluiting van Seedorf en Ede-Oost. De omvorming ligt op schema.
Versterking inzetbaarheid krijgsmacht
Ter versterking van de inzetbaarheid is in 2005 besloten het luchttransport te verbeteren door de aanschaf van o.a. een derde DC-10 en een derde en vierde Hercules C-130. Daarnaast is in 2005 een start gemaakt met het opzetten van een uitzendpool voor internationale politiemissies. De pool bestaat uit circa 150 marechaussees.
Nederland heeft bijdragen toegezegd aan de «battlegroups» van de EU. In de eerste helft van 2005 heeft Nederland in totaal ongeveer 4 duizend militairen ter beschikking gesteld aan de snelle reactiecapaciteit van de Navo (NATO Response Force) en in de tweede helft 600 militairen.
Samenwerking met civiele autoriteiten
Geregeld doen civiele autoriteiten een beroep op de krijgsmacht voor onder andere de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Voorbeelden zijn de inzet tijdens het bezoek van de Amerikaanse president Bush, de sneeuwoverlast en de stakingen van de brandweer in 2005. Met het oog op meer structurele samenhang tussen interne en externe veiligheid zijn in 2005 met civiele autoriteiten nadere afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van militairen, de te hanteren procedures en zijn gezamenlijke draaiboeken gemaakt en oefeningen gehouden.
De krijgsmacht heeft in 2005 ook bijstand geleverd aan buitenlandse civiele autoriteiten. Te noemen zijn de steun aan Amerikaanse burgers na de orkaan bij New Orleans en de medische hulpverlening aan ongeveer 8 duizend slachtoffers van de aardbeving in Pakistan.
Doelstelling | Voortgang |
• Nederland draagt internationaal bij aan het behalen van de MDG’s, in het bijzon- der op de prioritaire terreinen onderwijs, milieu, water, reproductieve rechten en gezondheid en de bestrijding van HIV/aids | • Uit in 2005 uitgebrachte resultatenrapportage blijkt dat wordt bijgedragen aan het behalen van de doelstellingen |
• Nederland streeft naar een verhoging van de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking | • Totstandkoming van de Parijs-verkla- ring in OESO-verband |
• Nederland streeft naar een coherenter Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid waarbij rijke landen bij het maken van beleidsafwegingen expliciet rekening houden met de belangen van arme landen | • Totale NL-pakket gericht op armoede internationaal op de 2e plaats |
• Voortgang binnen de Doha Development Agenda werd eind december veilig gesteld met de Ministeriële Verklaring van Hong Kong | |
• Nederland zet zich op nationaal en internationaal niveau in voor een houdbare schuldenlast voor ontwikkelingslanden. Onderdeel van het beleid is het kwijtschelden van exportkredietvorderingen | • Bij de Jaarvergaderingen van IMF en Wereldbank en binnen de Club van Parijs werden afspraken gemaakt over schuldverlichting ten gunste van landen die hiermee middelen konden vrijmaken voor armoedebestrijding |
Millennium ontwikkelingsdoel-stellingen
Met het uitbrengen van de eerste resultatenrapportage in 2005 werd inzicht gegeven in wat met Nederlandse ontwikkelingsgeld is bereikt. Zo zijn bijvoorbeeld ruim 300 duizend extra kinderen naar school gegaan in Mali, zijn de overheidsloonlijsten in Jemen geschoond voor 60 duizend spookambtenaren en is de watervervuiling in de leer- en textielindustrie in Pakistan verminderd ten gunste van 50 duizend werknemers en 200 duizend omwonenden.
Om duurzame economische groei en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden te bevorderen zijn het afgelopen jaar meer publiek-private partnerschappen opgezet, onder andere op het terrein van de agrarische en financiële sector in ontwikkelingslanden. In Mozambique en Suriname zijn partnerschappen ingezet om HIV/aids te bestrijden. Het mede op Nederlands initiatief opgezette Fast Track Initiative (FTI)is uitgegroeid tot het internationale mechanisme om meer geld beschikbaar te maken voor de versnelde doorvoering van onderwijshervormingen.
Verhoging effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking
In 2005 zijn de OESO-landen gekomen tot de Parijs-verklaring. Nederland is één van de grootste voortrekkers van dit dossier. De verklaring is een mijlpaal voor de harmonisatie van hulpinspanningen; ingezet wordt op minder versnippering, minder regelzucht van donoren en meer regie van ontwikkelingslanden. De verklaring biedt richtlijnen voor implementatie en concrete indicatoren voor de meting van de voortgang.
Het effect van handelsbarierres is veelal strijdig met dat wat met ontwikkelingshulp wordt beoogd. Op dit terrein is met het akkoord op de WTO top in Hongkong in 2005 vordering gemaakt. Resultaat is onder meer een einddatum (2013) voor de afschaffing van agrarische exportsubsidies en de tarief- en quotavrij toegang voor minstens 97 procent van de producten uit de minst ontwikkelde landen tot de markten van de ontwikkelde landen met ingang van 2009. Blijkens de «Commitment to Development» index van het Centre for Global Development staat het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid op de tweede plaats. Alleen Denemarken scoort hoger op het totale pakket van hulp, handel, investeringen, migratie, milieu, veiligheid en technologie.
Houdbare schuldenlast voor ontwikkelingslanden
Bij de Jaarvergaderingen van IMF en Wereldbank heeft Nederland aangedrongen op afspraken over extra schuldverlichting en op de VN-top is de naleving van de norm om 0,7 procent van het BNP aan Officiële Ontwikkelingshulp te besteden opnieuw bekrachtigd. Mede onder Nederlandse druk is de toegezegde schuldverlichting van Nigeria (bijdrage Nederland circa 620 miljoen euro) in Club van Parijs verband afhankelijk gemaakt van een IMF-programma. Daarnaast zijn met de Nigeriaanse autoriteiten afspraken gemaakt dat de door schuldverlichting vrijvallende middelen aan armoedebestrijding zullen worden besteed.
In 2005 is een begin gemaakt met het proces dat moet leiden tot gemoderniseerde verhoudingen tussen de landen van het Koninkrijk. De afgelopen jaren is de aandacht van de regeringen van de drie landen in toenemende mate gericht op het borgen van een adequaat niveau van rechtshandhaving.
Doelstelling | Voortgang |
• Komen tot gemoderniseerde verhoudingen tussen de landen van het Koninkrijk | • Op 26 november 2005 heeft de start-Ronde Tafel Conferentie (RTC) plaatsgevonden. De RTC is het officiële startpunt van het proces van staatkundige veranderingen van de Nederlandse Antillen |
• Uitvoeren van de samenwerkingsprogramma’s rechtshandhaving, die gericht zijn op goed functionerende rechtshandhavingketens | • Het programma Rechtshandhaving Aruba en het Plan Veiligheid Nederlandse Antillen zijn in uitvoering |
Gemoderniseerde verhoudingen tussen de landen van het Koninkrijk
Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, alsmede de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen hebben zich bij de start-Ronde Tafel Conferentie uitgesproken voor een gezamenlijke toekomst binnen het Koninkrijk. Het beoogde eindperspectief voor Curaçao en Sint Maarten is de status van land. Dat voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is een nieuwe status van bijzondere aard, waarbij er een directe band is met Nederland en er eventueel ook samenwerkingsverbanden zijn met de andere landen van het Koninkrijk. Gezamenlijk uitgangspunt is dat de nieuwe entiteiten in een gezonde financiële startpositie komen.
De programma’s rechtshandhaving zijn gericht op de instandhouding en versterking van de rechtshandhavinginstituties in de Nederlandse Antillen en Aruba. In 2005 is wat de Nederlandse Antillen betreft besloten een additionele inzet te plegen met het Plan Veiligheid Nederlandse Antillen (PVNA). Hiervoor is ruim 25 miljoen euro uitgetrokken. Directe aanleiding hiervoor vormde de sterk gestegen geweldscriminaliteit. Het PVNA heeft twee doelen: het terugbrengen van de geweldscriminaliteit tot een aanvaardbaar niveau en een duurzame versterking van alle organisaties in de rechtshandhavingketen. Zowel voor de Nederlandse Antillen als voor Aruba geldt dat er een groot gebrek aan criminologische gegevens is. Streefwaarden zijn derhalve nog niet vast te stellen. Het op orde brengen van de informatie is een van de doelstellingen van de programma’s.
2. De Nederlandse economie en het budgettaire beeld
2.1 De Nederlandse economie in 2005
De economische ontwikkeling in 2005 was bijna het tegenovergestelde van die in het jaar daarvoor. 2004 begon goed, maar in de loop van het jaar zakte de Nederlandse economie helaas weer in en aan het eind van 2004 leek het herstel nog ver weg. Gedurende 2005 liet de economie juist een sterk opgaande lijn zien. Het eerste kwartaal was teleurstellend (de economie kromp zelfs), maar naar het einde toe kwam de economie weer op stoom. Over het jaar als geheel bleef de groei desalniettemin achter bij de verwachting ten tijde van de Miljoenennota 2005. Terwijl was uitgegaan van een groei van het bruto binnenlands product (BBP) van 1½ procent, kwam deze volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit op 1,1 procent. Ook op andere fronten was 2005 nog geen geweldig jaar: de werkloosheid bleef hoog en veel huishoudens gingen er in koopkracht op achteruit. Tijdens het jaar was wel duidelijk sprake van een kentering en vanaf het derde kwartaal werd bijna alleen nog maar positief economisch nieuws gerapporteerd. In de Miljoenennota 2006 staat beschreven dat elke periode van laagconjunctuur de kiem draagt voor een daaropvolgende herstel. Hoewel 2005 als geheel als een zwak jaar kan worden beschouwd, brak dat herstel in de loop van het jaar daadwerkelijk aan.
Figuur 2.1.1 Olieprijs (Brent, prijs per vat in dollars)
De wereldeconomie groeide in 2005 met ongeveer 4,5 procent. Dat was minder dan in 2004 en ook minder dan werd verwacht ten tijde van de Miljoenennota 2005. De meeste landen hadden – net als tot op zekere hoogte Nederland – last van de hoge olieprijs: de Verenigde Staten, Japan en het eurogebied maakten allemaal in 2005 een groeivertraging door ten opzichte van het jaar daarvoor. Voor het eurogebied kwam deze vertraging onverwacht: in de Miljoenennota 2005 was nog uitgegaan van versnelling van de BBP-groei in het eurogebied van 2 procent naar 2¼ procent. Het werd uiteindelijk slechts 1,3 procent, nauwelijks beter dan Nederland. De economie van het eurogebied werd enigszins gedrukt door een iets duurder dan verwachte euro (gemiddeld 1,24 dollar in plaats van de verwachte 1,20 dollar), waardoor de export relatief minder aantrekkelijk werd. Daarnaast hadden de landen van het eurogebied net als de meeste andere landen te kampen met een minder uitbundige groei van de wereldhandel. Niet iedereen leek hier last van te hebben: China, India en andere opkomende economieën groeiden ook in 2005 goed. Gemiddeld groeide de groep opkomende economieën met 6,6 procent.
De Nederlandse concurrentiepositie kon in 2005 weliswaar nog niet verbeteren, maar de verslechtering van voorafgaande jaren werd gestopt. Mede dankzij de ingezette loonmatiging (de CAO-loonstijging was de laagste in 20 jaar) was de stijging van de arbeidskosten per eenheid product (industrie) minimaal. Dat gold echter ook voor onze concurrenten, zodat de relatieve positie nog niet sterker werd. De totale Nederlandse export van goederen steeg in 2005 wel harder dan het relevante wereldhandelsvolume (wat betekent dat Nederland een groter deel van de wereldhandel naar zich toe kon trekken). Het leeuwendeel van de exportgroei kwam voor rekening van wederuitvoer (goederen uit bijvoorbeeld China en Taiwan, die na slechts een kleine bewerking verder worden gedistribueerd). Deze categorie groeide met 11 procent. Het in Nederland zelf geproduceerde deel van de export van goederen groeide met slechts 2,3 procent – duidelijk minder dan de wereldhandelsgroei, maar wel een verdubbeling ten opzichte van de groei in 2004.
Samenstelling economische groei in Nederland
De export leverde in 2005 de belangrijkste bijdrage aan de economische groei in Nederland. In tegenstelling tot voorgaande jaren kon de (beperkte) groei echter weer op meerdere pijlers steunen: ook de investeringen en consumptie leverden een bescheiden bijdrage. In 2005 werd flink meer geïnvesteerd in woningen, bedrijfsauto’s en vooral in computers. In machines en bedrijfsgebouwen werd juist iets minder geïnvesteerd dan in 2004. Dit investeringspatroon kan een weerslag zijn van een veranderende productiestructuur (groei in commerciële dienstverlening, krimp bij industrie), maar omdat het investeringspatroon over het algemeen erg volatiel is, zijn daar niet al te veel conclusies uit te trekken. In totaal werd in 2005 2,2 procent meer geïnvesteerd dan in 2004. Uit de indicator voor het producentenvertrouwen blijkt dat ondernemers vanaf juli aanmerkelijk optimistischer werden. Per saldo waren de ondernemers aan het eind van het jaar positief over de toekomst.
De consumentenprijzen stegen in 2005 met 1,7 procent. Dat is onder het langjarig gemiddelde, maar wel meer dan de 1¼ procent waarmee in de Miljoenennota 2005 werd gerekend. Dit verschil kan meer dan volledig worden verklaard door de ontwikkeling van de olieprijs: in de Miljoenennota werd nog uitgegaan van een olieprijs van 35 dollar per vat (Brent) – het werd uiteindelijk ruim 54 dollar, ongeveer 55 procent hoger. Meer dan de helft van de totale prijsstijging in 2005 kan worden toegeschreven aan prijsstijgingen van gas, elektriciteit en autobrandstoffen. Voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken werden ook in 2005 goedkoper (een daling van 1,2 procent), als gevolg van de voortgaande prijzenoorlog onder supermarkten. In 2004 was de prijsdaling van deze producten overigens nog sterker.
Ondanks het moeilijke economische klimaat, groeide de consumptie van huishoudens weer en kwam 0,3 procent hoger uit dan in 2004. In de Miljoenennota 2005 werd uitgegaan van een gelijkblijvende consumptie. Na een daling begin 2005 trok de consumptie in de tweede helft van het jaar duidelijk aan. Vooral duurzame consumptiegoederen (zoals elektronica en meubels) werden vaker aangeschaft: dit deel van de consumptie steeg in het vierde kwartaal zelfs met ongeveer 5 procent. Het consumentenvertrouwen liet vanaf september ook een duidelijk stijgende lijn zien. Vooral over het «economisch klimaat» werden de mensen duidelijk optimistischer (nadat het consumentenvertrouwen eerder in het jaar nog daalde).
Figuur 2.1.2 Herstel op de arbeidsmarkt: werkloosheid en openstaande vacatures (in % beroepsbevolking)
Het gemiddelde tekort van de EU-25 is gedaald van 2,6 procent in 2004 naar 2,3 procent BBP in 2005 en de gemiddelde schuld steeg van 62,4 procent naar 63,4 procent BBP. Acht lidstaten zijn erin geslaagd een overschot te realiseren. Nog zeven lidstaten hebben daarentegen een groter tekort dan 3 procent BBP.
Ook op de arbeidsmarkt werd het economische herstel in de loop van het jaar duidelijk zichtbaar. Eind 2005 waren er meer banen dan eind 2004, deels door meer uitzendwerk dat al vroeg in het jaar begon aan te trekken. Ook het aantal vacatures nam in het afgelopen jaar toe. De werkloosheid bleef na drie jaren van sterke stijgingen voor het eerst weer ongewijzigd (gemiddeld genomen over het jaar als geheel; gedurende het jaar werd een daling ingezet). Gemiddeld genomen waren er afgelopen jaar 483 duizend mensen werkloos (ultimo 2005 kwam de werkloosheid lager uit: 460 duizend). In de Miljoenennota 2005 werd nog uitgegaan van een stijging van de werkloosheid naar 550 duizend. Ook het aantal uitkeringen ontwikkelde zich gunstig, deels als gevolg van de weer aantrekkende economie, deels als resultaat van ingezet beleid. Het aantal WW-uitkeringen daalde in 2005 met ruim 18 duizend, het aantal bijstandsuitkeringen daalde met 11 duizend en het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen daalde zelfs met 61 duizend. Voor die laatste categorie geldt wel dat de daling in 2005 eenmalig beter uitvalt door de invoering van de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte (WULBZ) op 1 januari 2004. Dit had tot direct resultaat dat er in 2005 eenmalig veel minder mensen direct konden instromen in de WAO.
Voornamelijk door de duurder dan verwachte olie, viel de economische groei in 2005 al met al tegen ten opzichte van de aannames in de Miljoenennota 2005. Dat gold voor Nederland, maar nog meer voor de meeste andere landen: tegen de verwachting bleef Nederland nauwelijks nog achter bij de rest van het eurogebied. Positief was dat gedurende het jaar het economisch herstel steeds meer vorm kreeg. Dit was vooral duidelijk op de arbeidsmarkt, maar eigenlijk was al het economisch nieuws sinds afgelopen september positief.
2.2 Ontwikkeling budgettair beeld
De overheidsfinanciën bevinden zich nu in een rustiger vaarwater. Ten opzichte van de Miljoenennota 2005 is sprake van een positieve ontwikkeling. Werd in de Miljoenennota 2005 nog uitgegaan van een feitelijk EMU-tekort voor 2005 van 2,6 procent, inmiddels lijkt het dat het feitelijk tekort uitkomt op ¼ procent BBP. Deze verbetering vloeit voornamelijk voort uit meevallers bij de belastingontvangst, meevallers bij de gasbaten en een lager tekort bij de lokale overheid. De EMU-schuld komt uit op 52,9 procent BBP.
Het structurele EMU-tekort laat een verbetering zien ten opzichte van de Miljoenennota 2005. In de Miljoenennota 2005 werd nog uitgegaan van een structureel EMU-tekort van 1,4 procent BBP, nu komt het structurele EMU-saldo (volgens de definitie van de EU) uit op een overschot van 1,0 procent BBP. Indien het feitelijk tekort van ¼ procent BBP niet alleen wordt geschoond voor het conjuncturele effect maar ook voor incidentele effecten in 2005, dan is er een minder positief beeld voor de structurele positie van de begroting. Deze zou dan ongeveer in evenwicht zijn.
De incidentele effecten in 2005 hebben ten eerste betrekking op een tijdelijke extra ontvangst in de vennootschapsbelasting door de verhoging van de heffings- en invorderingsrente (circa 0,2 procent BBP). Ten tweede op de hoge gasbaten die niet direct in 2005 worden aangewend, maar deels via het Fonds Economische Structuurversterking (FES) worden besteed in latere jaren (circa 0,2 procent BBP). Voorts laat het uitgavenkader een onderschrijding zien van 0,4 procent BBP.
De uitgaven in 2005 zijn ruimschoots binnen de gestelde uitgavenkaders gebleven. De totale onderschrijding van de uitgaven kwam in 2005 uit op 1,9 miljard euro (zie tabel 2.2.1).
Tabel 2.2.1 Kadertoetsing (x € miljard, min betekent onderschrijding) | |||
MN 2005 | FJR 2005 | Verschil | |
RBG-eng | – 1,9 | – 1,5 | 0,4 |
SZA | – 0,2 | – 0,9 | – 0,7 |
Zorg(ijklijn) | 0,0 | 0,6 | 0,5* |
Totaal | – 2,1 | – 1,9* | 0,2 |
* Afrondingsverschil.
De inkomsten zijn in 2005 10,6 miljard euro hoger uitgekomen dan geraamd. Deels is deze ontwikkeling te verklaren door de voor de ontvangsten relevante economische factoren, alhoewel de toename groter is dan op basis daarvan verwacht zou worden. Daarnaast zijn er in 2005 enkele incidenten geweest, waaronder de herstructurering van het gasgebouw en het «sparen bij de fiscus», die de inkomsten hoger hebben doen uitkomen.
macro-economische kernvariabelen
Bij het opstellen van de budgettaire ramingen wordt uitgegaan van een aantal belangrijke macro-economische kernvariabelen. De daadwerkelijke ontwikkeling van deze variabelen is mede bepalend voor de realisatie van de begroting. Tabel 2.2.2 geeft een overzicht van de ontwikkeling van deze variabalen.
Tabel 2.2.2 Macro-economische kernvariabelen | |||
MN 2005 | FJR 2005 | Verschil | |
Volume BBP (in %) | 1,4 | 1,1 | – 0,3 |
Prijs BBP (in %) | 0,7 | 1,6 | 0,9 |
BBP (x € miljard) | 474 | 502 | 28* |
Contractloon markt (in %) | ¾ | ¾ | 0 |
Consumentenprijsindex (in %) | 1,3 | 1,7 | 0,4 |
Werkloosheid (in duizenden personen) | 550 | 483 | – 67 |
Lange rente (in %) | 4,9 | 3,4 | – 1,5 |
Eurokoers (dollar per euro) | 1,20 | 1,24 | 0,04 |
Olieprijs (in $) | 35,0 | 54,4 | 19,4 |
* Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft in 2005 de Nationale Rekeningen gereviseerd. De revisie heeft per saldo geresulteerd in een opwaartse bijstelling van het BBP. Zie de Miljoenennota 2006, pagina 66 (box 4.2.1).
Tabel 2.2.3 geeft een samenvattend overzicht van de ontwikkeling van de verschillende bestanddelen van het EMU-saldo. In de rest van dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen nader toegelicht.
Tabel 2.2.3 Budgettaire kerngegevens (x € miljard, min betekent uitgaven) | |||
MN 2005 | FJR 2005 | Verschil | |
1. Netto-uitgaven onder het kader RBG-eng | – 92,7 | – 93,0 | – 0,4* |
2. Netto begrotingsgefinancierde uitgavenSZA | – 15,5 | – 14,9 | 0,5* |
3. Netto uitgaven niet relevant voor enig kader | – 12,1 | – 12,4 | – 0,3 |
4. Netto begrotingsgefinancierde uitgaven | – 120,2 | – 120,3 | – 0,1 |
5. Belastingen (op kasbasis) | 109,1 | 120,7 | 11,6 |
6. Overig | 0,4 | 0,1 | – 0,3 |
7. EMU-saldoCentrale Overheid | – 10,7 | 0,5 | 11,2 |
8. EMU-saldolokale Overheid | – 2,4 | – 1,6 | 0,8 |
9. EMU-saldoSociale Fondsen | 0,9 | – 0,3 | – 1,2 |
10. EMU-saldo(- = tekort) | – 12,2 | – 1,4 | 10,8 |
EMU-saldoin % BBP | – 2,6% | – 0,3% | 2,3% |
EMU-schuld | 275,9 | 265,6 | – 10,3 |
EMU-schuld in % BBP | 58,1% | 52,9% | – 5,2% |
BBP | 474 | 502 | 28 |
* Afrondingsverschil
Box 2.2.1 Trefzekerheid ramingen EMU-saldo
«Twijfel is vervelend, zekerheid is belachelijk», schreef Voltaire. Elk beleid – en dus ook begrotingsbeleid – moet rekening houden met onzekerheid. Een les uit het recente verleden is dat prognoses over economische groei met grote foutenmarges zijn omgeven. De ontwerpbegroting wordt gebaseerd op de ramingen uit de Macro Economische Verkenningen (MEV) van het CPB voor het komende jaar. Een recente analyse van het CPB1 laat zien dat de gemiddelde absolute voorspelfout van de raming van de BBP-groei 1,3 procentpunt bedraagt (en in recente jaren zelfs nog iets meer). Voor de inflatie (CPI) is de gemiddelde absolute voorspelfout 0,8 procentpunt. Dezelfde studie laat overigens zien dat ramingen van andere instellingen het zeker niet beter doen (en de zogenoemde flash-realisaties van het CBS kennen nog een grote mate van onzekerheid). Deze relatief grote schattingsfouten bij de raming van het economisch beeld hebben uiteraard hun weerslag op de begroting. Bij de ramingen van het begrotingssaldo speelt mee dat ramingsfouten van het ene jaar kunnen cumuleren met die van het volgende jaar. Bij het opstellen van de Miljoenennota is de uitkomst van het lopende jaar nog onbekend. Ramingsfouten van het lopende jaar werken door naar het volgende jaar en daar komen de «eigen» fouten van het begrotingsjaar nog bovenop.
De gemiddelde absolute voorspelfout van het EMU-saldo bedraagt in de periode 1995–2004 1,5 procent van het BBP (zie tabel 2.2.4).
Tabel 2.2.4 Ramingen versus realisaties EMU-saldo1995–2005 | |||||||||||
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Raming | – 3,7% | – 2,8% | – 2,2% | – 1,7% | – 1,3% | – 0,5% | 0,8% | 0,3% | – 0,5% | – 2,3% | – 2,6% |
Realisatie | – 4,2% | – 1,8% | – 1,1% | 0,8% | 0,7% | 1,5% | – 0,2% | – 2,0% | – 3,1% | 1,9% | – 0,3% |
Verschil | – 0,5% | 1,0% | 1,1% | 2,5% | 2,0% | 2,0% | – 1,0% | – 2,3% | – 2,6% | 0,4% | 2,3% |
In 2005 bedraagt het verschil tussen de raming en de realisatie van het EMU-saldo 2,3% van het BBP. De voorspelfout in 2005 is daarmee weliswaar groter dan het gemiddelde over de afgelopen 10 jaar, maar zeker niet uitzonderlijk. Zo was de voorspelfout in vijf eerdere jaren ongeveer even groot als in 2005 en ging het in die jaren om zowel meevallende als tegenvallende afwijkingen. In 2005 hebben vooral incidentele factoren gezorgd voor de relatief grote afwijking ten opzichte van de raming. Zo waren er extreem grote gasmeevallers, en was er een tijdelijke extra ontvangst in de vennootschapsbelasting ten gevolge van de verhoging per 1 januari 2005 van de heffings- en invorderingsrente.
De ontwikkelingen aan de uitgavenkant worden hieronder per uitgavenkader afzonderlijk behandeld.
De uitgaven voor de rijksbegroting in enge zin vertonen een onderschrijding van 1,5 miljard euro ten opzichte van het kader. De uitgaven komen 0,4 miljard euro hoger uit dan ten tijde van Miljoenennota 2005 werd gedacht. Tabel 2.2.5 geeft een overzicht van de mutaties sinds de ontwerpbegroting.
Tabel 2.2.5 Uitgavenontwikkeling (x € miljard, min betekent uitgaven) | |
2005 | |
Uitgavenniveau Miljoenennota 2005 | 92,6 |
Macrobijstellingen | – 0,1* |
wv Louter nominale bijstellingen (kaderaanpassing) | – 0,1 |
wv Reële loon- en prijsontwikkeling (ruilvoetontwikkeling) | 0,1 |
wv Rentelasten | – 0,8 |
wv Ontwikkelingssamenwerking(incl. CBS-revisie) | 0,2 |
wv EU-afdrachten (incl. CBS-revisie) | 0,6 |
Overige mee- en tegenvallers | – 0,2 |
wv Opvang asielzoekers | 0,1 |
wv Huursubsidie | 0,1 |
wv GF/PF-accres | – 0,1 |
wv Onderuitputting diverse begrotingen (incl. HgIS) | – 0,2 |
wv Overig | – 0,1 |
Beleid | 0,7 |
wv Veiligheid | 0,2 |
wv Afschaffen lesgeld | 0,1 |
wv VWS (o.a. infectieziektebestrijding/verpleeghuizen) | 0,1 |
wv Dekking MEP via Rijksbijdrage | 0,2 |
wv Afkoop specifieke uitkeringen | 0,2 |
wv Overig | – 0,1 |
Uitgavenniveau Financieel Jaarverslag van het Rijk 2005 | 93,0 |
Uitgavenkader RBG in lopende prijzen | 94,5 |
Over/onderschrijding | – 1,5 |
* Afwijking door afrondingsverschil
Het nominale uitgavenkader is ten opzichte van de ontwerpbegroting met circa 0,1 miljard euro neerwaarts aangepast, omdat het Centraal Planbureau een lagere prijsontwikkeling van nationale bestedingen (pNB) raamde. Verder heeft zich een ongunstigere ruilvoetontwikkeling afgetekend, doordat de prijzen van de overheidsuitgaven voor goederen en diensten minder neerwaarts zijn bijgesteld dan de pNB. De rente-uitgaven zijn meegevallen als gevolg van een lagere rentevoet en een lager dan verwacht feitelijk tekort. In de afdrachten aan de Europese Unie (EU) hebben mee- en tegenvallers plaatsgevonden. Enerzijds heeft het CBS het niveau van het Bruto Nationale Inkomen (BNI) over de periode 2001–2004 naar boven bijgesteld (zie Miljoenennota 2006, pagina 66), wat leidde tot extra afdrachten aan de EU. Anderzijds droeg Nederland minder af omdat er geld overbleef van de Europese begroting 2004 en de landbouwuitgaven uit de Europese begroting 2005 neerwaarts zijn bijgesteld. Tot slot vielen de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking hoger uit door de koppeling van deze uitgaven aan het nominale nationaal inkomen.
Als gevolg van vertrekmoratoria voor Liberia, Soedan en Ethiopië konden minder asielzoekers naar deze landen terugkeren. Daarentegen zijn de kosten voor de opvang van minderjarige asielzoekers vanwege de lage instroom iets lager uitgevallen dan was geraamd. Per saldo is er echter sprake van een tegenvaller ten opzichte van de ontwerpbegroting. Door een toename van het aantal huishoudens dat gebruik maakt van huursubsidie, evenals door een gemiddeld hogere toelage, zijn de uitgaven voor de huursubsidie in 2005 hoger dan geraamd. Verder is via de koppeling aan de netto gecorrigeerde rijksuitgaven de toevoeging aan het Gemeente- en Provinciefonds neerwaarts bijgesteld. Ten slotte was er sprake van onderuitputting op diverse begrotingen.
Het kabinet heeft zowel bij Voorjaarsnota 2005 als bij Miljoenennota 2006 verschillende maatregelen genomen op het gebied van veiligheid. Tevens is het lesgeld afgeschaft voor leerlingen in het voortgezet onderwijs en voor leerlingen van 16 en 17 jaar in het MBO. Daarnaast heeft het kabinet – in het kader van de Regeling milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (MEP) – een stijging van de aansluittarieven elektriciteit willen voorkomen via een rijksbijdrage. Tot slot zijn in 2005 enkele specifieke uitkeringen afgekocht.
Sociale zekerheid en arbeidsmarkt
De uitgaven onder het kader Sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA) vertonen een onderschrijding van 0,9 miljard euro ten opzichte van het kader. Tabel 2.2.6 geeft een overzicht van de mutaties sinds de ontwerpbegroting.
Tabel 2.2.6 Uitgavenontwikkeling (x € miljard, min betekent lagere uitgaven) | |
2005 | |
Uitgavenniveau Miljoenennota 2005 | 58,2 |
Macrobijstellingen | – 0,5* |
wv Reële loon- en prijsontwikkeling (ruilvoetontwikkeling) | 0,1 |
wv Volume SZA | – 0,5 |
Overige mee- en tegenvallers | – 0,9 |
wv WW | – 0,5 |
wv WAO | -0,2 |
wv WAZO | – 0,1 |
wv Overig | -0,1 |
Beleid | 0,5* |
wv Verhoging AOW-toeslag | 0,1 |
wv Sociaal Akkoord | 0,2 |
wv SER-advies WW | 0,1 |
wv Uitstel invoering kinderalimentatie | 0,1 |
wv Motie Verhagen | 0,1 |
Uitgavenniveau Financieel Jaarverslag van het Rijk 2005 | 57,4* |
Uitgavenkader SZA in lopende prijzen | 58,3 |
Over-/onderschrijding | – 0,9 |
* Afwijking door afrondingsverschil
In de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt was in 2005 sprake van een ongunstige ruilvoetontwikkeling. Daarnaast was sprake van een meevaller bij de Werkloosheidswet (WW) en Wet Werk en Bijstand (WWB) als gevolg van een lagere werkloze beroepsbevolking.
De uitgaven voor de WW en de WAO zijn op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV verder neerwaarts bijgesteld. Tevens was het aantal uitkeringen in het kader van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) lager dan geraamd bij Miljoenennota 2005.
In 2005 gold een jaarlijkse AOW-toeslag van 100 euro (per persoon per jaar) voor verbetering van de koopkracht van ouderen, ook in verband met de zogenoemde verzilveringsproblematiek bij de ouderenkorting in de belastingen. Tevens zijn in het Sociaal Akkoord afspraken gemaakt met de sociale partners over modernisering van de sociale zekerheid. Ten opzichte van het oorspronkelijke kabinetsbeleid heeft het Sociaal Akkoord in 2005 tot aanpassingen geleid. Daarnaast heeft het kabinet het SER-advies over de hervorming van de WW in grote lijnen overgenomen. Ten slotte is de invoering van een nieuw kinderalimentatiestelsel vertraagd.
De uitgaven in de Zorgsector vertonen een overschrijding van 0,6 miljard euro ten opzichte van het kader. Tabel 2.2.7 geeft een overzicht van de mutaties sinds de ontwerpbegroting.
Tabel 2.2.7 Uitgaven Zorg (x € miljard) | |
2005 | |
Uitgavenniveau Miljoenennota 2005 | 41,8 |
Macrobijstellingen | 0,1 |
wv Reële loon- en prijsontwikkeling (ruilvoetontwikkeling) | 0,1 |
Overige mee- en tegenvallers | 0,2* |
wv Doorwerking afrekening 2004 | 0,2 |
wv Ramingsbijstelling Bouw | -0,2 |
wv Persoonsgebonden budgetten | -0,1 |
wv Ziekenhuizen en medisch specialisten | 0,2 |
wv Terugdraaien efficiencykorting | 0,1 |
wv Financieringsmutaties | 0,1 |
Beleid | 0,3 |
wv AWBZ-convenant | 0,2 |
wv Overig | 0,1 |
Uitgavenniveau Financieel Jaarverslag van het Rijk 2005 | 42,3 |
Uitgavenkader BKZ in lopende prijzen | 41,7 |
Over-/onderschrijding | 0,6 |
* Afrondingsverschil
In de Zorg was in 2005 sprake van een beperkt ruilvoetverlies, omdat de relevante loon- en prijsontwikkeling van de zorguitgaven is tegengevallen ten opzichte van de aanpassing van het uitgavenkader.
