30 535
Toekomstagenda Milieu

27 625
Waterbeleid

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2007

Zoals aangekondigd in de voortgangsrapportage over de Toekomstagenda Milieu (Tweede Kamer 2007–2008, 30 535, nr. 7) doe ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, toekomen het Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen waterverontreiniging1.

Het Uitvoeringsprogramma geeft een overzicht van de belangrijkste probleemstoffen en de sectoren die verantwoordelijk zijn voor diffuse verontreiniging van het water. Ook beschrijft het Uitvoeringsprogramma de maatregelen die nodig zijn voor het oplossen van de problemen en het halen van de doelstellingen van de KRW (Kaderrichtlijn Water). Het programma borduurt voort op de hoofdlijnen van de aanpak die al is beschreven in de Decembernota 2006 (Tweede Kamer 2006–2007, 27 625, nr. 80).

Over belangrijke onderdelen van het programma, zoals het beleid met betrekking tot geneesmiddelen, de aanpak van biociden, van gewasbeschermingsmiddelen en recent de evaluatie van de Meststoffenwet bent u reeds door middel van aparte brieven geïnformeerd. Voor andere onderdelen van het diffuse bronnenbeleid zal dit eveneens het geval zijn.

Ter wille van het overzicht zijn in deze rapportage korte samenvattingen van een aantal beleidsstukken, alsmede ook de vervolgacties die daaraan zijn gekoppeld, opgenomen.

Kern van de boodschap van het Uitvoeringsprogramma

De kern van de boodschap van het Uitvoeringsprogramma is als volgt samen te vatten:

– het Uitvoeringsprogramma brengt het probleem van de emissies naar water van diffuse bronnen tot overzichtelijke proporties terug en maakt duidelijk dat de problemen zich concentreren in een beperkt aantal sectoren, waarin de landbouw en het verkeer en vervoer dominant zijn.

– Op grond van het al ingezette en nog te formuleren beleid met betrekking tot diffuse bronnen alsmede de maatregelen die hiermee gemoeid zijn, mag verbetering van de waterkwaliteit worden verwacht. Het (op tijd) bereiken van de gestelde waterkwaliteitsdoelen is met onzekerheden omgeven omdat van veel maatregelen de positieve effecten nog moeten blijken. Monitoring van de waterkwaliteit moet de effectiviteit aantonen.

– Het rijk draagt in belangrijke mate de verantwoordelijkheid voor het diffuse bronnenbeleid. Die strekt zich ook uit tot de invulling van de opdrachtgeverrol als genoemd in de Decembernota 2006 (met betrekking tot vermindering emissies bouwmetalen, bestrijdingsmiddelen). De regio is vooral aan te spreken op handhaving, toezicht, de voorbeeldrol in het opdrachtgeverschap en de aanpak van specifieke lokale/regionale problemen.

– Het Uitvoeringsprogramma maakt ook duidelijk, dat voor een flink aantal stoffen geldt dat met de Europese Commissie afspraken moeten worden gemaakt over de beperkingen en mogelijkheden om aan emissies een eind te maken, dan wel deze afdoende te verminderen. In dit verband speelt de volgende driedeling naar aard van de probleemstoffen, de (on)mogelijkheden om deze aan te pakken en wie voor de aanpak primair aan de lat staat een belangrijke rol.

1. Niet verdergaand aan te pakken: Stoffen waarvoor geldt dat, nadat Nederland heeft gedaan wat ze kon doen, de vereiste emissiereducties om de gestelde doelen te halen niet kunnen worden gerealiseerd vanwege overmacht.

Dit betreft probleemstoffen, in een aantal gevallen al lang verboden, waarvoor geen (definitieve) oplossing bestaat, vooral omdat sprake is van nalevering vanuit diffuus verontreinigde bodem. Daardoor is de verwachting dat doelen niet tijdig (uiterlijk 2027) worden gerealiseerd. Tot deze stoffen kunnen sommige prioritair gevaarlijke stoffen worden gerekend zoals Tributyltin, Lindaan, Kwik maar ook prioritaire stoffen zoals de Drins. Voor de prioritair gevaarlijke stoffen geldt dat ze vaak niet de KRW-normen overschrijden maar dat de emissies te langzaam afnemen vanwege genoemde nalevering. De emissies van deze stoffen moeten namelijk binnen 20 jaar na het van kracht worden van de Richtlijn Prioritaire Stoffen zijn beëindigd.

2. Primair Europees aan te pakken: stoffen waarvoor brongericht beleid denkbaar is met mogelijk doelbereik als resultaat maar waarvoor gelijk optrekken op EU-niveau een voorwaarde is.

Dit zijn de stoffen die Nederland vanwege Europese regelgeving dan wel de wens naar een gelijk speelveld (level playing field) alleen in Europees verband geheel of gedeeltelijk kan/wil oplossen. De voorbeelden daarvan zijn legio: PAK’s in autobanden, de (PAK)emissies vanwege verkeer en vervoer waarvoor Europese regels bestaan, het gewasbeschermingsmiddelenbeleid, beleid ten aanzien van biociden, koper en zink in veevoer, metalen in remvoeringen etc.

3. Nationaal aan te pakken: stoffen waarvoor (in betekenende mate) een eigen, nationaal bronbeleid mogelijk of nodig is om de doelstellingen te halen.

Daarop ligt de focus van het Uitvoeringsprogramma. Tot deze stoffen behoren bijv. de nutriënten, de emissies van metalen, PAK’s en gewasbeschermings- en biocidenmiddelen voor zover Nederland daarop kan worden aangesproken, maar ook de aanpak van (dier)geneesmiddelen.

Hiervoor geldt dat innovatie-impulsen nodig zijn om te komen tot kosteneffectieve maatregelen.

Financiering

Voor de innovaties die nodig zijn voor een kosteneffectieve uitvoering van de Kaderrichtlijn Water wordt door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat een subsidieregeling ontwikkeld. Hiervoor is een totaalbedrag aan middelen uit het FES beschikbaar van € 75 miljoen. Dit geld wordt via 2 tenders op de markt gezet (de eerste in 2008). Deze tenders van Verkeer en Waterstaat staan ook open voor de op innovatie gerichte projecten in het Uitvoeringsprogramma, zoals de nutriëntenpilots en de projecten die betrekking hebben op productinnovatie (banden met minder zink en PAK’s etc.).

Monitoring en evaluatie

Ik ben voornemens u over de voortgang en eventuele bijstelling van het Uitvoeringsprogramma in 2009 in beknopte vorm te informeren. In 2013 zal aan de hand van een meer diepgravende evaluatie van de effecten van het diffuse bronnenbeleid, in samenhang met de kosten(effectiviteit), worden beoordeeld of er sprake is van de noodzaak tot bijstelling van het beleid. De resultaten hiervan worden meegenomen in de maatregelprogramma’s van de in 2015 conform KRW ten behoeve van de tweede planperiode van 6 jaar vast te stellen stroomgebiedbeheerplannen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven