30 545 Uitvoering Wet Werk en Bijstand

Nr. 152 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 februari 2015

Bijgevoegd stuur ik u toe de rapportage Uitvoering van de WWB voor jongeren (18–27 jaar) van de Inspectie SZW1. Deze rapportage is onderdeel van het toezichtprogramma dat de Inspectie in 2014 is gestart en waarin zij de uitvoering van de WW en de WWB voor jongeren (18–27 jaar) belicht. In deze specifieke rapportage heeft de Inspectie SZW de vraag centraal gesteld in hoeverre de uitvoering van de WWB voor jongeren adequaat is.

De algemene conclusie van de Inspectie dat er in de onderzochte gemeenten ruime beleidsmatige aandacht is voor jongeren, stemt zeer tevreden. Ook hebben de meeste gemeenten met ondermeer werkgeversservicepunten en jongerenloketten een goede infrastructuur ter beschikking die de dienstverlening aan jongeren ondersteunt.

Echter, naar het oordeel van de Inspectie loopt nog niet alles optimaal in de uitvoering van de WWB voor jongeren. Het blijkt lastig te zijn voor jongeren om vanuit de bijstand naar werk of een opleiding te gaan. De Inspectie plaatst kritische kanttekeningen bij enkele aspecten van de uitvoering ondermeer ten aanzien van de zoektijd. Die wordt door gemeenten verschillend ingevuld. Ook komt de vraaggerichtheid van de uitvoering in beperkte mate van de grond en is er meer aandacht nodig voor het creëren van eenduidigheid in het handelen van de klantmanagers.

De Inspectie constateert dat er gemeenten zijn die in strijd handelen met het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid in de verplichte zoekperiode van vier weken omdat zij tijdens de zoekperiode te ruimhartig ondersteuning aanbieden aan alle jongeren.

In een eerdere brief2 heb ik aangegeven dat het daarbij zaak is dat gemeenten een goed evenwicht vinden tussen aanspreken op eigen verantwoordelijkheid en begeleiden waar noodzakelijk. Voorop staat dat klantmanagers zich houden aan geldende regelgeving en maatwerk bieden. Niet iedere jongere heeft dezelfde soort dienstverlening nodig en daarom is het goed denkbaar dat gemeenten en klantmanagers daarover in de praktijk afwegingen maken. Dergelijke afwegingen kunnen het beste op lokaal niveau worden gemaakt, zodat maatwerk mogelijk is.

Ik zal de VNG en Divosa dan ook aangeven dat van algehele ondersteuningsonthouding tijdens de zoekperiode geen sprake hoeft te zijn. Het is goed denkbaar dat met een steuntje in de rug, bijvoorbeeld advies over werken, informatieverstrekking en een luisterend oor, jongeren beter in staat zijn om zelfstandig hun weg te vervolgen.

Daarnaast plaatst de Inspectie vragen bij de grote mate van beoordelingsruimte die klantmanagers hebben, wat naar het oordeel van de Inspectie kan leiden tot willekeur, ook tussen klantmanagers binnen een gemeente.

Voorop staat dat het hier gaat om gedecentraliseerd beleid met ruime mate van beleidsvrijheid voor de verantwoordelijke bestuurders. Zij kunnen lokale invulling geven aan de uitvoering, afhankelijk van de doelgroep waarmee ze te maken krijgen, het aanbod van werk dat er is en de kansen om mens en werk goed bij elkaar te brengen. De lokale overheid bepaalt dus in grote mate de wijze waarop de dienstverlening wordt georganiseerd. Ik ga er vanuit dat de gemeenten hun taak en verantwoordelijkheid zo invullen dat zij willekeur in de benadering van de jongeren – met behoud van maatwerk – zoveel mogelijk voorkomen. Zij dienen de taken professioneel uit te voeren. In onderstaande paragraaf geef ik aan hoe ik de professionaliteit van de uitvoering bevorder.

Aan de basis van goed werkende wetgeving staat professionaliteit van de uitvoering. De Inspectie is evenwel kritisch over het gebrek aan kwantitatieve doelstellingen, werkinstructies en het onvoldoende gebruik van bestaande evidence based diagnose-instrumenten en interventiemethodes.