De doorwerking van de afrekening over 2004 heeft in 2005 tot een tegenvaller geleid ten opzichte van de ontwerpbegroting. Daarnaast heeft zich in de bouwraming een meevaller voorgedaan, omdat voor instandhoudingsbouw minder bouwprojecten zijn uitgevoerd dan was geraamd. Uit gegevens van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) blijkt dat er een meevaller is bij de Persoonsgebonden Budgetten. Bij de ziekenhuizen en de medisch specialisten blijken er hogere uitgaven te zijn dan geraamd, met oorzaken zowel in volume- als in prijsstijgingen. Ook is in 2005 de efficiencykorting uit 2003 deels teruggedraaid, vanwege een uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB). Ten slotte was bij verschillende sectoren sprake van de mutatie in de financieringsachterstand.
Voor 2005 is bovenop de regulier beschikbare ruimte een contracteermarge van 1 procent van het AWBZ-uitgavenniveau van 2004 beschikbaar gesteld. Deze is deels benut om extra productieafspraken te maken, en deels om extra (kwaliteits)impulsen in de sector mogelijk te maken.
2.2.2 Inkomsten en lastenbeeld
De lastenontwikkeling in 2005 is uitgekomen op een lastenverzwaring van 1,3 miljard euro. Dit is 0,5 miljard euro hoger dan geraamd in de Miljoenennota 2005. Naast allerlei kleinere mutaties die per saldo weinig effect hebben op het lastenbeeld wordt het verschil verklaard door twee factoren. Ten eerste betreft het hier enkele premiemutaties in de zorg, waaronder de verhoging van de opslagpremie in de ZFW (die door verzekeraars wordt vastgesteld). Daarnaast zijn de lokale lasten sterker gestegen dan geraamd werd bij de ontwerpbegroting.
Tabel 2.2.8 Lastenontwikkeling 2005 (x € miljard) | |
2005 | |
Stand Miljoenennota 2005 | 0,8 |
hogere ZFW-premie | 0,35 |
OPL (lokale lasten) | 0,15 |
Stand Financieel Jaarverslag van het Rijk 2005 | 1,3 |
De inkomsten zijn met een overschrijding van 10,6 miljard euro beduidend hoger uitgekomen dan ten tijde van de ontwerpbegroting werd voorzien. De meevallende ontvangsten kunnen deels worden verklaard vanuit de onderliggende economische factoren. Met name de tweede helft van het jaar liet een duidelijke verbetering van de ontvangsten zien, in lijn met het economische herstel in dezelfde periode. Over het geheel hebben de ontvangsten zich zelfs uitbundiger ontwikkeld dan op basis van de economische ontwikkeling zou worden verwacht. Daarnaast hebben enkele incidenten, met name het Gasgebouw en de verhoging van de heffingsrente, de inkomsten in 2005 hoger doen uitkomen.
Tabel 2.2.9 Ontwikkeling van de belastingen en premies op EMU-basis (x € miljard) | |||
MN 2005 | FJR 2005 | Verschil | |
Belastingen en premies volksverzekeringen | 145,7 | 156,7 | 11,0 |
wv belastingen | 109,4 | 121,4 | 12,0 |
wv premies volksverzekeringen | 36,3 | 35,3 | – 1,0 |
Premies werknemersverzekeringen | 29,3 | 28,9 | – 0,4 |
Totaal | 175,0 | 185,6 | 10,6 |
Ontwikkeling belastingen en premies
De ontvangsten bij de belastingen en de premies vallen 10,6 miljard euro mee ten opzichte van de Miljoenennota 2005. Dit verschil is te herleiden tot een aantal oorzaken die in tabel 2.2.10 worden uitgesplitst. Vanuit de doorwerking van 2004 zijn de inkomsten 1,5 miljard euro hoger uitgekomen. Vanuit beleidsmaatregelen (autonomen) is 4,2 miljard euro meer ontvangen dan bij de ontwerpbegroting was geraamd. Hiervan is 3,8 miljard euro uit hoofde van het Gasgebouw1, welke incidenteel2 heeft geleid tot hogere ontvangsten in de vennootschapsbelasting en omzetbelasting, die echter niet relevant is voor het EMU-saldo.
Tabel 2.2.10 Ontwikkeling ontvangsten vanaf MN 2005 gesplitst naar oorzaak (x € miljard) op EMU-basis | |
2005 | |
Miljoenennota 2005 | 175,0 |
Totale mutatie | 10,6 |
Doorwerking 2004 | 1,5 |
Autonoom | 4,2 |
wv. Gasgebouw | 3,8 |
wv. Beleid | 0,4 |
Endogeen | 4,2 |
wv. Omzetbelasting | 0,5 |
wv. Overdrachtsbelasting | 0,4 |
wv. Vennootschapsbelasting | 2,3 |
wv. Spaareffect | 1,2 |
wv. Dividendbelasting | 0,8 |
wv. Successierechten | 0,2 |
Aansluiting naar EMU-basis | 0,7 |
Financieel Jaarverslag van het Rijk 2005 | 185,6 |
Daarnaast is de endogene ontwikkeling van de ontvangsten met 4,2 miljard euro fors hoger uitgekomen dan oorspronkelijk werd verwacht, wat in het licht van de economische ontwikkeling opvallend is. Hiervoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. Ten eerste is de particuliere consumptie hoger uitgekomen dan oorspronkelijk werd voorzien, hetgeen tot hogere ontvangsten bij de omzetbelasting heeft geleid. Ook de ontwikkeling op de huizenmarkt was beduidend gunstiger dan verwacht en heeft geleid tot hogere ontvangsten in de overdrachtsbelasting. Deze ontwikkelingen werden in de loop van de tweede helft van 2005 zichtbaar, in lijn met de opwaartse ontwikkeling van de economie vanaf dat moment.
De ontwikkeling bij de vennootschaps- en dividendbelasting springt in het oog. Deels is hier sprake van een gunstige endogene ontwikkeling, die voortvloeit uit de verbeterde winstontwikkeling bij bedrijven. Daarnaast is er sprake van een tijdelijke3 extra ontvangst in de vennootschapsbelasting ten gevolge van de verhoging per 1 januari 2005 van de heffings- en invorderingsrente van 3½ procent naar 5 procent. Hierdoor werd het voor bedrijven aantrekkelijker om geld langer dan noodzakelijk bij de Belastingdienst te laten staan om deze hoge rente te ontvangen. De precieze omvang is met onzekerheid omgeven, maar wordt ingeschat op 1,2 miljard euro. Inmiddels is in reactie op deze ontwikkeling de heffingsrente met ingang van 1 januari 2006 weer teruggebracht tot het niveau van 2004. Tot slot is er bij de successierechten sprake van incidenteel hogere ontvangsten van 0,2 miljard euro, doordat de Belastingdienst extra aandacht heeft besteed aan het verwerken van de voorraad aanslagen. Een verdere toelichting op de ontwikkeling van de belastingontvangsten staat in bijlage 3, Belasting- en premieontvangsten.
Het deel van de ontvangsten in januari 2006 dat voor het EMU-saldo nog aan het voorgaande jaar wordt toegerekend, is 0,7 miljard euro hoger uitgekomen dan geraamd bij ontwerpbegroting.
Endogene ontwikkeling ten opzichte van 2004
De ontvangsten 2005 kunnen ook worden vergeleken met de realisaties uit 2004 om de ontwikkeling van de belasting- en premieopbrengsten te kunnen relateren aan de ontwikkeling van de economie.
Tabel 2.2.11 Endogene ontwikkeling van belastingen en premies volksverzekeringen in 2005 (in %) | |
2005 | |
Kostprijsverhogende belastingen | 3,3% |
Omzetbelasting | 3,0% |
Accijnzen | -0,3% |
Belastingen van rechtsverkeer | 9,1% |
Belastingen op winst, inkomen en vermogen en premies vvz | 5,7% |
Loon- en inkomensheffing | 1,8% |
Dividendbelasting | 25,8% |
Vennootschapsbelasting | 16,1% |
Belastingen en premies VVZ in totaal | 4,7% |
Nominale groei BBP | 2,7% |
Bij de grote belastingsoorten is de ontwikkeling van de omzetbelasting licht hoger dan de ontwikkeling van de particuliere consumptie en de investeringen in woningen. De loon- en inkomensheffing is achtergebleven bij de economische groei, mede als gevolg van de gematigde loonontwikkeling en een daling van de werkzame beroepsbevolking. Een sterke toename is zichtbaar bij de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting. De gunstige ontwikkeling bij deze beide belastingsoorten hangt met elkaar samen en is gerelateerd aan de winstontwikkeling bij Nederlandse bedrijven, met name ook bij beursgenoteerde ondernemingen en beleggingsfondsen. Deels is de ontwikkeling bij de vennootschapsbelasting ook toe te schrijven aan het «sparen bij de Belastingdienst», maar wanneer daarvoor gecorrigeerd wordt blijft een endogene groei van circa 8 procent zichtbaar. Voor het overige is de positieve ontwikkeling bij de belastingen van rechtsverkeer geconcentreerd bij de overdrachtbelasting. Een nadere uitleg hierover is terug te vinden in de internetbijlage.
De relatie tussen de endogene groei van de ontvangsten als geheel en de economische groei wordt weergegeven in de macro-progressiefactor. Wanneer de groei van de inkomsten gelijke tred houdt met de economische groei, is de progressiefactor 1. Gemiddeld genomen over de afgelopen 20 jaar is de progressiefactor hier ook ongeveer op uitgekomen. Wanneer de progressiefactor afwijkt van 1, kan de oorzaak daarvoor onder andere in de samenstelling van de groei liggen. Voor 2005 is met een economische groei van 2,7 procent en endogene groei van 4,7 procent, de progressiefactor voor belastingen en premies volksverzekeringen samen uitgekomen op 1,7. Dit betekent dat deze ontvangsten sterker zijn gegroeid dan het BBP. Deze hoge progressiefactor wordt echter deels veroorzaakt door een aantal (eerder reeds genoemde) incidenten. Wanneer hiervoor gecorrigeerd wordt komt de progressiefactor uit op circa 1,4.
De realisaties 2005 zijn op kasbasis 3,8 miljard euro hoger uitgekomen dan in de Miljoenennota 2006 werd verwacht. Voor een deel heeft dit ook gevolgen voor de inkomstenraming voor 2006. Van deze 3,8 miljard euro is 1,2 miljard euro het gevolg van «het sparen bij de Belastingdienst». Voor 2006 betekent dit dat de meevaller omslaat in een tegenvaller van 1,2 miljard euro wanneer bedrijven dit geld weer «ontsparen». Daarnaast is er sprake van een incidenteel effect van 0,2 miljard euro bij de successierechten wat zich in 2006 niet meer zal voordoen. Tot slot is er bij de WAZ 0,1 miljard euro meer binnengekomen in 2005 dan geraamd. Omdat deze inmiddels is afgeschaft, werkt dit ook niet door naar 2006. In totaal is de doorwerking naar 2006 1,1 miljard euro positief.
Het EMU-saldo 2005 is ten opzichte van de raming bij de ontwerpbegroting sterk verbeterd. Tabel 2.2.12 geeft de verschillen voor de onderliggende sectoren.
Tabel 2.2.12 EMU-saldo per sector (in % BBP) | |||
Ontwerpbegroting 2005 | FJR 2005 | Verschil | |
Rijk | – 2,3 | 0,0 | 2,3 |
Sociale fondsen | 0,2 | 0,0 | – 0,2 |
Lokale overheden | – 0,5 | – 0,3 | 0,2 |
EMU-saldo | – 2,6 | – 0,3 | 2,3 |
Vooral bij het Rijk is het EMU-saldo beter uitgekomen dan bij Miljoenennota 2005 geraamd, terwijl het EMU-saldo van de sociale fondsen slechter uitgekomen is dan geraamd. De verslechtering bij de sociale fondsen is vooral veroorzaakt door 2,6 miljard euro hoger dan geraamde nabetalingen vanuit de premies naar de belastingen in 2005. Deze nabetalingen leiden tot een spiegelbeeldige meevaller bij de belastinginkomsten. Mede hierdoor wordt een verbeterd saldo bij de centrale overheid zichtbaar.
Voor 2005 resulteert een aanzienlijk lagere schuldquote dan geraamd werd ten tijde van de Miljoenennota 2005. Onderstaande tabel geeft de aansluiting van de stand van de EMU-schuld van begin 2005 naar ultimo 2005. Uit de tabel blijkt dat mutatie in de schuldquote 2005 sinds de Miljoenennota 2005 vooral voortkomt uit de bijstelling van het EMU-saldo 2005 sinds Miljoenennota 2005 en de neerwaartse bijstelling van de schuldquote per 1 januari 2005.
Tabel 2.2.13 Aansluiting EMU-schuld van begin 2005 naar ultimo 2005 (in % BBP; – betekent schuldverbeterend) | |||
Ontwerpbegroting | FJR | Verschil | |
EMU-schuld 1 januari 2005 | 56,3 | 52,6 | – 3,7 |
Noemereffect | – 1,2 | – 1,4 | – 0,2 |
EMU-tekort | 2,6 | 0,3 | – 2,3 |
Financiële transactie, kas-transactiecorrecties e.a. | 0,5 | 1,5 | 1,0 |
EMU-schuld ultimo 2005 | 58,1 | 52,9 | – 5,2 |
Het tekort van de lokale overheden is ten opzichte van ontwerpbegroting 2005 meegevallen. Daar waar in de Miljoenennota 2005 nog een EMU-saldo van – 0,5 procent BBP werd geraamd, is in de realisatie een tekort opgetreden van 0,3 procent BBP.
Tabel 2.2.14 EMU-saldo lokale overheid (in %) | |||
Ontwerpbegroting | FJR | Verschil | |
EMU-saldolokale overheid | – 0,5 | – 0,3 | 0,2 |
De sector lokale overheid bestaat onder meer uit gemeenten, provincies en waterschappen. Het EMU-tekort wordt grotendeels veroorzaakt door zowel kleine als grote gemeenten en in mindere mate door de waterschappen.
Tabel 2.2.15 EMU-saldo lokale overheid naar sectoren (x € miljard) | |||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemeenten | – 0,9 | – 2,3 | – 2,9 | – 1,8 | – 1,9 |
Provincies | 0,1 | 0,0 | 0,1 | 0,2 | 0,2 |
Waterschappen | – 0,1 | – 0,2 | – 0,3 | – 0,2 | – 0,2 |
Overig | 0,5 | 0,1 | 0,3 | 0,4 | 0,3 |
Totaal lokale overheid (x € miljard) | – 0,4 | – 2,3 | – 2,7 | – 1,3 | – 1,6 |
Totaal lokale overheid (in % BBP) | – 0,1 | – 0,5 | – 0,6 | – 0,3 | – 0,3 |
Alhoewel wettelijk is vastgelegd dat gemeenten (structureel) een sluitende begroting dienen te hebben, is het toch mogelijk dat er in EMU-termen sprake is van tekorten. Zoals ook is toegelicht in Miljoenennota 2005 spelen hier verschillen in definitie een rol. Zo belasten investeringen wel direct het EMU-saldo, maar worden deze in het baten-lastenstelsel van de lokale overheden toegerekend aan de jaren van gebruik en belasten zo geleidelijk de exploitatierekening. Inmiddels is er al wel sprake voor het vijfde opeenvolgende jaar van een EMU-tekort en voorlopig is er nog geen uitzicht op een positief EMU-saldo. Bij de waterschappen is het EMU-tekort onder meer veroorzaakt door hogere investeringen, mede volgend uit het Nationaal Bestuursakkoord Water.
EMU-saldo en EMU-schuld in internationaal perspectief
Figuur 2.2.1 Tekort en schuld in EU-25 landen
Het gemiddelde tekort van de EU-25 is gedaald van 2,6 procent in 2004 naar 2,3 procent BBP in 2005 en de gemiddelde schuld steeg van 62,4 procent naar 63,4 procent BBP. Acht lidstaten zijn erin geslaagd een overschot te realiseren. Nog zeven lidstaten hebben daarentegen een groter tekort dan 3 procent BBP.
Het financieel management bij het Rijk is – net als in afgelopen jaren – in algemene zin goed. De investeringen die afgelopen jaren zijn gedaan in een goede bedrijfsvoering hebben geleid tot goede resultaten. Het hoge niveau van rechtmatigheid van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het Rijk is in 2005 gehandhaafd. Het financieel en materieelbeheer zijn op orde en de bedrijfsvoeringsprocessen verlopen beheerst en gestructureerd. Dit betekent echter niet dat er niets is misgegaan. Incidenten zullen zich altijd voordoen. Het is niet doelmatig elk risico op fouten uit te sluiten.
3.2 De rechtmatigheid van de uitgaven in 2005
Het hoge niveau van rechtmatigheid van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het Rijk is in 2005 gehandhaafd. Het percentage van rechtmatigheid ligt net als in afgelopen jaren boven de 99 procent. Bij alle departementen is een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven over het jaar 2005. Over 2004 was er nog een verklaring met beperking bij het jaarverslag van VROM, met name veroorzaakt door onzekerheden in de rechtmatigheid van de huursubsidie-uitgaven. Het ministerie van VROM heeft veel energie gestoken in de uitvoering van het verbeterplan huursubsidie. De kwaliteit van de uitvoering is daardoor verbeterd ten opzichte van het jaar 2004 en daarmee ook de rechtmatigheid van deze uitgaven. Met uitzondering van de baten-lastendienst Paresto (ministerie van Defensie), waar een verklaring van oordeelsonthouding is afgegeven, hebben alle baten-lastendiensten over 2005 een goedkeurende accountantsverklaring gekregen. Vorig jaar was er bij het KLPD (ministerie van BZK) sprake van een verklaring met beperking door het niet-naleven van de Europese aanbestedingsregels.
Rechtmatigheid nieuw onderdeel in de bedrijfsvoeringsparagraaf
In de bedrijfsvoeringsparagraaf verantwoorden de ministers zich op basis van uitzonderingsrapportage over ontwikkelingen in het financieel management. De bedrijfsvoeringsparagraaf krijgt – naar aanleiding van het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) regeldruk en controletoren – vanaf het controlejaar 2006 een andere inhoud. Een belangrijke verandering is dat de ministers zich in de bedrijfsvoeringsparagrafen gaan verantwoorden over het niet-naleven van wet- en regelgeving. De Tweede Kamer krijgt zo meer inzicht in de achtergronden van de door de auditdiensten gesignaleerde onrechtmatigheden en de wijze waarop de betrokken minister hiermee is omgegaan. De accountant geeft bij deze bedrijfsvoeringsparagrafen een getrouwbeeldverklaring af. Dit is een verklaring van de controlerend accountant dat de in het jaarverslag opgenomen financiële informatie, alsmede de in de bedrijfsvoeringsparagraaf opgenomen rapportage over de naleving van begrotingswet- en regelgeving, getrouw is weergegeven. Een goedkeurende getrouwbeeldverklaring betekent niet dat er geen onrechtmatigheden zijn. Het betekent dat de minister zich hierover verantwoord heeft in de bedrijfsvoeringsparagraaf. Het kan zijn dat de Algemene Rekenkamer anders oordeelt over de rechtmatigheidsfouten waarover de minister zich verantwoord heeft of additionele onrechtmatigheden of onzekerheden signaleert. De minister reageert hierop via de hoor/wederhoor-procedure over het Rapport bij het Jaarverslag, dat de Rekenkamer aan de Tweede Kamer aanbiedt.
Over het jaar 2005 hebben VROM, SZW, VWS en Financiën1 deze werkwijze reeds toegepast. Dit zijn de departementen die te maken hebben met de toeslagregelingen die door de Belastingdienst worden uitgevoerd. Er is voor gekozen om hier het kabinetsbesluit over de bedrijfsvoeringsparagraaf versneld in te voeren om de verantwoording over de uitvoering van een regeling te leggen bij de minister die hiervoor verantwoordelijk is (in dit geval de minister van Financiën), terwijl de beleids- en begrotings-verantwoordelijkheid bij andere bewindspersonen ligt. De beleidsdepartementen verantwoorden zich vervolgens met name over het beleidsmatige deel.
De bevoorschotting van de huur- en zorgtoeslag heeft een probleem opgeleverd voor wat betreft de naleving van wet- en regelgeving. Bij de uitbetaling aan toeslaggerechtigden in december is ervoor gekozen om de eis van tijdige uitbetalingen voorrang te geven boven de eis van nauwkeurigheid. Dit is toegelicht in de bedrijfsvoeringsparagraaf van Financiën. In de jaarverslagen van VROM en VWS wordt hiernaar verwezen. De Belastingdienst zal de voorlopige voorschotten in 2006 corrigeren. De Tweede Kamer is regelmatig geïnformeerd over de voortgang en de gemaakte keuzes in de wijze van uitvoering.
Inzicht in de rechtmatigheid bij Rechtspersonen met een wettelijke taak
Ministers die verantwoordelijk zijn voor Rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) dienen inzicht te hebben in de rechtmatigheid van de inning en besteding van publieke middelen door deze organisaties. Tijdens de kamerbehandeling van het Algemene Rekekamerrapport over «Verantwoording en Toezicht bij Rechtspersonen met een Wettelijke Taak, deel 3 (RWT3)»2, heeft de minister van Financiën toegezegd dat hij erop zal toezien dat voor het boekjaar 2005 dit gewenste inzicht voor alle RWT’s is bereikt. Over 2005 is dit bij meer dan 99 procent van de RWT’s het geval. Een aantal RWT’s op het beleidsterrein van VenW vormt hierop een uitzondering, met name door onvoorziene vertragingen in wetgevingsprocessen. Het ministerie van VenW heeft een aantal acties in gang gezet om over 2006 de gewenste situatie te bereiken. Bij enkele zeer kleine RWT’s, is het vragen van een rechtmatigheidsverklaring niet doelmatig. In die gevallen wordt inzicht bij de minister in de rechtmatigheid bij RWT’s geborgd door de Departementale Auditdiensten. Dit is conform de lijn van de AR in het RWT 3 onderzoek.
3.3 Ontwikkelingen in het financieel en materieelbeheer in 2005
Het financieel en materieelbeheer bij het Rijk is in algemene zin op orde. De kwaliteit van het financieel en materieelbeheer vertoont een licht stijgende lijn. De bedrijfsvoeringsprocessen zijn beheerst en gestructureerd verlopen. Bij meerdere departementen en/of organisatieonderdelen zijn in het afgelopen jaar verschillende veranderingsoperaties in gang gezet. De tijdelijke terugval in het financieel beheer als gevolg van deze reorganisaties is tot een acceptabel niveau beperkt gebleven. Het fundament onder het financieel beheer bij de departementen is dusdanig sterk, dat lastige veranderingsprocessen, die hun invloed hebben op de bedrijfsvoeringsprocessen, binnen de bestaande organisaties opgevangen kunnen worden.
Aandachtspunten financieel en materieelbeheer
Departementen en baten-lastendiensten die in 2004 kampten met knelpunten in het financieel beheer hebben verbeteringen geïnitieerd, waarvan de positieve effecten op de bedrijfsvoering merkbaar zijn. Dit betreffen VROM, Defensie en OCW en de baten-lastendienst ITO/ISC van BZK. Bij VROM betreft het hier het eerder genoemde verbeterplan huursubsidie. Bij Defensie is uitvoering gegeven aan het Minimumprogramma Bedrijfsvoering en is het wapen- en munitiebeheer verbeterd. Bij de magazijnvoorraadadministraties is sprake van een aanvaardbare minimumsituatie doordat twee van de drie voorraadbedrijven sterk verbeterd zijn. Bij OCW heeft CFI de beheersing van de reguliere bekostigingsprocessen in opzet op orde gebracht en zal CFI aandacht blijven schenken aan de verdere ontwikkeling van risicomanagement. Bij de baten-lastendienst ITO/ISC zijn verbeteringen in de bedrijfsvoering en versterking van de financiële kolom doorgevoerd. Het vraagt nog wel extra aandacht van het management om te waarborgen dat de verbeteringen behouden blijven.
In 2005 zijn geen nieuwe, grote knelpunten in het financieel en materieel beheer ontstaan. Bestaande knelpunten betreffen meestal langlopende, weerbarstige problemen, waartegen door de departementen in 2005 maatregelen zijn genomen die pas op termijn resultaten opleveren, zoals het voorschottenbeheer bij Buitenlandse Zaken en het subsidiebeheer bij VWS.
Naleving Europese aanbestedingsregels
De naleving van de Europese aanbestedingsregels was vaak knelpunt in het financieel beheer. Gerichte maatregelen hebben de naleving in de afgelopen jaren verbeterd. Slechts bij een enkel departement en/of baten-lastendienst, zoals bij SZW, vormt dit een aandachtspunt in het financieel beheer. Er zijn maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Het KLPD (BZK) is ter verbetering van de naleving van de Europese aanbestedingsregels gestart met het project Verwerving. Gewerkt wordt aan een control-instrument om dit proces beter bestuurbaar te maken.
Doelmatige inrichting financieel beheer
Belangrijk voor een doelmatiger financieel beheer is goed risicomanagement, als onderdeel van het management control systeem. De aandacht voor risicomanagement is bij alle departementen toegenomen. Op operationeel niveau wordt al enige jaren gewerkt met risicomanagement en risicoanalyse. Een voorbeeld hiervan is de toepassing van risicomanagement bij de HSL-Zuid door Rijkswaterstaat. Ook het (top)management heeft steeds meer aandacht voor de risico’s van veranderingsprocessen. Zo heeft het ministerie van Defensie voor 2005 de mogelijkheid van een tijdelijke kwaliteitsvermindering van de bedrijfsvoering onderkend en als aanvaardbaar risico geaccepteerd. Bij de uitvoering van de huur- en zorgtoeslag is bewust voorrang verleend aan de eis van tijdige uitbetaling boven het in alle gevallen kunnen voldoen aan de eis van nauwkeurigheid. In beide gevallen zijn de risico’s vooraf bewust onder ogen gezien, door de departementsleiding geaccepteerd en met de Tweede Kamer gecommuniceerd.
3.4 Totstandkoming niet-financiële informatie
Alle departementen moeten vanaf 2006 in de bedrijfsvoeringsparagraaf aangeven of er knelpunten zijn in de totstandkoming van niet-financiële informatie in begroting en jaarverslag. Zes van de dertien departementen (AZ, Justitie, Defensie, VenW, LNV en SZW) hebben al in de bedrijfsvoeringsparagrafen 2005 een passage opgenomen over de niet-financiële informatie. Uit de passages blijkt dat de totstandkoming van niet-financiële informatie de aandacht heeft van de auditdiensten en dat zij mogelijke verbeteringen in het proces van totstandkoming onder de aandacht brengen van het management.
In 2005 is met de Tweede Kamer overleg gevoerd over de controle van de totstandkoming van de niet-financiële informatie. Op basis daarvan is de regelgeving aangepast. Het jaar 2005 is te beschouwen als een overgangsjaar naar de nieuwe regelgeving en de controle. Alle departementen bereiden zich voor op de systematiek zoals die geldt over 2006. Sommige departementen hebben al over 2005 geanticipeerd op wijzigingen in de regelgeving, anderen zijn uitgegaan van bestaande regelgeving. De reikwijdte van de controle is bij alle departementen in grote lijnen hetzelfde: de controle richt zich op de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en bedrijfsvoering.
3.5 Inrichting van de financiële en auditfunctie
Verbreding van de auditfunctie
Instelling van departementale auditdiensten (verbreding van accountancy naar audit), versterking van de regierol van de Audit Committees (AC), poolvorming van auditspecialismen en interdepartementaal personeelsbeleid zullen de positie van departementale accountantsdiensten versterken. Een aantal departementen is verder dan anderen met de invulling van deze uitgangspunten uit het Kwaliteitsplan Auditfunctie. Zo heeft een aantal departementen al grote slagen gemaakt met de verbreding van de accountantscontrole naar operational audits terwijl andere hier minder ver mee zijn. Voorbeelden van in de bedrijfsvoeringsparagrafen genoemde operational audits zijn de externe security-audits binnen het ICT-netwerk bij de Hoge Colleges van Staat, de audit van de departementale auditdienst van BuiZa naar zowel de opzet als de werking van het integriteitsbeleid, de conformiteitsaudits bij LNV (zie ook hieronder) en de gezamenlijke audits door de auditdiensten van VWS, VROM, SZW en Financiën in verband met de uitvoering van de toeslagenregelingen door de Belastingdienst. De regierol van de Audit Committees is het afgelopen jaar verder versterkt. Dit blijkt onder meer uit de toegenomen aandacht voor beheersingsvraagstukken vooraf, naast de jaarrekeningcontrole achteraf.
Doelmatige inrichting van de controle door single information/single audit
single information/single audit
Single information (maar één keer om soortgelijke informatie vragen) en single audit (controles worden slechts één keer uitgevoerd en door alle anderen in de keten gebruikt) zorgen voor vereenvoudiging van het verantwoordings- en controleproces. In potentie kan hierdoor grote efficiencywinst worden gerealiseerd en kan veel ergernis worden weggenomen. Bij specifieke uitkeringen betekent dit dat de behoefte aan controle-informatie zoveel mogelijk wordt ingevuld met de reguliere accountantsverklaring bij de jaarrekening en dat de afzonderlijke accountantsverklaringen per geldstroom vervallen. Een voorbeeld van doelmatigheidswinst door single information en single audit is het project Geïntegreerd Toezicht bij OCW. Het doel van dit project is dat de Inspectie van het Onderwijs en CFI niet meer dezelfde informatie opvragen waardoor de bevragingslast voor scholen vermindert. Sinds oktober 2005 is het Toezichtportaal voor het voortgezet onderwijs operationeel, waardoor de instellingen uit het voortgezet onderwijs hun toezichthouders kunnen vinden achter één loket. Ook werken de Inspectie en Auditdienst van OCW vanaf 2005 beter samen bij het programmeren en uitvoeren van het toezicht.
Met name bij (uitvoerings-)instellingen met veel verschillende geldstromen is aanzienlijke doelmatigheidswinst te behalen. Het realiseren van single information en single audit is een tijdrovend proces. Beleidsvormingsprocessen en vaak ook de wet- en regelgeving moeten worden aangepast en aanpassingen hebben vaak pas over de verantwoording van het jaar daarna effect. Bovendien slaan de voordelen neer in de uitvoering terwijl het initiatief tot verandering ligt bij de beleidsmakers. In 2005 zijn nog weinig concrete resultaten bereikt. Wel is een aantal trajecten in gang gezet om in de toekomst single information/single audit te bereiken, zoals:
• bredere toepassing van single audit voor specifieke uitkeringen aan medeoverheden. Dit vloeit voort uit het kabinetsstandpunt bij het rapport van de commissie Brinkman over specifieke uitkeringen. Doel is een gefaseerde invoering van single audit in de boekjaren 2006 en 2007;
• SenterNovem: toepassing van single audit bij grote uitvoeringsorganisaties binnen de rijksoverheid die met verschillende beleidsdepartementen te maken hebben;
• Bureau Jeugdzorg Amsterdam: als voorbeeld om single audit te realiseren bij instellingen die van meerdere subsidieverstrekkers subsidies ontvangen. Deze zal naar verwachting over het boekjaar 2006 effect hebben.
Aandacht voor goede informatievoorziening over garanties en leningen
In 2005 heeft de Algemene Rekenkamer een rijksbreed onderzoek gepubliceerd over het beheer en beleid van garanties en leningen1. In principe is het Rijk zeer terughoudend met het verlenen van garanties en leningen omdat andere instrumenten succesvoller zijn om overheidsdoelen te realiseren. Garanties en leningen verminderen de voorspelbaarheid en beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, daarom voert het kabinet hiervoor een terughoudend beleid. Alleen als er maatschappelijke risico’s zijn die een private partij niet kan en wil dragen en de overheid er vanuit het algemeen belang aan hecht dat deze risico’s worden afgedekt, of als er voor de overheid doelmatigheidswinst behaald kan worden ten opzichte van subsidies, kan tot garantie- of leningverstrekking worden overgegaan. Te denken valt aan garanties voor schade door kernongevallen en garantie op rente- en aflossingsverplichtingen van door Suriname of de Nederlandse Antillen aangegane leningen (Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden). De Algemene Rekenkamer constateerde onder andere dat de informatievoorziening over garanties en leningen in de begroting en het jaarverslag bij vrijwel alle ministeries op één of meer punten niet aan de regelgeving voldoet. De minister van Financiën heeft zijn ambtgenoten er op gewezen dat het adequaat bijhouden van een (sub) administratie van garanties en leningen noodzakelijk is.
Inrichting financieel beheer Europese geldstromen
Beleidsontwikkeling en besluitvorming vinden steeds meer plaats in Europees verband. Ook wordt de uitvoering van het beleid steeds vaker medegefinancierd door de Europese Unie. Volledige Europese financiering van beleid is afhankelijk van adequate implementatie van de communautaire regelgeving. De controlediensten van de Europese Commissie voeren hiertoe controles uit in de lidstaten (de zogenoemde conformiteitsaudits). Als tekortkomingen in de implementatie van communautaire regelgeving worden geconstateerd, kan door de Europese Commissie een financiële claim worden opgelegd. Nederland ontvangt de meeste middelen uit Europa uit hoofde van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Zodoende wordt in de bedrijfsvoeringsparagraaf van LNV aandacht besteed aan dit thema. Aangegeven wordt dat het departementale toezichts- en coördinatiemodel in voldoende mate voorziet in het voorkomen van financiële claims door Europa.
Nederland hecht aan een goed financieel beheer van Europese fondsen in het algemeen en in Nederland in het bijzonder, zoals uitgebreid aan de orde is geweest in het Algemeen Overleg met de Commissie voor de Rijksuitgaven op 9 maart 2006 inzake onder andere het EU-trendrapport 2006. Daartoe wil Nederland op basis van vrijwilligheid komen tot een nationale verklaring. Hiertoe wordt op dit moment een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Uitgangspunt daarbij is toepassing van het single auditmodel in de relatie tussen Nederland en de Europese Unie. Uiteindelijk zou een dergelijke verklaring moeten leiden tot meer transparantie en minder administratieve lastendruk vanuit Europa. Het verheugt het kabinet dat dit initiatief door de meerderheid van de Kamerleden volledig is ondersteund in bovengenoemd overleg.