Dit oordeel sluit in grote lijnen aan bij oordelen uit eerder onderzoek3 waaruit is gebleken dat ondanks de toegenomen bewustwording van professionaliteit, de toepassing van instrumenten en interventiemethoden in de praktijk weinig vooruitgang boekt. Ook de sturing op vakmanschap en het faciliteren van de klantmanager door het management kan beter. Ik wil daarom nogmaals het belang onderschrijven van het Programma Vakmanschap waarin wordt gewerkt aan verdere professionalisering van sociale diensten en klantmanagers.

Daarbij zijn al diverse instrumenten ontwikkeld die ook toepasbaar zijn voor jongeren4. Het programma stimuleert methodisch werken en vooral de sturing hierop door management is van belang. Het doel is het tegengaan van de door de Inspectie benoemde willekeur in het handelen van klantmanagers door hen meer duidelijkheid te bieden over omgaan met beoordelingsruimte. Ik ondersteun dit programma financieel en ook in 2015 zullen Divosa en de Beroepsvereniging van Klantmanagers (BvK) deze activiteiten voortzetten. Ik moedig gemeenten en klantmanagers dan ook aan gebruik te maken van het aanbod uit dit programma. In het programma van 2015 is specifieke aandacht voor het vergroten van het gebruik van ontwikkelde standaarden en werkwijzen. Daarnaast is er het komende half jaar intensief overleg met Divosa en de VNG om een langere termijn visie op het gebied van professionalisering uit te werken.

Verder stelt de Inspectie dat meer gebruik kan worden gemaakt van bestaande infrastructuur en netwerken om jongeren beter en sneller aan het werk te helpen. Daarbij moet ook meer vraaggericht worden gewerkt met meer oog voor de behoefte van de lokale arbeidsmarkt. Dit zijn duidelijke signalen waarvan ik het belang onderschrijf. De grootste mobiliteit op de arbeidsmarkt vindt in de regio’s plaats. Het kabinet stimuleert op verschillende wijze de regionale aanpak en samenwerking. Deels door stimuleringsmiddelen beschikbaar te stellen, zoals voor de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid waarin samenwerking tussen de regio’s met UWV, werkgevers en onderwijs een belangrijk aspect is. Ook werken gemeenten samen met sociale partners en UWV in de werkbedrijven in de 35 arbeidsmarktregio’s.

Naar mijn mening wordt al flink werk gemaakt van gezamenlijke regionale inzet. De Minister en ik blijven hier aandacht voor vragen. Zo zal ik op korte termijn de bestuurders in de centrumgemeenten benaderen met het verzoek afspraken te maken met UWV en werkgevers en intermediairs. Ik zal hen daarbij ook vragen te bezien in hoeverre bestaande tools, zoals werk.nl, beter benut kunnen worden.

Ik waardeer het om via dit onderzoek van de Inspectie inzicht te krijgen in de werking van de WWB voor jongeren en waar nog verbeteringen te behalen zijn om te voorkomen dat jongeren te lang in de bijstand zitten. Ik zal de inzichten uit deze rapportage via de Verzamelbrief delen met gemeenten.

In april 2015 rondt de Inspectie de tweede en tevens eindrapportage van het programma Uitvoering van de WW en WWB voor Jongeren (18–27) af. Hierin besteedt de Inspectie aandacht aan de uitvoering voor jongeren in de WW, jongeren die langdurig afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering en jongeren buiten beeld (niet aan het werk, niet op school en ook geen uitkering). De eindrapportage zal ik u naar verwachting in mei 2015 aanbieden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 30 545, nr. 134, 12 november 2013.

X Noot
3

Ken uw klanten, onderzoek naar caseloadbeheer van UWV en gemeenten en hun kennis van de klant, Inspectie SZW, juni 2014; Tijd voor een vak, Regioplan, 2012; Vakkundig vervolg, Regioplan, 2014.

X Noot
4

Onder andere wetenschappelijk gevalideerde screeningsinstrumenten en een werkwijzer diagnose-instrumenten.

Naar boven