Bijlage 1. Rijksrekening van uitgaven en ontvangsten
Tabel 1.1 Rekening van de uitgaven van de ministeries en de begrotingsfondsen (x € 1000) | ||||
Rekening van | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil | |
I | Huis der Koningin | 6 263 | 5 686 | – 577 |
IIA | Staten-Generaal | 112 267 | 115 576 | 3 309 |
IIB | Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten | 90 387 | 88 235 | – 2 152 |
III | Algemene Zaken | 52 934 | 53 162 | 228 |
IV | Koninkrijksrelaties | 152 170 | 166 537 | 14 367 |
V | Buitenlandse Zaken | 10 336 288 | 10 746 369 | 410 081 |
VI | Justitie | 5 359 124 | 5 577 789 | 218 665 |
VII | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | 5 177 648 | 5 615 050 | 437 402 |
VIII | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | 26 684 193 | 27 534 353 | 850 160 |
IXA | Nationale Schuld | 39 368 228 | 45 210 213 | 5 841 985 |
IXB | Financiën | 3 978 780 | 14 085 568 | 10 106 788 |
X | Defensie | 7 673 084 | 7 693 372 | 20 288 |
XI | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | 3 126 679 | 3 494 274 | 367 595 |
XII | Verkeer en Waterstaat | 6 474 044 | 6 918 243 | 444 199 |
XIII | Economische Zaken | 1 580 883 | 1 864 942 | 284 059 |
XIV | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | 1 974 232 | 2 096 716 | 122 484 |
XV | Sociale Zaken en Werkgelegenheid | 23 774 768 | 24 120 558 | 345 790 |
XVI | Volksgezondheid, Welzijn en Sport | 11 280 476 | 11 565 234 | 284 758 |
Infrastructuurfonds | 5 774 582 | 6 075 926 | 301 344 | |
Fonds Economische Structuurversterking | 1 899 975 | 1 856 024 | – 43 951 | |
BTW-Compensatiefonds | 1 742 033 | 1 870 984 | 128 951 | |
Gemeentefonds | 11 699 621 | 11 996 218 | 296 597 | |
Provinciefonds | 981 492 | 1 004 014 | 22 522 | |
Spaarfonds AOW | 0 | 0 | 0 | |
Diergezondsheidsfonds | 5 200 | 18 359 | 13 159 | |
Totalen | 169 305 351 | 189 773 402 | 20 468 051 |
Tabel 1.2 Rekening van de ontvangsten van de ministeries en de begrotingsfondsen (x € 1000) | ||||
Rekening van | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil | |
I | Huis der Koningin | 0 | 0 | 0 |
IIA | Staten-Generaal | 1 938 | 2 975 | 1 037 |
IIB | Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten | 3 018 | 3 240 | 222 |
III | Algemene Zaken | 4 409 | 5 709 | 1 300 |
IV | Koninkrijksrelaties | 19 024 | 26 363 | 7 339 |
V | Buitenlandse Zaken | 572 500 | 610 804 | 38 304 |
VI | Justitie | 1 001 017 | 1 091 120 | 90 103 |
VII | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | 453 319 | 617 135 | 163 816 |
VIII | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | 1 303 571 | 1 163 607 | – 139 964 |
IXA | Nationale Schuld | 38 709 211 | 35 980 290 | – 2 728 921 |
IXB | Financiën | 97 630 264 | 113 128 433 | 15 498 169 |
X | Defensie | 397 633 | 427 750 | 30 117 |
XI | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | 129 999 | 299 841 | 169 842 |
XII | Verkeer en Waterstaat | 118 811 | 112 658 | – 6 153 |
XIII | Economische Zaken | 2 927 317 | 7 541 471 | 4 614 154 |
XIV | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | 419 299 | 587 245 | 167 946 |
XV | Sociale Zaken en Werkgelegenheid | 532 112 | 758 855 | 226 743 |
XVI | Volksgezondheid, Welzijn en Sport | 23 120 | 67 321 | 44 201 |
Infrastructuurfonds | 5 644 244 | 6 164 306 | 520 062 | |
Fonds Economische Structuurversterking | 2 258 407 | 3 071 876 | 813 469 | |
BTW-Compensatiefonds | 1 742 033 | 1 870 984 | 128 951 | |
Gemeentefonds | 11 699 621 | 11 996 218 | 296 597 | |
Provinciefonds | 981 492 | 1 004 014 | 22 522 | |
Spaarfonds AOW | 3 704 450 | 3 696 196 | – 8 254 | |
Diergezondsheidsfonds | 5 200 | 22 795 | 17 595 | |
Totalen | 170 282 009 | 190 251 206 | 19 969 197 |
Saldibalans van het rijk per 31 december 2005 (x € 1 mln) | |||||
DEBET CREDIT | |||||
OMSCHRIJVING | OMSCHRIJVING | ||||
1 | Uitgaventen laste van de begroting 2005 | 189 774 | 12 | Ontvangstenten gunste van de begroting 2005 | 190 252 |
2 | Uitgaven buiten begrotingsverband (intra-comptabele vorderingen) | 1 541 | 13 | Ontvangsten buiten begrotingsverband (intra-comptabele schulden) | 8 437 |
3 | Liquide Middelen | 176 | 14 | Saldi begrotingsfondsen | 20 765 |
4 | Saldo geldelijk beheer van het Rijk | 28 360 | 15 | Saldi begrotingsreserve | 397 |
Totaal intra-comptabele posten | 219 851 | Totaal intra-comptabele posten | 219 851 | ||
5 | Openstaande rechten | 25 201 | 16 | Tegenrekening openstaande rechten | 25 201 |
6 | Extra-comptabele vorderingen op derden | 31 512 | 17 | Tegenrekening extra-comptabele vorderingen | 31 512 |
7 | Tegenrekening extra-comptabele schulden | 236 013 | 18 | Extra-comptabele schulden aan derden | 236 013 |
8 | Voorschotten | 115 108 | 19 | Tegenrekening voorschotten | 115 108 |
9 | Tegenrekening openstaande verplichtingen | 81 960 | 20 | Openstaande verplichtingen | 81 960 |
10 | Deelnemingen | 16 504 | 21 | Tegenrekening deelnemingen | 16 504 |
11 | Tegenrekening garanties | 59 665 | 22 | Garanties | 59 665 |
Totaal extra-comptabele posten | 565 963 | Totaal extra-comptabele posten | 565 963 | ||
TOTAAL-GENERAAL | 785 814 | TOTAAL-GENERAAL | 785 814 |
Toelichting op de saldibalans van het Rijk.
De saldibalans van het Rijk is een consolidatie van de saldibalansen van de afzonderlijke ministeries en begrotingsfondsen en de saldibalans van de centrale administratie van ’s Rijks Schatkist. Voor een nadere toelichting op de cijfers wordt verwezen naar de jaarverslagen van de departementen of de begrotingsfondsen.
Ad 1) Uitgaven ten laste van de begroting
Onder de post uitgaven ten laste van de begroting worden de gerealiseerde uitgaven van het betreffende begrotingsjaar opgenomen van alle ministeries en begrotingsfondsen.
Ad 2) Uitgaven buiten begrotingsverband (intra-comptabele vorderingen)
Onder uitgaven buiten begrotingsverband worden de uitgaven geboekt die in een later jaar met een ander onderdeel van het Rijk dan wel met een derde worden verrekend. Onder deze post staan alleen de vorderingen waarvan wordt verwacht dat binnen een afzienbare termijn verrekening zal plaatsvinden.
De totaalstand van de liquide middelen bestaat uit het saldo bij de banken en de contante gelden.
Ad 4) Saldo geldelijk beheer van het Rijk
De post saldo geldelijk van het Rijk bevat de door Financiën overgenomen uitgaven en ontvangsten binnen begrotingsverband van afgesloten begrotingsjaren. De definitieve afsluiting van een begrotingsjaar vindt plaats nadat de Staten-Generaal de slotwet hebben aangenomen. Nadat de Staten-Generaal de slotwet hebben aangenomen worden de eindbedragen voor de uitgaven en ontvangsten die betrekking hebben op het afgesloten begrotingsjaar overgeboekt op de post saldo geldelijk beheer van het Rijk.
Ad 5 en 16) Openstaande rechten
Onder openstaande rechten wordt verstaan: vorderingen die niet voortvloeien uit met derden te verrekenen begrotingsuitgaven, maar op andere wijze ontstaan. Rechten kunnen ontstaan doordat conform wettelijke regelingen vastgestelde aanslagen aan derden worden opgelegd (bijvoorbeeld belastingen, college- en schoolgelden) of op grond van doorberekening van de kosten van verleende diensten of geleverde goederen. Rechten zijn een voor-fase van de ontvangsten.
Ad 6 en 17) Extra-comptabele vorderingen op derden
Extra-comptabele vorderingen zijn vorderingen die zijn voortgevloeid uit uitgaven ten laste van de begroting. Het gaat dan om reeds verrichte uitgaven welke binnen begrotingsverband zijn geboekt en waarvoor op termijn nog een verrekening met derden dan wel met een ander onderdeel van het Rijk zal plaatsvinden. Tevens zijn hierin begrepen uitgaven die in eerste instantie op derdenrekeningen zijn geboekt, maar waarvan de verrekening met derden dan wel een ander onderdeel van het Rijk niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, terwijl verrekening wel mogelijk is.
Ad 7 en 18) Extra-comptabele schulden op derden
Extra-comptabele schulden zijn schulden die zijn voortgevloeid uit ontvangsten ten gunste van de begroting. Net als bij extra-comptabele vorderingen gaat het om reeds verrichte ontvangsten welke geboekt zijn binnen begrotingsverband en waarvoor nog op termijn een verrekening plaats zal vinden. Ook uitgegeven leningen worden onder de post extra-comptabele schulden opgenomen.
Onder de post voorschotten worden de bedragen opgenomen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op een later definitief vast te stellen c.q. af te rekenen bedrag.
Ad 9 en 20) Openstaande verplichtingen
De post openstaande verplichtingen vormt een saldo van aangegane verplichtingen en hierop verrichte betalingen. Het saldo heeft zowel betrekking op de binnen als buiten begrotingsverband geboekte verplichtingen.
Onder de post deelnemingen worden alle deelnemingen in besloten en naamloze vennootschappen en internationale instellingen opgenomen. De waardering van de deelnemingen geschied op basis van de oorspronkelijke aankoopprijs.
Onder de post garanties worden de bedragen opgenomen die de hoofdsommen vormen van de garanties. Een afgegeven garantie wordt gezien als een verplichting en moet ook op dezelfde manier in de administratie worden verwerkt. Er is dus geen verschil in de registratie van garantieverplichtingen en andersoortige verplichtingen. Een verschil tussen een garantie en een andere verplichting is wel dat de hoofdsom van een garantie veelal niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling zal leiden.
Ad 12) Ontvangsten ten gunste van de begroting
Onder de post ontvangsten ten gunste van de begroting worden de gerealiseerde ontvangsten van het betreffende begrotingsjaar opgenomen van alle ministeries en begrotingsfondsen.
Ad 13) Ontvangsten buiten begrotingsverband (intra-comptabele schulden)
Onder ontvangsten buiten begrotingsverband worden de ontvangsten geboekt die in een later jaar met een ander onderdeel van het Rijk dan wel met een derde worden verrekend.
Ad 14) Saldi begrotingsfondsen
Onder saldi begrotingsfondsen worden de voordelige beginsaldi van het betreffende begrotingsjaar opgenomen. Het betreft de voordelige beginsaldi van het Infrastructuurfonds, het Fonds Economische Structuurversterking, het Diergezondheidsfonds en het Spaarfonds AOW.
Ad 15) Saldi begrotingsreserve
Onder de saldi begrotingsreserve worden de interne reserves van de ministeries opgenomen. Het betreft hier de reserves van het Museaal Aankoopfonds (OCW) en de reserves in het kader van de Inpres-8 faciliteit, de Garantiefaciliteit Opkomende Markten en de SENO faciliteit (EZ).
De bijlage Staatsbalans omvat de balans van de Staat der Nederlanden ultimo 2005 (inclusief het garantieoverzicht), die is afgezet tegen de balans ultimo 2004, zoals gepubliceerd in het Financieel Jaarverslag 2004.
3.2 Staatsbalans per 31 december 2005
Opstelling Staatsbalans volgens ESR 1995
De Staatsbalans wordt opgesteld volgens het Europees Stelsel van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 1995).
Aangezien de Staatsbalans is gebaseerd op het ESR 1995 kunnen de waarderings- en afbakeningsvraagstukken worden opgelost volgens een internationaal aanvaarde methodologie. In de voorliggende Staatsbalans ultimo 2005 zijn alle voorschriften van het ESR 1995 gevolgd, zij het dat de consolidatiekring beperkt is tot de Staat der Nederlanden. De omschrijving van de overheid is in het ESR 1995 namelijk ruimer dan de rechtspersoon van de Staat der Nederlanden. In het ESR 1995 is een economische invalshoek gekozen. Het gevolg is dat alle organisaties die voor meer dan de helft van hun inkomsten afhankelijk zijn van collectieve heffingen, tot de overheid worden gerekend en dus worden opgenomen.
Wat betreft de waarderingsmethode is in het ESR 1995 gekozen voor een waardering op basis van de marktwaarde in plaats van een waardering op basis van de nominale of historische waarde en voor lineaire afschrijvingen.
Het staatsvermogen is in 2005 toegenomen ten opzichte van 2004 met 6,2 miljard euro. De 6,2 miljard euro is een saldo van verschillende mutaties in de te onderscheiden posten van de staatsbalans. Het negatieve vermogen van de Staat van 89,1 miljard euro in 2004 neemt af tot 82,9 miljard euro in 2005. In tabel 1 zijn de verklarende factoren van de ontwikkeling van het vermogen van de Staat weergegeven.
Tabel 1 Verklarende factoren ontwikkeling vermogen van de Staat (x € miljard) | |
1. Staatsvermogen ultimo 2004 | – 89,1 |
2. Vorderingensaldo Rijk | 0,3 |
3. Waardeveranderingen minerale reserves | 6,6 |
4. InvesteringenRijk | 2,5 |
5. Volumeveranderingen deelnemingen | – 3,5 |
6. Waardeveranderingen overige niet-financiele activa | 1,7 |
7. Waardeverandering staatsdeelnemingen | 1,0 |
8. Waardeverandering staatsobligaties | – 0,8 |
9. Afschrijvingen Rijk | – 2,2 |
10. Overig | 0,6 |
11. Staatsvermogen ultimo 2005 | – 82,9 |
De financiële gegevens van de Centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van de ministeries, de begrotingsfondsen en de agentschappen zijn integraal geconsolideerd. De interne schuldverhoudingen zijn in de consolidatie geëlimineerd.
Tabel 2 Overzicht van activa en passiva (x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
A Niet-financiële activa: | 113 539 | 122 120 |
A1 Winstrechten minerale reserves | 43 100 | 49 700 |
A2 Overige niet-financiële activa | 70 439 | 72 420 |
B Vorderingen | 74 587 | 80 161 |
B1 Chartale en girale betaalmiddelen | 1 073 | 6 016 |
B2 Verstrekte langlopende leningen | 12 458 | 14 916 |
B3 Aandelen en overige deelnemingen | 34 744 | 33 095 |
B4 Handelskredieten en transitorische posten | 26 312 | 26 134 |
C Schulden | 277 177 | 285 178 |
C1 Munten in omloop | 676 | 639 |
C2 Dutch Treasury Certificates | 17 685 | 17 929 |
C3 Staatsobligaties | 208 126 | 214 202 |
C4 Onderhandse staatsleningen | 1 848 | 1 794 |
C5 Overige leningen op lange termijn | 242 | 219 |
C6 Militaire pensioenen | 6 600 | 7 200 |
C7 Handelskredieten en transitorische posten | 42 000 | 43 195 |
D Staatsvermogen (A+B-C) | – 89 051 | – 82 896 |
Toelichting op de afzonderlijke balansposten
A1 Winstrechten minerale reserves
Conform ESR 1995 is de netto contante waarde berekend van de toekomstige winstrechten van de Staat, samenhangend met de gas-, olie- en zoutwinning. De waarde ervan bedraagt 49,7 miljard euro ultimo 2005. Ten opzichte van 2004 zijn de toekomstige winstrechten samenhangende met de gas-, olie en zoutwinning met 6,6 miljard euro toegenomen. Dit betreft voornamelijk aardgas, waarvan is uitgegaan van een verwacht productievolume voor de komende 25 jaar. In de berekening zijn de aardgasbaten exclusief vennootschapsbelasting verwerkt. De stijging is een gevolg van de verwachte hoge olieprijzen voor de komende jaren. Voor de periode 2006–2011 zijn de nominale ramingen volgens de meerjarencijfers contant gemaakt tegen de lange rente op staatsobligaties. Voor de jaren 2012 en verder zijn de gasbaten contant gemaakt tegen een reële disconteringsvoet van 4%.
A2 Overige niet-financiële activa
De rijkseigendommen zijn van zeer uiteenlopende aard. Er wordt op deze plaats volstaan om de algemene principes weer te geven van de waarderingsgrondslagen.
De grondslag voor de bepaling van de afschrijving is voor iedere groep van activa de geschatte gebruiksduur, waarbij rekening wordt gehouden met de restwaarde. De vaststelling van de gebruiksduur en de bepaling van de (rest)waarde geschieden steeds in overleg met deskundigen van de ministeries, waaronder deze activa ressorteren.
Op de uitgaven voor de verharding van wegen wordt in het jaar van investering 50% afgeschreven. Op gebouwen en waterbouwkundige werken bedragen de afschrijvingen 1% per jaar, waarbij rekening wordt gehouden met een geschatte residuwaarde. Op gronden wordt niet afgeschreven.
De goederen zijn gewaardeerd tegen marktprijzen. In het merendeel van de gevallen is voor de benadering hiervan uitgegaan van de historische kostprijs. Deze worden door middel van indexcijfers herleid tot de vervangingswaarde. In sommige gevallen wordt om doelmatigheidsredenen een globale methode gehanteerd (kantoorinventarissen, bibliotheken, automatiseringsmiddelen, telefooncentrales, gereedschappen, e.d.).
De samenstelling van het bedrag en de mutaties van de materiële activa blijken uit het volgende overzicht:
(x € miljoen) | |||||
waarde per 31-12-2004 | Investeringen in 2005 | Afschrijvingen in 2005 | Waardeverandering | Waarde per 31-12-2005 | |
Ministerie van Defensie | |||||
– Marine | 1 737 | 36 | 102 | 30 | 1 701 |
– Landmacht | 2 432 | 514 | 828 | 42 | 2 159 |
– Luchtmacht | 1 290 | 45 | 124 | 22 | 1 233 |
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | 49 127 | 1 231 | 550 | 1 572 | 51 380 |
Burgerlijke rijksgebouwen | 10 484 | 345 | 283 | 273 | 10 819 |
Domeinen | 1 666 | – 1 | 0 | – 323 | 1 342 |
Diversen | 3 703 | 367 | 347 | 63 | 3 786 |
Totaal | 70 439 | 2 537 | 2 234 | 1 678 | 72 420 |
Het bedrag van 72,4 miljard euro per 31 december 2005 kan als volgt worden onderverdeeld naar onroerende en roerende goederen:
Onroerende goederen | 69 405 | |
– Ministerie van Verkeer en Waterstaat | 51 250 | |
– Burgerlijke rijksgebouwen | 10 819 | |
– Ministerie van Defensie | 3 715 | |
– Domeinen | 1 342 | |
– Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | 1 695 | |
– Diversen | 584 | |
Roerende goederen | 3 015 | |
– Goederen van militaire aard | 1 378 | |
– Inventarisgoederen | 81 | |
– Goederen van culturele aard | 303 | |
– Civiele motorvoertuigen en vaartuigen | 197 | |
– Goederen civiele verdediging | 47 | |
– Overige | 1 009 | |
Totaal | 72 420 |
B1 Chartale en girale betaalmiddelen
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
De Nederlandsche Bank N.V. | 35 | 19 |
Overige saldi | 118 | 174 |
Kasgeldleningen en Buy/Selltransacties | 920 | 5 823 |
Totaal | 1 073 | 6 016 |
B2 Verstrekte langlopende leningen
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
a. Diverse vorderingen | ||
– Studievoorschotten | 7 289 | 8 310 |
– Voorschotten inzake landinrichtingprojecten | 753 | 866 |
– Op derden te verhalen ruil- en herverkavelingskosten | 417 | 389 |
– Vorderingen Dienst der Domeinen | 902 | 1 246 |
– Ontwikkelingskredieten aan industrie en handel | 309 | 297 |
– Vordering op de Nederlandse Antillen en Aruba met betrekking tot het leninggedeelte van de ontwikkelingshulp | 184 | 141 |
– Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V. (inzake leningen aan diverse landen) | 329 | 392 |
– Vordering inzake aangesproken garantieleningen Nederlandse Investeringsbank voor OntwikkelingslandenN.V. | 95 | 103 |
– Vordering op de Internationale Ontwikkelingsassociatie terzake van de special action account | 24 | 17 |
– Leningen woningwetbouw | 1 | 1 |
– Lening Railinfrabeheer | 806 | 741 |
– Uitvoering Werknemersverzekeringen – wachtgeldfondsen | 564 | 295 |
– Diverse vorderingen | 313 | 1 676 |
Subtotaal | 11 985 | 14 474 |
b. Leningen aan Nederlandse ondernemingen in verband met deelnemingen | ||
– Internationale Nederlanden Groep N.V. | 413 | 354 |
– Koninklijke KPN Nederland N.V. | 0 | 0 |
– TNT Post Groep N.V. | 0 | 0 |
– Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V. | 18 | 18 |
– N.V. SDU | 0 | 0 |
– PinkRoccade | 0 | 0 |
– NIB Capital Bank N.V. | 1 | 1 |
– Overige leningen | 41 | 69 |
Subtotaal | 473 | 442 |
Totaal generaal | 12 458 | 14 916 |
Toelichting op verstrekte langlopende leningen
De vorderingen in onderdeel a zijn met 2,4 miljard euro toegenomen. Deze toename kan verklaard worden door een toename van de studievoorschotten van 1 021 miljoen euro en een toename van 1 363 miljoen euro van de diverse vorderingen.
B3 Aandelen en overige deelnemingen
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
a. Deelnemingen in Nederlandse ondernemingen | ||
– De Nederlandsche Bank N.V. | 11 760 | 11 843 |
– N.V. NS Groep | 3 632 | 3 634 |
– Railinfratrust B.V. | 7 917 | 8 077 |
– TNT Post Groep N.V. | 1 786 | 1 214 |
– Koninklijke KPN Nederland N.V. | 3 369 | 1 414 |
– N.V. Luchthaven Schiphol | 1 534 | 1 618 |
– N.V. Bank Nederlandse Gemeenten | 1 283 | 1 434 |
– Energiebeheer Nederland B.V. | 129 | 348 |
– Tennet TSO B.V. | 339 | 374 |
– N.V. Westerscheldetunnel | 714 | 688 |
– PinkRoccade | 95 | 0 |
– Connexxion N.V. | 232 | 224 |
– Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. | 18 | 18 |
– Nederlands Omroepbedrijf Holding B.V. | 93 | 61 |
– N.V. Nederlandse Gasunie | 18 | 22 |
– Ultra-Centrifuge Nederland N.V. | 141 | 175 |
– Nederlandse Waterschapsbank N.V. | 178 | 190 |
– Overige deelnemingen | 705 | 913 |
Subtotaal | 33 942 | 32 247 |
b. Deelnemingen in internationale instellingen | ||
– Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling | 194 | 225 |
– Europese Investeringsbank | 369 | 369 |
– Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling | 130 | 130 |
– Aziatische Ontwikkelingsbank | 29 | 31 |
– Afrikaanse Ontwikkelingsbank | 15 | 17 |
– Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank | 11 | 12 |
– Internationale Financieringsmaatschappij | 41 | 48 |
– Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties | 5 | 7 |
– Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij | 8 | 9 |
Subtotaal | 802 | 848 |
Totaal generaal | 34 744 | 33 095 |
De daling in 2005 ten opzichte van 2004 van de deelnemingen in Nederlandse ondernemingen kan als volgt worden gespecificeerd:
Volumeveranderingen: | – 3 455 | |
– TNT Post Groep N.V. | – 911 | |
– Koninklijke KPN Nederland N.V. | – 2 428 | |
– diversen | – 116 | |
Netto toename van de reserves: | 813 | |
– Luchthaven Schiphol | 84 | |
– NV Bank Nederlandse Gemeenten | 151 | |
– N.V. NS Groep/Railinfratrust B.V. | 162 | |
– Overige | 416 | |
Waardeveranderingen: | 1 014 | |
– TNT Post Groep N.V. | 541 | |
– Koninklijke KPN Nederland N.V. | 473 | |
Diversen | – 67 | |
– Overige | – 67 | |
Totaal | – 1 695 |
Toelichting op deelnemingen in Nederlandse ondernemingen (a.)
Van de in het overzicht opgenomen ondernemingen is slechts een beperkt aantal ondernemingen beursgenoteerd. Beursgenoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de beurskoers ultimo 2005. Dit betreft Koninklijke KPN Nederland N.V. en TNT Post Groep N.V.. De aandelen die de Staat in de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. bezit zijn geen beursgenoteerde aandelen, maar preferente aandelen en worden daarom tegen nominale waarde gewaardeerd.
De overige deelnemingen zijn gewaardeerd tegen de intrinsieke waarde. De intrinsieke waarde wordt berekend aan de hand van de gepubliceerde jaarrekeningen van de desbetreffende onderneming.
Bij de eerste opneming van deze deelnemingen in de Staatsbalans komt het verschil tussen de verkrijgingprijs en de netto vermogenswaarde ten gunste of ten laste van het netto staatsvermogen. Bij vervreemding van deelnemingen komt het verschil tussen de balanswaarde en de opbrengst ten gunste dan wel ten laste van het netto staatsvermogen. Op de deelnemingen zijn de nog openstaande stortingsverplichtingen in mindering gebracht.
Op het moment dat de staatsbalans wordt gepubliceerd in het Financieel Jaarverslag 2005 zijn de jaarverslagen 2005 van de Nederlandse deelnemingen nog niet gepubliceerd. Het waarderen van de deelnemingen ultimo 2005 is hierdoor niet goed mogelijk. Besloten is om de deelnemingen te waarderen tegen de waarde ultimo 2004. De mutaties in de waardering van de deelnemingen, die voortvloeien uit de publicaties van de jaarverslagen meegenomen worden in de waardering van volgend jaar. In 2005 is het transportbedrijf Nederlandse Gasunie voor € 2,8 miljard door de staat aangekocht. Doordat de deelnemingen op de balans gewaardeerd worden tegen de waarde ultimo 2004 is deze aankoop nog niet in de waardering op de balans verwerkt. De betaling voor de deelneming is echter al wel in de balans verwerkt.
De belangrijkste mutaties betreffen:
– De verklarende factor achter de toename van de waarde van de deelneming van de Staat in de Koninklijke KPN Nederland N.V. en de TNT Postgroep N.V. is de stijging op de Amsterdamse effectenbeurs van de waarde van de betreffende aandelen.
– De daling van de waarde van de deelneming in de Koninklijke KPN Nederland N.V en de TNT Postgroep N.V. wordt verklaard doordat de Staat het belang in beiden heeft verminderd. De opbrengst van de totale verkoop komt uit op 3,3 miljard euro.
– Voor 0,8 miljard euro zijn de reserves afgenomen bij een aantal deelnemingen zoals de N.V. Bank Nederlandse Gemeenten.
Toelichting op deelnemingen in internationale instellingen (b.)
De bedragen van deze deelnemingen zijn opgenomen voor de nominale waarde.
Het betreft een categorie activa in vreemde valuta’s, waarvan de balanswaarde wordt omgerekend naar Euro’s met behulp van de koersen van de desbetreffende valuta’s per balansdatum.
B4 Handelskredieten en transitorische posten
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
a. Overlopende activa | 3 727 | 3 450 |
b. Vorderingen uit hoofde van contracten e.d., waartegenover verplichtingen staan | 16 700 | 17 603 |
c. Vorderingen verband houdende met vooruitbetalingen inzake langlopende projecten | 173 | 241 |
d. College voor zorgverzekeringen | 3 128 | 2 780 |
e. Overige vorderingen | 2 584 | 2 060 |
Totaal | 26 312 | 26 134 |
De overlopende activa zijn:
De vorderingen zijn afgenomen met 277 miljoen euro. Deze mutatie komt omdat de winstuitkering van de DNB al in 2005 heeft plaats gevonden.
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
Winst van De Nederlandsche Bank N.V. | 374 | 0 |
Vordering uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringenmet | 0 | 0 |
WSW-loon | ||
Diverse vorderingen | 3 353 | 3 450 |
Totaal | 3 727 | 3 450 |
b. Vorderingen uit hoofde van contracten e.d., waar tegenover verplichtingen staan
Het onderdeel vorderingen uit hoofde van contracten e.d., waar tegenover verplichtingen staan is toegenomen met 903 miljoen euro. Deze toename wordt vooral veroorzaakt door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en betreft de aanleg van rijkswegen en railwegen.
c. Vorderingen verband houdende met vooruitbetalingen inzake langlopende projecten
Als vorderingen en verplichtingen zijn opgenomen de bedragen van langlopende contracten inzake aanschaf van duurzame activa en inzake uit te voeren werken. De reeds gedane uitgaven zijn op de posten B4.b en C7.b in mindering gebracht en opgenomen onder post B4.c.
De posten B4.b en C7.b bestaan uit twee onderdelen, het Ministerie van Defensie (5,9 miljard euro) en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (11,7 miljard euro).
De overige vorderingen zijn afgenomen met 524 miljoen euro. Deze afname wordt voornamelijk veroorzaakt door afname van de uitgaven buiten begrotingsverband van begrotingshoofdstuk 9A. Bij dit begrotingshoofdstuk zijn de te realiseren agio en disagio per 2005 gesaldeerd.
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
Metaalwaarde munten in omloop | 9 | 16 |
Centrale inning van lesgelden | 138 | 113 |
Sociale Verzekeringsbank | 0 | 356 |
Diverse vorderingen | 2 437 | 1 575 |
Totaal | 2 584 | 2 060 |
Deze post omvat de nominale schuld uit hoofde van in circulatie gebrachte munten. Het bedrag is exclusief de munten in handen van De Nederlandsche Bank N.V. en de munten van de Staat in het muntdepot. Niet geconsolideerd is voor de munten in de kassen van de ministeries. Deze maken deel uit van balanspost B1 Chartale en girale betaalmiddelen. Met de toepassing van het ESR 1995 zijn de verzamelaarsmunten niet langer als schuld gepassiveerd. De metaalwaarde van de munten, in deze post opgenomen, is geactiveerd onder B4.
C2 Dutch Treasury Certificates (DTC’s)
Het bedrag van de per balansdatum 31 december 2005 uitstaande schuld uit hoofde van DTC’s bedraagt 17,9 miljard euro. In de balans is de vooruitbetaalde rente van de schuld in mindering gebracht. Deze post wordt vooral veroorzaakt doordat het grootste deel van de financieringsbehoefte van de Staat is opgevangen door de uitgifte van DTC’s.
De staatsobligaties zijn conform ESR 1995 gewaardeerd tegen marktprijzen.
(x € miljoen) | |||
2004 | 2005 | Verschil | |
1. Waardering tegen marktprijs | 208 126 | 214 202 | 6 076 |
2. Waardering tegen nominaal | 195 243 | 200 546 | 5 303 |
3. Verschil (1–2) | 12 883 | 13 656 | 773 |
De toename van de schuldcategorie staatsobligaties met 0,8 miljard euro moet bezien worden in het licht van de waarderingsgrondslag. De waardeverandering van + 6,1 miljard euro kan verklaard worden door een volumecomponent van + 5,3 miljard euro en een prijscomponent van + 0,8 miljard euro. De volumemutatie omvat per saldo een toename van het beroep op de openbare kapitaalmarkt van de Staat om de financieringsbehoefte 2005 te dekken. De prijsmutatie heeft geen gevolgen voor de EMU-schuld. De EMU-schuld luidt in ESR-categorieën, doch uitdrukkelijk is bepaald dat voor de excessieve-tekortenprocedure over de schuld in nominale termen gerapporteerd dient te worden. Voor de EMU-schuld is dus de 200,5 miljard euro relevant.
Conform ESR 1995 zijn de onderhandse staatsleningen tegen de nominale waarde gewaardeerd. De balansmutatie betreft voornamelijk aflossingen.
C5 Overige leningen op lange termijn
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
Uitvoering Werknemersverzekeringen – wachtgeldfondsen | 0 | 0 |
N.V. Nederlandse Spoorwegen | 90 | 69 |
div. voorfinancieringen via V&W | 60 | 53 |
Overige | 92 | 97 |
Totaal | 242 | 219 |
De overige leningen op lange termijn zijn afgenomen met 32 miljoen euro. Deze mutatie wordt voornamelijk veroorzaakt door de afname van de lening N.V. Nederlands Spoorwegen.
Het balansbedrag vertegenwoordigt de netto contante waarde van de pensioenverplichtingen van de Staat aan de (gewezen) militairen.
C7 Handelskredieten en transitorische posten
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
a. Overlopende passiva | 8 041 | 7 805 |
b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d., waartegenover vorderingen staan | 16 700 | 17 603 |
c. Overige schulden | 17 259 | 17 787 |
Totaal | 42 000 | 43 195 |
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
Lopende interest van de staatsschuld | 6 530 | 6 015 |
Diverse schulden | 1 511 | 1 790 |
Totaal | 8 041 | 7 805 |
b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d., waartegenover vorderingen staan
Voor een toelichting wordt verwezen naar balanspost B4.b.
(x € miljoen) | ||
2004 | 2005 | |
Uitvoering Werknemersverzekeringen | 12 047 | 11 450 |
Sociale Verzekeringsbank | 348 | 0 |
Commissie van de Europese Gemeenschappen | 287 | 619 |
Vakantie-aanspraak ambtenaren | 274 | 246 |
Investeringsfaciliteit voor Oost Europa | 116 | 115 |
Diverse schulden | 4 188 | 5 357 |
Totaal | 17 259 | 17 787 |
In 1998 is de Wet geïntegreerd middelenbeheer (Stb. 1997, nr. 908) in werking getreden. Gevolg hiervan is dat de Sociale Verzekeringsbank, de Uitvoering Werknemersverzekeringen en het College voor zorgverzekeringen geen zelfstandig middelenbeheer meer voeren. Dit middelenbeheer is geïntegreerd in de schatkist. Uit dien hoofde is ultimo 2005 een schuld opgenomen aan de Uitvoering Werknemersverzekeringen van per saldo circa 11,5 miljard euro. De schuld aan de Sociale Verzekeringsbank is weer overgegaan in een vordering en bedraagt 348 miljoen euro. Deze vordewring is overgenomen bij de vorderingen op 4Be. De toename van de diverse schulden komt door de toename van het aantal deelnemers aan het geïntegreerd middelenbeheer.
Voorwaardelijke verplichtingen
In lijn met het ESR 1995 maken voorwaardelijke verplichtingen, de zogenaamde contingent liabilities, geen onderdeel uit van het overzicht van activa en passiva van de Staat. Kenmerk van dit type van verplichtingen is dat voordat er een transactie plaats vindt, er eerst aan een of meerdere voorwaarden voldaan moet worden. Een klassiek voorbeeld is garantieverlening door de Staat bij exportkredieten.
Gezien het beleidsmatige belang van garanties is aanvullende informatie over door de Staat verleende garanties in onderstaande tabellen gepresenteerd. Op www.rijksbegroting.nl/garanties is meer uitgebreide informatie over garanties opgenomen.
Garantieoverzicht uitstaand risico 2004 en 2005 (x € 1 000) | |||||
Hoofdstuk | Garantie op kredieten | Risico ultimo 2004 | Verleende garanties 2005 | Vervallen garanties 2005 | Risico ultimo 2005 |
IV | Koninkrijksrelaties | 205 086 | 15 986 | 42 626 | 178 446 |
V | Buitenlandse Zaken | 741 216 | – | 91 835 | 649 381 |
VI | Justitie | 255 838 | 8 200 | 103 565 | 160 473 |
VII | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | 2 235 | 366 275 | 239 | 368 271 |
VIII | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | 611 991 | 79 955 | 75 146 | 616 799 |
IXb | Financiën | 1 183 610 | 20 271 | 128 451 | 1 075 430 |
X | Defensie | 908 | – | 908 | – |
XI | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | 179 | 23 | 156 | |
XII | Verkeer en Waterstaat | 762 675 | – | 750 675 | 12 000 |
LV | Infrastructuurfonds | 1 304 613 | 75 000 | 25 396 | 1 354 217 |
XIII | Economische Zaken | 2 246 423 | 488 533 | 442 125 | 2 292 831 |
XIV | Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit | 248 132 | 41 072 | 15 729 | 273 475 |
XVI | Volksgezondheid, Welzijn en Sport | 6 161 267 | 1 198 000 | 197 255 | 7 162 012 |
Totaal garanties op kredieten | 13 724 173 | 1 095 292 | 1 873 973 | 14 143 491 |
Hoofdstuk | Garantie op deelnemingen | ||||
---|---|---|---|---|---|
V | Buitenlandse Zaken | 119 338 | – | – | 119 338 |
IXb | Financiën | 11 129 236 | 569 760 | – | 11 698 995 |
Totaal garanties op deelnemingen | 11 248 574 | 569 760 | – | 11 818 333 |
Hoofdstuk | Garantie op moeilijk/niet te verzekeren risico’s | ||||
VI | Justitie | 1 670 267 | 300 | – | 1 670 567 |
VIII | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | 11 000 | 311 000 | 149 000 | 173 000 |
IXb | Financiën | 25 281 308 | 4 533 000 | 3 854 000 | 25 960 308 |
XII | Verkeer en Waterstaat | 2 400 042 | – | 700 042 | 1 700 000 |
XIII | Economische Zaken | 153 820 | – | 11 151 | 142 669 |
XVI | Volksgezondheid, Welzijn en Sport | – | – | – | – |
LIX | BTW-compensatiefonds | 200 000 | – | 100 000 | 100 000 |
Totaal garanties op moeilijk/niet te verzekeren risico’s | 29 716 437 | 4 844 300 | 4 814 193 | 29 746 544 |
Hoofdstuk | Overige garanties (o.a. liquiditeits- of exploitatiegarantie) | ||||
V | Buitenlandse Zaken | 10 232 | – | 1 500 | 8 732 |
VIII | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen | 87 931 | – | 51 | 87 880 |
IXb | Financiën | 10 204 179 | 638 988 | 269 | 10 842 898 |
XI | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | 655 352 | 8 600 | 165 352 | 498 600 |
XIII | Economische Zaken | 3 200 | 200 000 | – | 203 200 |
Totaal overige garanties | 10 960 894 | 847 588 | 167 172 | 11 641 310 |
Totaal generaal garanties | 65 650 078 | 8 554 940 | 6 855 338 | 67 349 678 | |
Totaal generaal garanties in % BBP | 13% | 13% |
Uitgavenen ontvangsten in 2004 en 2005 op de door de Staat verstrekte garanties (x € 1 000 euro) | |||||
Hoofdstuk | Departement | Uitgaven2004 | Ontvangsten 2004 | Uitgaven2005 | Ontvangsten2005 |
IV | Koninkrijksrelaties | 13 179 | – | 15 986 | – |
V | Buitenlandse Zaken | 8 167 | 1 550 | 8 445 | 50 |
VI | Justitie | 260 | – | 701 | – |
IXb | Financiën | 77 242 | 282 242 | 37 800 | 582 055 |
X | Defensie | – | – | – | 4 800 |
XI | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | – | 160 | – | |
XII | Verkeer en Waterstaat | 43 | 700 | 42 | 4 200 |
XIII | Economische Zaken | 42 120 | 18 612 | 38 589 | 23 197 |
XVI | Volksgezondheid, Welzijn, Sport | – | – | 23 303 | – |
Totaal Generaal | 141 011 | 303 104 | 125 026 | 614 302 |
Een garantie wordt omschreven als een voorwaardelijke financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet.
Kredietgarantie: garantie op rente- en aflossingverplichtingen (risico gemaximeerd voor totaalbedrag).
(Her-)verzekering: garantie op moeilijk/niet te verzekeren risico’s (risico gemaximeerd per gebeurtenis).
Garantie voor deelnemingen: garantie op vol- of bijstorten aandelenkapitaal (risico gemaximeerd voor totaalbedrag).
Overig, exploitatiegarantie: garantie op minimum van exploitatieniveau (risico gemaximeerd per jaar).
Overig, liquiditeitsgarantie: garantie op minimum van liquiditeitsniveau (risico gemaximeerd voor totaalbedrag).
Betreffen schade-uitkeringen op afgegeven garanties.
Betreffen zowel ontvangen premies of provisies e.d. als op derden verhaalde (schade)uitkeringen.
Naast de hiervoor gepresenteerde bijlagen is er nog een aantal aanvullende bijlagen beschikbaar:
1. Budgettaire kerngegevens
2. De uitgaven en niet-belastingontvangsten
3. De belasting- en premieontvangsten
4. EMU-saldo, EMU-schuld, Sociale Fondsen en financieringsbehoeften
5. Belastinguitgaven
6. Monitor ombuigingen/intensiveringen
7. Administratieve Lasten
8. Verticale Toelichting
U vindt deze bijlagen en uiteraard het integrale Financiële Jaarverslag van het Rijk via de link www.minfin.nl/fjr2005. Tevens liggen deze bijlagen ter inzage bij het Centraal Informatie Punt (CIP) van de Tweede Kamer.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Fonds waarin de, voor de toekomstige AOW-uitgaven geoormerkte schuldreductie wordt bijgehouden. Hiertoe vinden vanaf 1997 stortingen in het fonds plaats en over de als geheel ten gunste van het fonds geboekte bedragen wordt jaarlijks rente bijgeboekt. Het fonds maakt deel uit van de collectieve sector.
Het totaal van de personeelsuitgaven en materiële uitgaven.
Conjuncturele schommelingen in de collectieve inkomsten (en uitgaven) resulteren niet in een beleidsreactie, maar lopen in het begrotingssaldo. Bij versnelling van de conjunctuur nemen de belasting- en premie-inkomsten toe en de uitgaven voor werkloosheid af. Hierdoor neemt het begrotingssaldo toe. Bij vertraging van de conjunctuur treedt het omgekeerde op. Automatische stabilisatoren hebben daarmee een dempende invloed op de intensiteit van de conjuncturele uitslagen.
In een baten-lastenstelsel worden uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie.
Overheidsuitgaven in de vorm van derving of uitstel van belastingontvangsten, voortvloeiend uit een voorziening in de wet voorzover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet.
Verhogingen van collectieve uitgaven en/of verlagingen van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt. Deze term wordt meestal beperkt tot beleidsmatige mutaties in de netto-uitgaven. Een beleidsmatige verlaging van de belastingontvangsten wordt doorgaans aangeduid met de term lastenverlichting.
Bruto Binnenlands Product (BBP)
De som van de beloningen van de productiefactoren in het Nederlandse productieproces, plus het saldo van de indirecte belastingen en kostprijsverlagende subsidies.
Het BNP is de som van alle bruto toegevoegde waarde voortgebracht door alle sectoren in een land in een jaar tijd. Ook is rekening gehouden met het saldo van de primaire inkomens ontvangen en betaald aan het buitenland.
Cluster van uitgaven die voor de regels budgetdiscipline op identieke wijze worden behandeld. Er zijn drie budgetdisciplinesectoren: Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en Zorgsector.
De post Consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de Rijksbegroting voor dubbeltellingen als gevolg van het bruto-boeken van onderlinge betalingen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat de feitelijke betaling verricht, als het departement dat bijdraagt, de uitgaven in de begroting opneemt. Het ontvangende departement raamt de te ontvangen bijdragen ook aan de ontvangstenkant van de begroting. Dit geldt ook voor bijdragen van een departement aan een agentschap. Hierdoor wordt het rekenkundige niveau van de totale rijksuitgaven en rijksontvangsten hoger dan het feitelijke niveau. Door middel van de post Consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd.
Het looninkomen per werknemer als direct gevolg van de afgesloten collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) in de private sector en van arbeidsvoorwaardenafspraken met overheidspersoneel.
Dienst die een baten-lastenstelsel voert
Een dienst die een baten-lastenstelsel voert is een onderdeel van een ministerie waarvoor een afgezonderd en afwijkend beheer wordt gevoerd, met als doel een doelmatiger beheer te realiseren. Diensten die een baten-lastenstelsel voeren hebben een eigen begroting en staan los van de begrotingsadministratie van het moederministerie. Een dienst die een baten-lastenstelsel voert valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid.
Fonds waaruit uitgaven gedaan worden voor de bewaking en de bestrijding van dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen. De middelen ter financiering van de uitgaven zijn afkomstig van de EU, de productschappen en het Rijk (minsterie van LNV).
Economische en Monetaire Unie (EMU)
De in het Verdrag van Maastricht geregelde unie tussen EU-lidstaten. De derde fase die op 1 januari 1999 van start is gegaan, kenmerkt zich door onherroepelijk vastgelegde wisselkoersen, volledig vrij kapitaalverkeer en girale invoering van de gemeenschappelijke munt, de euro. De euro is per 1 januari 2002 ook chartaal ingevoerd. In de EMU is de Europese Centrale Bank verantwoordelijk voor het gemeenschappelijke monetaire beleid dat wordt gevoerd door het Europees Stelsel van Centrale Banken. Tevens vindt binnen de EMU coördinatie van het economisch beleid plaats.
Voorziening in de regels budgetdiscipline die inhoudt dat het is toegestaan om binnen een begroting tot maximaal 1,0% van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal aan gelden tussen opeenvolgende jaren te schuiven. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.
Het EMU-saldo heeft betrekking op het vorderingensaldo van de sector Overheid op transactiebasis. Het vorderingensaldo geeft de mutatie in het saldo van de financiële activa en passiva van de collectieve sector weer. Omdat het EMU-saldo betrekking heeft op de totale collectieve sector, is niet alleen het vorderingensaldo van het Rijk van belang, maar ook de vorderingensaldi van de sociale fondsen en de lokale overheid.
Het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid, minus de onderlinge schuldverhoudingen van deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een bruto-schuldbegrip.
Bij bepaling van de EMU-schuldquote wordt de EMU-schuld uitgedrukt in procenten van het BBP.
Europees Systeem van nationale en regionale Rekeningen (ESR)
Het ESR is een internationaal vergelijkbaar boekhoudkundig raamwerk voor een systematische en uitvoerige beschrijving van een totale economie, de elementen waaruit deze economie is opgebouwd en haar betrekkingen met andere economieën. Het ESR is gericht op de omstandigheden en informatiebehoeften in de Europese Unie.
Het saldo van de relevante uitgaven en ontvangsten, minus de mutatie van de derdenrekeningen.
Fonds Economische Structuurversterking (FES)
Het FES wordt gevoed met een deel van de gasbaten, alsmede met de rentevrijval (na dividendderving) samenhangend met de ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen, en eventueel opbrengsten van veilingen van etherfrequenties. De middelen uit het FES worden gereserveerd voor investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken. Het betreft een verdeelfonds; vanuit het fonds worden bijdragen toegekend aan andere begrotingen van het Rijk.
Definitie van het BBP zoals door alle EU landen wordt gehanteerd.
Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de gemeenten, ter dekking van een deel van hun uitgaven. De jaarlijkse groei van het fonds op basis van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven, word het accres genoemd.
Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)
De middelen voor het buitenlandse beleid worden verantwoord op verschillende begrotingen. Om de samenhang van het buitenlandse beleid te versterken, zijn de financiële middelen hiertoe gebundeld onder de HGIS. Op deze manier wordt de omvang van de beschikbare middelen duidelijk gemaakt en kan een integrale afweging plaatsvinden omtrent de inzet van deze middelen.
Het uitgavenkader waaraan bij de begrotingsvoorbereiding en -uitvoering de uitgavenvoornemens en -ontwikkeling worden getoetst. Er zijn ijklijnen voor de sectoren Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en Zorg.
Fonds waarin de middelen die voorheen op de begrotingen van Verkeer en Waterstaat, het Rijkswegenfonds en het Mobiliteitsfonds beschikbaar waren voor de uitgaven aan de weg-, wateren railinfrastructuur, zijn samengevoegd. Tevens worden uit dit fonds uitgaven in het kader van de Investeringsimpuls 1994–1998 gedaan. De middelen hiervoor zijn afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES).
Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO)
De evaluatie van beleidsterreinen en ontwikkeling van beleidsvarianten volgens een door de regering vastgestelde interdepartementale procedure. Deze procedure voorziet onder meer in de totstandkoming van openbare rapportages.
Besparingen (verliezen) die in de uitgaven van een bepaalde regeling kunnen optreden ten gevolge van beleidsintensiveringen (ombuigingen) in een andere regeling. Bijvoorbeeld: het intensiveren ven de arbeidsmarktmaatregelen kan leiden tot grotere uitstroom of minder instroom in de werkeloosheidsregelingen.
Lastenverlichting (en -verzwaring)
Een verlaging (verhoging) van belastingtarieven dan wel verruiming (beperking) van fiscale aftrekmogelijkheden of een verlaging (verhoging) van de tarieven van de socialeverzekeringspremies.
Een budgettaire faciliteit waarvan dienstonderdelen van het Rijk die een baten-lastenstelsel voeren gebruik kunnen maken; zij kunnen bij de minister van Financiën geldmiddelen lenen om investeringen te plegen, dan wel rentedragend geld uitzetten.
Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van loonstijgingen. Deze middelen worden gereserveerd op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden.
De Nationale Rekeningen is het statistische systeem waarmee de Nederlandse economie in kaart wordt gebracht. Ook wel de Nationale Boekhouding genoemd.
Netto-uitgaven Rijksbegroting in enge zin
Relevante uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting exclusief de uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting die tot de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid dan wel tot de sector Zorg worden gerekend. Tevens worden de relevante uitgaven gecorrigeerd voor enkele incidentele posten.
Netto-uitgaven Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid
De budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid omvat de sociale zekerheid op de Rijksbegroting, alsmede de uitgaven van de sociale fondsen. Voor de sociale fondsen is het totaal van uitkeringen en administratiekosten relevant. Het bovenwettelijke gedeelte blijft buiten beschouwing.
De uitgaven die tot het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden gerekend. Het BKZ omvat de via de AWBZ, ZFW en particuliere verzekeraars (voorzover betrekking hebbend op de particulier verzekerde voorzieningen die ook in het ZFW-verzekerde pakket zijn opgenomen) gefinancierde netto-uitgaven. Bij het collectief gefinancierde deel van het BKZ worden de via de particuliere verzekeraars gefinancierde uitgaven niet meegenomen, met uitzondering van de via de omslagbijdrage WTZ gefinancierde uitgaven.
Alle begrotingsontvangsten van het Rijk die niet tot de belastingen worden gerekend. Het betreft een zeer heterogene groep. Het gaat daarbij vooral om ontvangsten die samenhangen met verleende overheidsdiensten en kredietverlening door het Rijk, sommige ontvangsten die als collectieve lasten worden aangemerkt, de gasbaten (exclusief vennootschapsbelasting) en incidentele ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen.
Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van prijsstijgingen. Deze middelen worden gereserveerd op de aanvullende post Prijsbijstelling.
De mate waarin de belastinginkomsten afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de economische groei.
Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de provincies, ter dekking van een deel van hun uitgaven. De jaarlijkse groei van het fonds op basis van de ontwikkeling van de netto- gecorrigeerde rijksuitgaven, wordt het accres genoemd.
Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)
Rechtspersonen met een Wettelijke Taak worden geheel of gedeeltelijk met publiek geld bekostigd en oefenen een wettelijke taak uit. RWT’s kunnen tevens zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) zijn, maar er bestaan ook RWT’s die geen ZBO zijn en ZBO’s die geen RWT zijn.
Fondsen waaruit uitkeringen en voorzieningen worden verstrekt krachtens socialeverzekeringswetten. De financiering vindt voor het overgrote deel plaats via sociale premies en rijksbijdragen.
Een balans waarin de grootte en de samenstelling van het staatsvermogen wordt weergegeven.
Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording (VBTB)
Project om te komen tot een duidelijke koppeling tussen beleid, prestaties en geld, met als belangrijkste doel vergroting van de informatiewaarde en toegankelijkheid van de begroting en het jaarverslag. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde WWW-vragen en HHH-vragen.
Ten tijde van de Miljoenennota voorziene uitkomsten van de begrotingsuitvoering van het lopende jaar.
Tussentijds overzicht van de lopende begrotingsuitvoering, waarin wordt aangegeven welke wijzigingen optreden ten opzichte van de Ontwerpbegroting. De Voorjaarsnota moet uiterlijk op 1 juni van het lopende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden ingediend.
De laatste budgettaire nota over de voorlopige realisatie van de begroting van het voorgaande jaar. De Voorlopige Rekening moet uiterlijk op 1 maart van het opvolgende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden ingediend.
Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)
Orgaan waaraan de uitoefening van een wettelijke taak is opgedragen, zonder dat er sprake is van (volledige) ondergeschiktheid aan de minister, en die voor de uitoefening van de taak uit collectieve middelen (rijksbijdragen en heffingen) worden gefinancierd.
AC | Audit Committee |
AG | Arbeidsgehandicapten |
AIVD | Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst |
AKW | Algemene Kinderbijslagwet |
AMA | Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker |
AMK | Advies- en Meldpunt Kindermishandeling |
AOW | Algemene Ouderdomswet |
AR | Algemene Rekenkamer |
AWBZ | Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten |
AWF | Algemeen Werkloosheidsfonds |
AZ | Algemene Zaken |
BBP | Bruto Binnenlands Product |
BIRK | Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit |
BLS | Baten- en lastenstelsel |
BNI | Bruto Nationaal Inkomen |
BNP | Bruto Nationaal Product |
BPM | Belasting op Personenauto’s en Motorrijwielen |
BTW | Belasting Toegevoegde Waarde |
BuiZa | Buitenlandse Zaken |
BVE | Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie |
BZK | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
CAO | Collectieve Arbeidsovereenkomst |
CAK | Centraal Administratie Kantoor bijzondere zorgkosten |
CBB | College voor Beroep Bedrijfsleven |
CBS | Centraal Bureau voor de Statistiek |
CEP | Centraal Economisch Planbureau |
CFI | Centrale Financiën Instellingen |
COA | Centraal Orgaan opvang Asielzoekers |
CPB | Centraal Plan Bureau |
CPI | Consumenten Prijsindex |
CTG | College Tarieven Gezondheidszorg |
CVZ | College voor Zorgverzekeringen |
CW | Comptabiliteitswet |
CWI | Centrum voor Werk en Inkomen |
DJI | Dienst Justitiële Inrichtingen |
DNB | De Nederlandsche Bank |
DTC | Dutch Treasury Certificate |
EGB | Extra Garantieregeling Beroepsrisico’s |
EHS | Ecologische Hoofdstructuur |
EIA | Energie-investeringsaftrek |
EMU | Economische en Monetaire Unie |
EU | Europese Unie |
EVDB | Europese Veiligheids- en Defensiebeleid |
EZ | Economische Zaken |
FARBO | Willekeurige Afschrijving Arbo-investeringen |
FES | Fonds Economische Structuurversterking |
FIN | Financiën |
FJR | Financieel Jaarverslag van het Rijk |
Fte | Full time equivalent |
FWI | Fonds Werk en Inkomen |
GF | Gemeentefonds |
GGZ | Geestelijke Gezondheidszorg |
GSB | Grotestedenbeleid |
HA | Hoofdlijnen Akkoord |
HBO | Hoger Beroepsonderwijs |
HGIS | Homogene Groep Internationale Samenwerking |
HO | Hoger Onderwijs |
IBO | Interdepartementaal Beleidsonderzoek |
ICES/KIS | Derde investeringsimpuls in de Nederlandse kennisinfrastructuur |
ICT | Informatie- en Communicatie Technologie |
ILO | Incidentele Loonontwikkeling |
IVA | Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten |
IMF | Internationaal Monetair Fonds |
IND | Immigratie- en Naturalisatie Dienst |
ISC | ICT-service coöperatie Politie en Justitie en Veiligheid |
ITO | Informatie en Communicatie Technologie Organisatie |
FTI | Fast Track Initiative |
JIB | Justitie in de Buurt |
KDU | Kortdurende Uitkering |
KLPD | Korps Landelijke Politiediensten |
KMAR | Koninklijke Marechausse |
KNMI | Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut |
LNV | Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit |
MBO | Middelbaar Beroepsonderwijs |
MDG | Millennium Development Goal |
MEP | Regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie |
MEV | Macro Economische Verkenning |
MIA | Milieu-investeringsaftrek |
MIVD | Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst |
MKB | Midden en Klein Bedrijf |
MN | Miljoenennota |
MR | Ministerraad |
NAVO | Noord-Atlantische Verdragsorganisatie |
NCTb | Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding |
NOW | Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek |
OCW | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
OESO | Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling |
OM | Openbaar Ministerie |
OPL | Overige Publiekrechtelijke Lichamen |
OS | Ontwikkelingssamenwerking |
OVSE | Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa |
OZB | Onroerendezaakbelasting |
PF | Provinciefonds |
PGB | Persoonsgebonden Budgetten |
PKB | Planologische Kernbeslissing |
PMR | Project Mainport Rotterdam |
pNB | prijsontwikkeling Nationale Bestedingen |
PO | Primair Onderwijs |
PVNA | Plan Veiligheid Nederlandse Antillen |
R&D | Research en Development |
Rbg | Rijksbegroting |
REB | Regulerende Energiebelasting |
RGD | Rijksgebouwendienst |
RWI | Raad voor Werk en Inkomen |
RWS | Rijkswaterstaat |
RWT | Rechtspersoon met een Wettelijke Taak |
SENO | Stichting Economische Samenwerking Nederland Opkomende markten |
SER | Sociaal Economische Raad |
SVB | Sociale Verzekeringsbank |
SZA | Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid |
SZW | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
TBS | Terbeschikkingstelling |
TK | Tweede Kamer |
TNO | Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek |
TW | Toeslagenwet |
UNCHR | United Nations Commission on Human Rights |
UWV | Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen |
VLW | Afdrachtvermindering Langdurig Werklozen |
VMBO | Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs |
VO | Voortgezet Onderwijs |
VenW | Verkeer en Waterstaat |
VJN | Voorjaarsnota |
VN | Verenigde Naties |
VPB | Vennootschapsbelasting |
VPL | Wet levensloopregeling |
VROM | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
VWA | Voedsel en Waren Autoriteit |
VUT | Vervroegde Uittreding |
VWS | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
WAO | Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering |
WAZ | Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen |
WAZO | Wet Arbeid en Zorg |
WBSO | Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk |
WIA | Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen |
WK | Wet Kinderopvang |
WKR | Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding |
WMO | Wet Maatschappelijke Ondersteuning |
WO | Wetenschappelijk Onderwijs |
WOZ | Waardering Onroerende Zaken |
Wro | Wet ruimtelijke ordening |
WTO | World Trade Organization |
WULBZ | Wet Uitbreiding Loondoorbetaling Bij Ziekte |
WW | Werkloosheidswet |
WWB | Wet Werk en Bijstand |
ZBO | Zelfstandig Bestuursorgaan |
ZFW | Ziekenfondswet |
ZM | Zittende Magistratuur |
Zvw | Zorgverzekeringswet |
Accountantsverklaring 51, 55
Administratieve lastendruk 11, 12, 56
Administratieve lasten 7, 12, 17, 24
Algemene Rekenkamer 52, 55, 56, 81
Arbeidskosten 36
Arbeidsmarkt 9, 11, 12, 14, 16, 17, 37, 38, 43, 77, 78, 79, 83
Arbeidsongeschikten in de IVA 14
Arbeidsongeschiktheid 14, 38, 69, 83
Arbeidsparticipatie 7, 11, 14, 15
Asielzoekers 24, 42, 81
Auditfunctie 9, 54
Baten-lastendienst 51, 53
BBP 12, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 47, 48, 49, 50, 74, 77, 78, 81
Bedrijfsvoering 51, 52, 53, 54, 56
Belastingdienst 12, 46, 47, 48, 52, 54
Bereikbaarheid 29, 30
Biodiversiteit 27
BIRK 26, 81
Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit 26, 81
CBS 35, 40, 42, 81
Code Tabaksblat 13
Concurrentiekracht 11
Consumentenprijzen 36
Consumentenvertrouwen 37
Consumptie 12, 36, 37, 46, 47
Contractloonstijging 12
Corporate governance 13
CPB 18, 40, 81
Crisisbeheersing 19, 21, 31
Departementale Auditdiensten 52
Departementale auditdiensten 54
Dividendbelasting 46, 47
Duale trajecten 16
Duurzame energiehuishouding 28
Eco-efficiënte economie 27
Ecologische hoofdstructuur 28
Economische groei 7, 11, 27, 29, 33, 36, 38, 40, 47, 79
EMU-saldo 9, 38, 39, 40, 41, 46, 47, 48, 49, 50, 76, 78
EMU-tekort 12, 38, 49
Erkenningscommissie strafrechtelijke interventies 21
EU 12, 17, 28, 31, 32, 37, 38, 42, 50, 56, 78, 81
Europese aanbestedingsregels 51, 53
Europese Commissie 12, 13, 17, 56
Europese samenwerking 31
Europese Unie 42, 56, 78, 81
FES 12, 17, 18, 38, 78, 81
Financieel beheer 53, 56
Financieel management 9, 51
Fonds Economische Structuurversterking 38, 57, 58, 61, 78, 81
Garanties en leningen 55, 56
Gebiedsgerichte ontwikkeling 25
Gebiedsontwikkeling 25, 26
Gekozen burgemeester 23
Gemeente- en Provinciefonds 42
Getrouwbeeldverklaring 51, 52
Gevangeniswezen 20
Gezondheidszorg 22, 81, 82
Grieppandemie 22, 23
Groei 17, 29, 33, 35, 36, 37, 40, 47, 78, 79
Grote Technologische Instituten 18
Grotestedenbeleid 24, 82
Herstructurering 26, 39, 46
Huurbeleid 26, 27
Huursubsidie 27, 42, 51, 53
Immigratie 9, 17, 21, 24, 82
Inburgering 24, 25
Inburgeringsstelsel 24, 25
Infrastructuur 9, 18, 19, 21, 26, 29, 57, 58, 61, 73, 78, 82
Inkomsten 9, 12, 39, 45, 46, 47, 48, 62, 77, 79
Innovatie 9, 16, 17, 18, 27
Innovatievermogen 12
Innovatievouchers 12, 17, 18
Integratie 9, 24
Interdepartementaal beleidsonderzoek 20, 79
Investeringen 26, 31, 34, 36, 47, 49, 51, 63, 64, 79, 81
Jeugdbeleid 22, 23
Jeugdcriminaliteit 19, 21
Jeugdstrafrechtketen 7, 19, 21
Jeugdzorg 22, 23, 55
Kenniseconomie 17
Kennismigrantenregeling 18
Kenniswerkers 17, 18
Koopkracht 7, 35, 43
Krijgsmacht 31, 32
Kyoto-doelstellingen 27, 28
Levensloopregeling 14, 15, 83
Liberalisering netwerksectoren 11, 12
Lissabon-agenda 17
Lissabon-strategie 17
Lokale lasten 45
Loonkostensubsidies 14
Loonmatiging 7, 11, 12, 36
Loonontwikkeling 47, 82
Luchtkwaliteitproblematiek 27
Luchtkwaliteit 27, 28, 30
Mainportontwikkeling Rotterdam 25, 26
Management control systeem 53
MEV 40, 82
Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) 28
Milieu 9, 25, 27, 28, 31, 33, 34, 43, 57, 58, 73, 74, 82, 83
Mobiliteit 9, 29, 78
Nationaal hervormingsplan 17
Nationale verklaring 56
Natuur 9, 25, 26, 27, 28, 31, 57, 58, 65, 73, 82, 83
Niet-financiële informatie 9, 54
Nota Mobiliteit 29
Omzetbelasting 12, 46, 47
Ondernemingsbestuur 11, 13
Onderschrijding 38, 39, 41, 42, 43, 44
Onderwijsarbeidsmarkt 16
Ontvangsten 9, 12, 39, 45, 46, 47, 51, 57, 58, 59, 60, 61, 74, 76, 77, 78, 79
Ontwikkelingshulp 33, 34, 66
Ontwikkelingslanden 33, 34, 56, 66
Ontwikkelingssamenwerking 33, 42, 82
Openbaar bestuur 9, 23, 24
Operatie Jong 16, 23
Overheidsfinanciën 7, 12, 38
Overstromingen 30
Parijs-verklaring 33
PMR 26, 82
Politieorganisatie 20
Postwet 13
Procesinnovaties 17, 18
Progressiefactor 47, 48, 79
Project Terugkeer 24, 25
REACH 28
Rechtmatigheid 9, 51, 52
Rechtspersonen met een wettelijke taak 52
Reïntegratie 7, 14, 15
Reïntegratietraject 14
Regeldruk en controletoren 51
Restrictief toelatingsbeleid 24
Rijksvaccinatieprogramma 23
Risicomanagement 53
Schuldquote 48
Schuld 78
Schuldverlichting 33, 34
Single audit 55, 56
Single information 55
Spoedwet wegverbreding 30
Startkwalificatie 16
Stedelijke netwerken 25
Stedelijke vernieuwing 26, 27
Tabakswet 23
Terrorismebestrijding 19, 21, 82
Terrorisme 7, 19, 21, 31, 32
Terugkeerbeleid 24, 25
Toponderzoek 7, 17, 18
Totstandkoming van niet-financiële informatie 54
Uitgavenkader 38, 41, 42, 43, 44, 78
Uitgaven 9, 22, 38, 40, 41, 42, 43, 44, 51, 55, 56, 57, 59, 60, 64, 70, 74, 76, 77, 78, 79
Uitkeringen 38, 42, 43, 55, 69, 75, 78, 79
Valorisatie 18
Veiligheid 7, 9, 19, 20, 29, 30, 31, 32, 34, 42, 43, 81, 82, 83
Veiligheidsketen 19, 20
Veiligheidsnormen 31
Vennootschapsbelasting 7, 12, 38, 41, 46, 47, 64, 79, 83
Vergrijzing 18
Verkeersveiligheid 30
Voedsel- en Waren Autoriteit 23
Voortijdig schoolverlaters 16
VUT 15, 83
Wachtlijsten 7, 22
Wachtlijst 23
Wachttijden 7, 22, 23
WAO 7, 14, 38, 43, 83
Waterbeleid 30
Wegonderhoud 29
Werkloosheid 7, 35, 37, 38, 39, 43, 77, 81, 83
Wet inburgering 24
Wet op jeugdzorg 22, 23
WIA 14, 83
WMO 22, 83
Woningproductie 26, 27
Woningtekort 26, 27
WULBZ 38, 83
WWB 14, 15, 43, 83
Zorgadviesteams 16
Zorg 7, 9, 14, 15, 16, 19, 20, 22, 23, 39, 41, 43, 44, 45, 52, 54, 55, 69, 72, 77, 78, 79, 81, 83
Zorgtaken 14
Zorgverlof 14, 15
Zorgverzekeringswet 22, 83
Zuidas 25, 26
Kranendonk, H. en J. Verbruggen (2006). Trefzekerheid van korte-termijnramingen van het CPB voor de jaren 1971–2004, Den Haag: CPB.
De aankoop van het gasnetwerk in het kader van de herstructurering van het gasgebouw door het Rijk heeft geleid tot extra betalingen aan vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Omdat dit is verdisconteerd in de bruto aankoopprijs hebben deze extra inkomsten geen effect op het EMU-saldo. Nadere uitleg hierover staat in de Voorjaarsnota 2005.
Een incidentele afwijking is een afwijking die zich slechts in één jaar voordoet, zonder gevolgen voor de opbrengsten van daarop volgende jaren.
Een tijdelijke afwijking betekent dat in het desbetreffende jaar de ontvangsten hoger of lager zijn uitgekomen dan geraamd, maar dat verondersteld wordt dat dit in het daaropvolgende jaar gecorrigeerd wordt en leidt tot een lagere c.q. hogere uitkomst.
Bij Financiën betreft dit alleen hoofdstuk IX-B. De jaarverslagen bij begrotingshoofdstuk IX-A en bij het BTW-compensatiefonds zijn nog volgens het oude stelsel opgemaakt. Dat wil zeggen géén verantwoording over de rechtmatigheid door de minister van Financien, wel een te stellen eisen verklaring (inclusief rechtmatigheid) door de accountant.
Garanties, leningen en deelnemingen van het Rijk. Algemene Rekenkamer, 20 april 2005. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 086, nrs. 1–2.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30550-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.